In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk, alsook de Staat der Nederlanden. De belanghebbende, eigenaar van een woning, had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-waarde die was vastgesteld op € 620.000 voor het jaar 2020. Dit bezwaar werd ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende beroep instelde. De heffingsambtenaar heeft later ingestemd met een lagere WOZ-waarde van € 570.000, maar de belanghebbende verzocht ook om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden met ongeveer 29 maanden, wat aanleiding gaf tot een schadevergoeding van € 250, verdeeld over de heffingsambtenaar en de Staat der Nederlanden. De rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar vernietigd en de WOZ-waarde verlaagd, evenals de aanslag onroerendezaakbelastingen. De heffingsambtenaar moet ook proceskosten en griffierecht vergoeden aan de belanghebbende.