ECLI:NL:RBZWB:2024:4532

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 juli 2024
Publicatiedatum
2 juli 2024
Zaaknummer
C/02/420626 / FA RK 24-1464 en C/02/420631 / FA RK 24-1466
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Struijs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van provisioneel verzoek om omgang en afwijzing van verzoeken tot gezamenlijk gezag met vaststelling van begeleide omgangsregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 juli 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verzoeken van een man en een vrouw met betrekking tot hun minderjarige kind. De man verzocht om gezamenlijk gezag over het kind en om een omgangsregeling, terwijl de vrouw verweer voerde en vroeg om ontzegging van het omgangsrecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man het kind heeft erkend en dat de vrouw het eenhoofdig gezag uitoefent. De rechtbank heeft de verzoeken van de man om gezamenlijk gezag en om een omgangsregeling afgewezen, maar heeft wel een begeleide omgangsregeling vastgesteld, waarbij de regie ligt bij de gecertificeerde instelling (GI). De rechtbank oordeelde dat er momenteel te veel zorgen zijn over de veiligheid en het welzijn van het kind, en dat er nog veel stappen gezet moeten worden voordat een veilige omgang kan plaatsvinden. De rechtbank heeft de beslissing over de omgang uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummers: C/02/420626 / FA RK 24-1464 (bodemzaak)
C/02/420631 / FA RK 24-1466 (provisioneel verzoek)
datum uitspraak: 2 juli 2024
beschikking betreffende gezag en omgang alsmede provisioneel verzoek omgang
in de zaken van
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend geheim adres,
advocaat: mr. R. Shahbazi te Den Haag,
tegen
[de vrouw] ,
hierna te noemen: de vrouw
,
wonende op een bij de rechtbank bekend geheim adres,
advocaat: mr. Ö. Aydogan te ’s-Hertogenbosch.
Als belanghebbende in deze zaken wordt aangemerkt:
-
Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch,
hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling).
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over de verzoeken te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1.
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 26 maart 2024 ontvangen verzoek met bijlagen;
- het op 11 juni 2024 ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek;
- het op 14 juni 2024 ontvangen verweerschrift op het zelfstandig verzoek;
- het op 14 juni 2024 ontvangen verslag van de GI.
1.2.
De verzoeken zijn behandeld tijdens de mondelinge behandeling van 18 juni 2024. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, ieder bijgestaan door hun advocaat. De vrouw heeft de mondelinge behandeling middels beeldbellen bijgewoond. Tevens waren aanwezig twee vertegenwoordigers van de GI en een vertegenwoordiger namens de Raad.

2.De feiten

2.1.
Uit de relatie van partijen is het navolgende minderjarige kind geboren:
- [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2022.
In oktober 2023 hebben partijen hun relatie beëindigd.
2.2.
De man heeft [minderjarige] erkend. De vrouw oefent van rechtswege het eenhoofdig
ouderlijk gezag over [minderjarige] uit. [minderjarige] verblijft bij de vrouw, op een geheime plaats.
2.3.
Bij beschikking van 8 maart 2024 heeft de kinderrechter in deze rechtbank [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI, met ingang van 8 maart 2024 tot 8 maart 2025.

3.De inleidende verzoeken

3.1.
De man verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
bodemzaak (C/02/420626 / FA RK 24-1464):
I. hem te belasten met het ouderlijk gezag over [minderjarige] , zodat voortaan de ouders gezamenlijk het gezag over [minderjarige] toekomt;
II. een zorg- dan wel omgangsregeling te bepalen, waarbij [minderjarige] van vrijdagmiddag 15.00 uur tot zondagavond 19.00 uur bij de man verblijft.
Bij wege van provisioneel verzoek (C/02/420/631 / FA RK 24-1466):
I. voor de duur van de hoofdprocedure, tussen de man en [minderjarige] een voorlopige omgangsregeling te bepalen, waarbij [minderjarige] van vrijdagmiddag 15.00 uur tot zondagavond 19.00 uur bij de man verblijft.
3.2.
De vrouw voert verweer tegen de verzoeken van de man en verzoekt bij wijze van zelfstandig verzoek, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de man op grond van het in lid 3 sub a, sub b en/of sub d van artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bepaalde het recht op omgang voor onbepaalde tijd wordt ontzegd, althans voor een in goede justitie te bepalen duur.

