ECLI:NL:RBZWB:2024:4534

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 juni 2024
Publicatiedatum
2 juli 2024
Zaaknummer
C/02/421349 / FA RK 24-1809
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Toekoen, kinderrechter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanhouden verzoeken tot eenhoofdig gezag en verbod en/of wijziging tot contact in verband met raadsonderzoek

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 juni 2024 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure betreffende het gezag en de zorgregeling van de minderjarige [minderjarige]. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. R.E. Teusink, verzoekt de rechtbank om het ouderschapsplan van 21 juli 2022 en de beschikking van 5 oktober 2022 te wijzigen, zodat zij voortaan alleen met het gezag over [minderjarige] wordt belast en de man het recht op omgang met [minderjarige] wordt ontzegd. De man is niet verschenen op de mondelinge behandeling en heeft geen verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man al geruime tijd onbereikbaar is voor de vrouw en [minderjarige], wat de uitvoering van het gezamenlijk gezag bemoeilijkt. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om de verzoeken aan te houden en een onderzoek in te stellen naar de situatie van de man en de mogelijkheden voor gezamenlijk gezag en contact. De rechtbank heeft dit advies gevolgd en de behandeling van de zaak aangehouden tot 31 december 2024, in afwachting van het rapport van de Raad.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/421349 / FA RK 24-1809
datum uitspraak: 27 juni 2024
beschikking over gezag en zorgregeling
in de zaak van
[de vrouw],
hierna: de vrouw,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. R.E. Teusink in Roosendaal,
tegen
[de man] ,
hierna: de man,
met een onbekende woon- en verblijfplaats,
over de minderjarige:
-
[minderjarige], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 2021, hierna: [minderjarige] .
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna: de Raad, de rechtbank over de verzoeken geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1
In het dossier zitten de volgende stukken:
- het op 10 april 2024 ontvangen verzoekschrift met bijlagen van de vrouw;
- het uittreksel uit het gezagsregister over [minderjarige] ;
- de oproep van de man door de griffier van deze rechtbank in de Staatscourant van
8 mei 2024;
1.2
Het verzoek is mondeling behandeld op 13 juni 2024. Bij die behandeling zijn verschenen de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en een tolk in de Poolse taal. Ook was een vertegenwoordigster namens de Raad aanwezig.
De man is juist opgeroepen, maar is niet verschenen.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad en hebben samengewoond. De samenwoning is begin 2021 beëindigd. Uit de relatie van partijen is [minderjarige] geboren.
2.2
De man heeft [minderjarige] erkend.
2.3
Bij beschikking van 5 oktober 2022 van deze rechtbank is bepaald dat partijen voortaan gezamenlijk het gezag uitoefenen over [minderjarige] . Tevens is bepaald dat de overige onderlinge regelingen uit het aangehechte en door de griffier gewaarmerkte ouderschapsplan deel uitmaken van de beschikking.
2.4
In het ouderschapsplan, ondertekend door partijen op 21 juli 2022, is - voor zover hier van belang - bepaald dat [minderjarige] haar hoofdverblijf bij de vrouw heeft. Daarnaast zijn partijen een regeling in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) overeengekomen.
Tot [minderjarige] vier jaar oud is, zijn partijen overeengekomen:
- Bij geen crèche en de man werkt niet, dan vangt de man [minderjarige] op;
- Bij ziekte van [minderjarige] delen partijen de zorg;
- Als de man de ochtenden werkt, is er twee keer per week na de crèche 1-2 uur omgang;
- Als de man de middagen werkt, is er alleen in het weekend omgang;
- Zodra de man eigen woonruimte heeft, is er om de veertien dagen in het weekend omgang van zaterdag op zondag;
- Het andere weekend is er kort omgang op zaterdag.
Voor 2022 zijn partijen het volgende nog overeengekomen:
Partijen delen de feestdagen als volgt:
- Kerst: 24 december is [minderjarige] van 16:00 tot 18:00 uur bij de vrouw. Vanaf 18:00 uur haalt de man [minderjarige] op en blijft zij bij hem slapen. Op 25 december wordt [minderjarige] weer naar de vrouw gebracht om 9:00 uur en op 26 december weer naar de man van 16:00 uur tot 20:00 uur;
- Pasen: in de even jaren viert [minderjarige] Pasen bij de vrouw en in de oneven jaren bij de man;
- Pinksteren; in de even jaren viert [minderjarige] Pinksteren bij de man en in de oneven jaren bij de vrouw;
- Partijen spreken in onderling overleg af hoe zij de verjaardag en naamdag verdelen.
Voor 2023 zijn partijen verder nog overeengekomen:
- De bovenstaande zorgregeling geldt nog steeds;
- In oktober 2023 evalueren partijen hoe het gaat; of ze de regeling uit willen breiden en of ze naar co-ouderschap willen toewerken. Als de basisregeling werkt, zullen ze de regeling uitbreiden;
- Indien specifieke, zwaarwegende omstandigheden dit vraagt, kan de zorgregeling in de toekomst aangepast worden.
2.5
Partijen hebben de Poolse nationaliteit.

