ECLI:NL:RBZWB:2024:4501

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 juli 2024
Publicatiedatum
1 juli 2024
Zaaknummer
21/374
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-beschikking en aanslag onroerendezaakbelastingen met schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk, alsook de Staat der Nederlanden. De belanghebbende, eigenaar van een woning, had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-waarde die was vastgesteld op € 620.000 voor het jaar 2020. Dit bezwaar werd ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende beroep instelde. De heffingsambtenaar heeft later ingestemd met een lagere WOZ-waarde van € 570.000, maar de belanghebbende verzocht ook om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden met ongeveer 29 maanden, wat aanleiding gaf tot een schadevergoeding van € 250, verdeeld over de heffingsambtenaar en de Staat der Nederlanden. De rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar vernietigd en de WOZ-waarde verlaagd, evenals de aanslag onroerendezaakbelastingen. De heffingsambtenaar moet ook proceskosten en griffierecht vergoeden aan de belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/374

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juli 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: [naam] , verbonden aan [bedrijf] ),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk, de heffingsambtenaar,

en

de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid).

1. Inleiding
1.1.
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak [adres] te [plaats] (de woning). Bij beschikking van 31 januari 2020 is de WOZ-waarde van de woning voor het jaar 2020 vastgesteld op € 620.000. Tegelijk is ook een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking. Bij uitspraak op bezwaar van 10 december 2020 is het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft hiertegen tijdig beroep ingesteld.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd door het toesturen van zaakstukken. Vervolgens heeft hij bij brief van 11 augustus 2022 verklaard dat hij instemt met de WOZ-waarde die belanghebbende bepleit. Ook heeft hij aangegeven welk bedrag aan proceskosten hij dient te vergoeden.
1.5.
Naar aanleiding van de brief van de heffingsambtenaar heeft belanghebbende verklaard akkoord te zijn met het voorstel van de heffingsambtenaar, maar hij verzoekt wel een toekenning van een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De heffingsambtenaar heeft aangegeven dat de overschrijding voor vier maanden is toe te rekenen aan de heffingsambtenaar.
1.6.
Omdat partijen niet om een zitting hebben verzocht en omdat het beroep, mede gelet op de reactie van de heffingsambtenaar, kennelijk gegrond is, heeft de rechtbank aanleiding gezien om een zitting achterwege te laten.
1.7.
Na de laatste stukkenwisseling heeft de afwikkeling van het dossier door een samenloop van omstandigheden lang op zich laten wachten. De rechtbank betreurt dat.
2. Overwegingen
2.1.
Partijen hebben in de voorfase bij wijze van compromis overeenstemming bereikt. Partijen zijn overeengekomen dat de WOZ-waarde van de woning voor het belastingjaar 2020 zal worden vastgesteld op € 570.000. Verder zal de heffingsambtenaar een bedrag van € 1.646,26 aan proceskosten vergoeden. De berekening daarvan is partijen reeds bekend en is tussen hen overeengekomen.
2.2.
De heffingsambtenaar dient tevens het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 49 te vergoeden.
2.3.
Tegelijk met de totstandkoming van het compromis heeft belanghebbende een verzoek tot toekenning van een vergoeding van immateriële schade voor de lange duur van de procedure gedaan. De redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase in eerste aanleg bedraagt een periode van twee jaar, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift. De heffingsambtenaar heeft het bezwaarschrift van belanghebbende ontvangen op 10 februari 2020. De rechtbank doet uitspraak op 1 juli 2024, waarmee de redelijke termijn is overschreden met afgerond 29 maanden.
2.4.
Voor wat betreft de hoogte van de schadevergoeding bij overschrijding van de redelijke termijn in gevallen waar sprake is van een waardebepaling in het kader van de Wet WOZ, dan wel van aanslagen opgelegd door een heffingsambtenaar ziet de rechtbank aanleiding de omvang van deze vergoeding te bepalen op € 50 per (gedeelte van een) half jaar waarmee de redelijke termijn is overschreden. Daarbij acht de rechtbank bepalend dat het financiële belang in de regel minder is dan een bedrag van € 500 en de veronderstelde spanning en frustratie een vergoeding tot ten hoogste € 50 per half jaar overschrijding rechtvaardigt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende dan ook recht op een schadevergoeding van € 250. Hetgeen partijen over en weer hebben aangedragen vormt geen aanleiding om van een ander standpunt uit te gaan. Ook merkt de rechtbank op dat het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2024 [1] in het voorgaande geen verandering brengt, aangezien het schadevergoedingsverzoek reeds was gedaan voordat het arrest werd gewezen. Er bestaat in dit geval geen aanleiding om die eerbiedigende werking terzijde te schuiven.
2.5.
De bezwaarfase is geëindigd met het op de voorgeschreven wijze bekendmaken van de uitspraak op bezwaar op 10 december 2020. De bezwaarfase heeft afgerond 10 maanden geduurd en daarmee 4 maanden te lang. Dit brengt mee dat 4/29e deel (€ 34,48) voor rekening van de heffingsambtenaar komt en de rest (€ 215,52) voor rekening van de Staat der Nederlanden. De Nederlandse Staat is daarom in zoverre aangemerkt als partij in dit geding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de bij beschikking vastgestelde waarde van de woning tot een bedrag van € 570.000 en vermindert de aanslag onroerendezaakbelastingen dienovereenkomstig;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 34,48;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 215,52;
  • bepaalt dat heffingsambtenaar het griffierecht van € 49,00 aan belanghebbende moet vergoeden;
  • veroordeelt heffingsambtenaar tot betaling van € 1.646,26 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, rechter, in aanwezigheid van mr. D. Damen, griffier, op 1 juli 2024 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.