4.De standpunten en de beoordeling

4.1.
De standpunten van partijen zullen bij de beoordeling van de verzoeken, voor zover relevant, worden besproken.
Provisioneel verzoek
4.2.
Ingevolge artikel 223, eerste lid, Rv kan tijdens een aanhangig geding iedere partij vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Een voorlopige voorziening als hier bedoeld, kan pas worden verzocht indien en nadat de bodemprocedure aanhangig is gemaakt. Bovendien moet het incidentele verzoek samenhangen met de hoofdzaak. De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van het onderhavige verzoek aan deze criteria wordt voldaan, zodat de man ontvankelijk is in zijn verzoek tot vaststelling van een voorlopige omgangsregeling.
4.3.
Nu het provisioneel verzoek gelijktijdig wordt behandeld met het verzoek in de bodemprocedure, heeft de man tijdens de mondelinge behandeling zijn provisionele verzoek ingetrokken, zodat dat verzoek geen verdere bespreking behoeft. Het provisionele verzoek van de man zal daarom worden afgewezen.
Verzoeken omgang
4.4.
Ingevolge artikel 1:377a lid 1 BW heeft de niet met het gezag belaste ouder het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Op grond van lid 2 van dat artikel stelt de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. De rechtbank ontzegt het recht op omgang ingevolge lid 3 van voornoemd artikel slechts indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling
van het kind,
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang,
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen
omgang met zijn ouder heeft doen blijken,
d. indien de omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
4.5.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw haar verzoek om de man het recht op omgang met [minderjarige] te ontzeggen ingetrokken. De gronden van dat verzoek kunnen derhalve niet meer worden onderzocht, zodat dat verzoek zal worden afgewezen.
4.6.
De man heeft ter zitting zijn verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling gewijzigd. Hij begrijpt dat bij de huidige stand van zaken zijn oorspronkelijke verzoek niet kan worden toegewezen en verzoekt thans te bepalen dat de regie over de omgang tussen hem en [minderjarige] bij de GI zal worden belegd.
4.7.
De vrouw kan zich vinden in het voorstel van de man om de GI de mogelijkheden van omgang tussen de man en [minderjarige] te laten onderzoeken.
4.8.
De GI brengt naar voren dat door de betrokken instanties het veiligheidsrisico voor de vrouw met [minderjarige] hoog wordt ingeschat. Inmiddels heeft de vrouw met [minderjarige] , die nog maar één jaar oud is, de afgelopen maanden op vier verschillende plekken moeten verblijven. Dit baart de GI grote zorgen. Hierdoor heeft er ook nog geen behandeling voor de vrouw en [minderjarige] kunnen plaatsvinden. Voor wat betreft [minderjarige] wordt enerzijds gezien dat zij groeit en zich ontwikkelt. Anderzijds worden er door de vrouw en de begeleiding zorgelijke signalen gezien. Zo laat [minderjarige] angstige reacties zien op specifieke geluiden en heeft ze veelvuldig last van nachtmerries en met inslapen.
Een opdracht binnen de ondertoezichtstelling is om [minderjarige] een veilig, voorspelbaar en onbelast contact met haar vader op te laten bouwen. Er is sinds oktober 2023 geen contact meer geweest tussen de man en [minderjarige] . Bij de omgang zal er gekeken moeten worden naar de praktische uitvoering daarvan, omdat de vrouw en [minderjarige] op een voor de man geheime locatie verblijven. De GI heeft geen enkel zicht op de opvoedvaardigheden van de man. Om die reden acht zij in eerste instantie begeleide omgang noodzakelijk. Dit geldt volgens de GI eens temeer, omdat door de voormalige woonbegeleiding van de man zorgen zijn geuit over diens emotieregulatie en over alcohol- en drugsgebruik. De man komt bovendien bepalend over en kan op een felle manier van zich laten horen als hij het ergens niet mee eens is. Voormalig woonbegeleiding geeft aan het noodzakelijk te vinden dat de man therapie gaat volgen om te leren omgaan met emoties, conflicten en om het verleden een plekje te kunnen geven. Gezien de jonge leeftijd van [minderjarige] dient de omgangsbegeleiding uitgevoerd te worden door een voor haar vertrouwd persoon. Echter kan de vrouw die begeleiding vanwege de verstandhouding tussen partijen niet op zich nemen. De GI wil daarom op zoek gaan naar omgangsbegeleiding die de woonafstand tussen partijen kan overbruggen en ruimte krijgt om een band op te bouwen met [minderjarige] , alvorens er begeleide omgang kan plaatsvinden met de man. Daarnaast dient er zicht te worden verkregen op de huidige woonsituatie en de begeleidingsdoelen van de man. Tot nu toe heeft de man daaraan geen medewerking verleend. Concluderend is de GI van mening dat er nog veel stappen zijn te zetten, alvorens voor [minderjarige] een veilige omgang kan worden gerealiseerd. De GI verzoekt de rechtbank daarom om de regie over de omgangsregeling bij haar te beleggen.