3.De verzoeken

3.1
De vrouw verzoekt de rechtbank om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het ouderschapsplan van 21 juli 2022 alsmede de beschikking van
5 oktober 2022 te wijzigen en te bepalen dat:
I. de vrouw voortaan alleen met het gezag is belast over [minderjarige] ;
II. de man het recht op omgang met [minderjarige] wordt ontzegd althans subsidiair te bepalen dat de man enkel nog gerechtigd is tot omgang met [minderjarige] op de wijze en in de frequentie zoals door de vrouw aan te geven alsmede te bepalen dat de man wel de mogelijkheid behoudt tot beeldbelcontacten met [minderjarige] gedurende tweemaal een uur per week op door de vrouw aan te geven althans door partijen in onderling overleg af te spreken tijdstippen, althans zo te beslissen als de rechtbank zal vermenen te behoren, kosten rechtens.

4.De standpunten

4.1
Door en namens de vrouw is aangevoerd dat de tussen partijen overeengekomen zorgregeling, die tot stand is gekomen na een geslaagd mediatontraject en is neergelegd in het op 21 juli 2022 ondertekende ouderschapsplan, nooit goed van de grond is gekomen. De man hield zich niet aan de afspraken en de contacten verliepen niet altijd goed. Omstreeks juni 2023 hebben de man en [minderjarige] voor het laatst contact met elkaar gehad. Daarna is de man, zonder de vrouw te informeren, vertrokken naar Polen waar hij ongeveer een maand heeft verbleven. Na zijn terugkomst in Nederland heeft de man [minderjarige] slechts tweemaal ongeveer een uurtje gezien. Begin december 2023 is de man wederom, zonder de vrouw daarover te informeren, naar Polen vertrokken. De vrouw heeft pogingen gedaan om de man te bereiken, maar dat is niet gelukt. Wel heeft de vrouw eenmalig contact gehad met de moeder van de man. Zij heeft de vrouw laten weten dat de man op het adres van zijn ouders zou verblijven en dat hij niet van plan is terug naar Nederland te gaan. In reactie hierop heeft de vrouw de man een brief gestuurd, verzonden naar het adres van de ouders van de man, maar daarop heeft de man niet gereageerd. De vrouw acht het onder de huidige omstandigheden in het belang van [minderjarige] dat zij alleen met het gezag over haar wordt belast. Er kan geen goede invulling worden gegeven aan het gezamenlijk gezag omdat ieder contact met de man ontbreekt. Daarnaast weet de man niet hoe het met [minderjarige] gaat en kan hij zich dus geen oordeel vormen over gezagskwesties. [minderjarige] raakt klem en verloren tussen partijen en het is niet te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd verbetering komt. De man verblijft al lange tijd in Polen, er geen aanwijzingen zijn dat de man voornemens is terug te keren naar Nederland en de man houdt het contact met de vrouw en [minderjarige] volledig af. Ook anderszins is een gezagswijziging in het belang van [minderjarige] . De man heeft eerder zijn toestemming onthouden voor een vakantie van de vrouw samen met [minderjarige] naar het buitenland en het aanvragen van een paspoort voor [minderjarige] . Daarnaast acht de vrouw het in het belang van [minderjarige] dat de man het recht tot omgang met [minderjarige] wordt ontzegd, subsidiair dat wordt bepaald dat de man weliswaar nog gerechtigd is tot omgang met [minderjarige] maar dan slechts op de wijze zoals door de vrouw aan de man aan te geven. Er is sprake van een situatie waarin de man al lange tijd de zorgregeling niet nakomt en daarmee zijn omgangsrecht en verplichtingen. Daarnaast is geen enkele informatie bekend over de omstandigheden waarin de man op dit moment verkeert. Voor zover de vrouw bekend zou de man een gokprobleem hebben. De vrouw staat eventueel open voor een onderzoek door de Raad, maar dit hoeft volgens haar geen uitgebreid onderzoek te zijn. Er is al veel informatie voorhanden, waarbij gebleken is dat de man onbereikbaar voor de vrouw en [minderjarige] is. Het aanhouden van een beslissing op de voorliggende verzoeken, in afwachting van het raadsonderzoek, maakt het voor de vrouw bovendien niet makkelijker.
4.2
Namens de vertegenwoordigster van de Raad is tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat het ouderschapsplan vrij recent is. Hieraan wordt sinds december 2023 geen uitvoering meer gegeven. De man is voor de vrouw onbereikbaar. Dit plaatst de vrouw in een lastige positie wat betreft de te nemen gezagsbeslissingen en het contact tussen de man en [minderjarige] . Omdat de man echter pas een half jaar uit beeld is, acht de vertegenwoordigster van de Raad het nog te vroeg om een eindbeslissing te nemen op de verzoeken van de vrouw. Zij adviseert de rechtbank om een beslissing op de verzoeken van de vrouw aan te houden, waarbij aan de Raad opdracht wordt gegeven een onderzoek te verrichten naar de voorliggende situatie alsook de mogelijkheden tot het uitoefenen van gezamenlijk gezag en het contact tussen de man en [minderjarige] . Indien de man ook voor de Raad onbereikbaar is, zal het onderzoek niet lang duren.
4.3
De man is niet verschenen op de mondelinge behandeling en heeft ook geen verweerschrift ingediend.

