In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 juni 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot toestemming voor wijziging van de verblijfplaats van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. Het verzoek is ingediend door de Stichting Jeugdbescherming Brabant Tilburg, de gecertificeerde instelling (GI), die belast is met de zorg voor [minderjarige]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] sinds 18 maart 2021 onder toezicht staat van de GI en dat de machtiging tot uithuisplaatsing op 12 maart 2024 is verlengd tot 18 juni 2024. De GI heeft verzocht om toestemming om [minderjarige] terug te plaatsen bij de moeder, nu de machtiging tot uithuisplaatsing bijna afloopt en er geen verzoek tot verlenging is ingediend.
Tijdens de mondelinge behandeling op 13 juni 2024 waren de moeder, de vader en een vertegenwoordiger van de GI aanwezig. De pleegouders waren niet aanwezig, maar de pleegmoeder had eerder aangegeven het eens te zijn met het verzoek. De moeder heeft verklaard blij te zijn met de terugplaatsing van [minderjarige] en de vader steunt het verzoek ook. De kinderrechter heeft de situatie van [minderjarige] beoordeeld en vastgesteld dat hij al meerdere dagen per week bij de moeder verblijft, wat goed verloopt. De kinderrechter heeft de beslissing genomen om toestemming te verlenen voor de wijziging van het verblijf van [minderjarige] van de pleegouders naar de moeder, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad, zodat de terugplaatsing per direct kan plaatsvinden.
De kinderrechter heeft in zijn beoordeling benadrukt dat de moeder hard heeft gewerkt aan haar thuissituatie en dat er geen beletselen zijn voor de terugplaatsing. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.