4.9.
De Raad adviseert om de regie over de omgang tussen de man en [minderjarige] bij de GI te beleggen. De ondertoezichtstelling is ook voornamelijk met dat doel uitgesproken.
4.10.
De rechtbank stelt vast dat de vrouw tegen het gewijzigde verzoek van de man geen bezwaar heeft en dat zowel de GI als de Raad het gewijzigde verzoek van de man in het belang van de minderjarige ondersteunen. Ook de rechtbank acht deze omgangsregeling in het belang van de minderjarige. Derhalve ligt het verzoek van de man voor toewijzing gereed.
Verzoek gezamenlijk gezag
4.11.
Ingevolge artikel 1:253c BW kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Uit het tweede lid van voornoemd artikel volgt dat indien dit verzoek ertoe strekt de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten en de andere ouder met dit gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
4.12.
De man ziet in dat toewijzing van zijn verzoek bij de huidige stand van zaken nog niet aan de orde kan zijn. Daarom verzoekt hij aanhouding voor de duur van 8 tot 10 maanden in afwachting van de resultaten van de hulpverlening die ingezet gaat worden om de omgang tussen de man en [minderjarige] weer op gang te brengen. Voor een raadsonderzoek vindt de man het nog te vroeg.
Afwijzing van zijn verzoek betekent extra kosten als hij te zijner tijd een nieuw verzoek zou moeten indienen en druist bovendien in tegen het uitgangspunt van de wetgever dat in beginsel sprake moet zijn van gezamenlijk gezag.
4.13.
Naar de mening van de vrouw wordt voldaan aan genoemd klemcriterium en valt daarin binnen afzienbare tijd geen verbetering te verwachten. Om die reden verzoekt de vrouw het verzoek van de man af te wijzen en acht zij voor een aanhouding van dat verzoek geen plaats.
4.14.
Ten aanzien van het verzoek van de man om hem samen met de vrouw met het gezag te belasten over [minderjarige] stelt de GI voor om de Raad onderzoek te laten doen om een beter zicht op de situatie te krijgen.
4.15.
Omdat er nog heel veel moet gebeuren tussen partijen voordat sprake kan zijn van gezamenlijk gezag en daar nog lange tijd mee gemoeid zal zijn, adviseert de Raad primair om het verzoek van de man af te wijzen, waarbij de man te zijner tijd alsnog een nieuw verzoek kan indienen, dan wel -subsidiair- voor een flink aantal maanden aan te houden. Voor een onderzoek met betrekking tot het gezag acht de Raad het nu nog te vroeg; de GI is nog maar kort betrokken en dient eerst in de gelegenheid te worden gesteld om in het kader van de ondertoezichtstelling samen met partijen aan de gestelde doelen te werken.
4.16.
De rechtbank constateert dat er in deze zaak heel veel speelt. Partijen zijn het er dan ook over eens dat gezamenlijk gezag op dit moment niet in het belang van [minderjarige] is. Eerst zal door partijen onder regie van de GI gewerkt moeten worden aan de bij de ondertoezichtstelling gestelde doelen. Partijen hebben op verschillende gebieden (oudercommunicatie, contactherstel tussen de man en [minderjarige] , opvoedvaardigheden van de man) nog een lange weg te gaan, waarvan de ermee gemoeide termijn thans niet is te bepalen en de uitkomst bovendien uiterst onzeker is. Gelet daarop acht de rechtbank een aanhouding van het verzoek van de man niet passend en zal zij dat verzoek afwijzen. De man kan, als de situatie in de toekomst mocht zijn veranderd, een nieuw verzoek indienen om samen met de vrouw het gezag over [minderjarige] te krijgen.
4.17.
De rechtbank zal de beslissing over de omgang uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de man. Dit betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.
4.18.
Nu partijen een affectieve relatie met elkaar hebben gehad en het geschil betrekking heeft op hun beider kind, zullen de proceskosten worden gecompenseerd.

5.De beslissing

De rechtbank
provisioneel verzoek (C/02/420/631 / FA RK 24-1466:
wijst het verzoek van de man af;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
bodemzaak (C/02/420626 / FA RK 24-1464);
bepaalt dat de man en de minderjarige [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2022, gerechtigd zijn tot, in eerste instantie begeleide, opbouwende omgang met elkaar en dat de regie hiervan ligt bij de GI;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Struijs, en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2024, in tegenwoordigheid van Van Dongen, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.