5.De beoordeling

5.1
De Nederlandse rechter is bevoegd van het verzoek kennis te nemen omdat [minderjarige] haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft. Omdat de Nederlandse rechter bevoegd is, is op de verzoeken van de vrouw het Nederlands recht van toepassing.
5.2
Gezag
De wet heeft als uitgangspunt dat ouders, ook na het einde van hun relatie, samen het gezag houden. Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter evenwel op verzoek van de ouders die niet met elkaar gehuwd zijn of één van hen het gezamenlijk gezag beëindigen, indien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. In dat geval beslist de rechtbank wie van de ouders voortaan alleen het gezag over het minderjarig kind krijgt. Ingevolge artikel 1:253n, tweede lid, van het BW is artikel 1:251a, eerste lid, van het BW van overeenkomstige toepassing. In dat artikel staat dat de rechter kan beslissen dat het gezag over het minderjarig kind naar één ouder gaat als er een onaanvaardbaar risico is dat, als beide ouders het gezag houden, het kind klem of verloren zou raken tussen die ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of indien wijziging van het gezag anderszins in het belang van het minderjarig kind noodzakelijk is.
5.3
Verbod en/of wijziging tot contact
Ingevolge artikel 1:253a, vierde lid, van het BW in samenhang met artikel 1:377e van BW kan de rechter op verzoek van de ouders of één van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan onder andere omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, van het BW een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben.
Ingevolge 1:377a, derde lid, van het BW ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. a) omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
b) de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c) het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of
d) omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.4
De rechtbank is op grond van de hiervoor door de vrouw geschetste feiten en omstandigheden, die niet door de man zijn weersproken, van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de omstandigheden sinds de beschikking van 5 oktober 2022 zijn gewijzigd. De vrouw kan dan ook worden ontvangen in haar verzoeken.
5.5
Voorop wordt gesteld dat de verzoeken van de vrouw betrekking hebben op ingrijpende beslissingen die een zorgvuldige belangenafweging vergen. Deze belangenafweging is op dit moment echter lastig te maken nu het standpunt van de man over de verzoeken van de vrouw onbekend is. Gelet hierop en gezien wat uit het dossier en de mondelinge behandeling naar voren is gekomen over de onderlinge verstandhouding van partijen, acht de rechtbank zich bij deze stand van zaken onvoldoende geïnformeerd om een goed gefundeerde en weloverwogen beslissing te kunnen nemen op de verzoeken van de vrouw. Belangrijk is dat er duidelijkheid komt over de voorliggende situatie waarbij de vrouw stelt dat de man onbereikbaar voor haar en [minderjarige] is en op geen enkele wijze invulling geeft aan zijn ouderlijk gezag en evenmin meewerkt aan gezagszaken voor [minderjarige] , en daarvoor acht de rechtbank, overeenkomstig het advies van de Raad, nader onderzoek nodig. De rechtbank zal daarom het advies van de Raad volgen, en de Raad opdracht geven een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de navolgende vragen:
- Bestaat er, als partijen samen het gezag houden, een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] klem of verloren zal raken tussen partijen en is niet te verwachten dat hierin binnen afzienbare termijn voldoende verbetering zal komen of is het om een andere reden in het belang van [minderjarige] om af te wijken van het uitgangspunt in de wet dat ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen?
- Zijn er contra-indicaties voor contact tussen de man en [minderjarige] en zo ja, welke?
- In hoeverre zijn deze contra-indicaties op te heffen: hoe, onder welke voorwaarden en op welke termijn?
- Indien er geen contra-indicaties aanwezig zijn, in hoeverre komt een wijziging van de zorgregeling door partijen tegemoet aan de belangen van [minderjarige] , en zo ja, hoe dient de zorgregeling tussen de man en [minderjarige] qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
5.6
In afwachting van het door de Raad te verrichten onderzoek zal de rechtbank een beslissing op de verzoeken van de vrouw tot eenhoofdig gezag en een verbod tot contact en/of een wijziging van het contact tussen de man en [minderjarige] aanhouden tot de hierna te noemen pro forma datum. De rechtbank verzoekt de Raad haar uiterlijk voor de hierna te noemen pro forma datum schriftelijk te rapporteren en te adviseren.
5.7
Aan de Raad wordt verzocht zijn rapportage met daarin het advies tevens aan de vrouw, en indien bereikbaar, aan de man te doen toekomen. Van de advocaat van de vrouw en de eventuele advocaat van de man wordt verzocht om binnen twee weken na verzending aan hen van die rapportage de rechtbank schriftelijk te berichten over hun standpunt inzake het advies van de Raad en wat dat betekent voor de afdoening van de verzoeken van de vrouw. Tevens wordt van die advocaten verwacht dat zij aangeven of zij een nadere mondelinge behandeling wensen of dat de zaak schriftelijk kan worden afgedaan.
5.8
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank:
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming, locatie Breda, een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de hierboven onder rechtsoverweging 5.5 vermelde vragen en daarover te rapporteren en te adviseren, welk rapport vóór hierna te noemen pro forma datum bij de rechtbank dient te worden ingediend, zulks onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan partijen;
houdt de behandeling van deze zaak aan tot 31 december 2024, in afwachting van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, locatie Breda;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. Toekoen, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2024, in aanwezigheid van mr. Snatersen, griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.