ECLI:NL:RBZWB:2024:4540

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 juni 2024
Publicatiedatum
2 juli 2024
Zaaknummer
C/02/421846 / JE RK 24-781
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming wijziging verblijfplaats van minderjarige op grond van artikel 1:265i BW

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 juni 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot toestemming voor wijziging van de verblijfplaats van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. Het verzoek is ingediend door de Stichting Jeugdbescherming Brabant Tilburg, de gecertificeerde instelling (GI), die belast is met de zorg voor [minderjarige]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] sinds 18 maart 2021 onder toezicht staat van de GI en dat de machtiging tot uithuisplaatsing op 12 maart 2024 is verlengd tot 18 juni 2024. De GI heeft verzocht om toestemming om [minderjarige] terug te plaatsen bij de moeder, nu de machtiging tot uithuisplaatsing bijna afloopt en er geen verzoek tot verlenging is ingediend.

Tijdens de mondelinge behandeling op 13 juni 2024 waren de moeder, de vader en een vertegenwoordiger van de GI aanwezig. De pleegouders waren niet aanwezig, maar de pleegmoeder had eerder aangegeven het eens te zijn met het verzoek. De moeder heeft verklaard blij te zijn met de terugplaatsing van [minderjarige] en de vader steunt het verzoek ook. De kinderrechter heeft de situatie van [minderjarige] beoordeeld en vastgesteld dat hij al meerdere dagen per week bij de moeder verblijft, wat goed verloopt. De kinderrechter heeft de beslissing genomen om toestemming te verlenen voor de wijziging van het verblijf van [minderjarige] van de pleegouders naar de moeder, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad, zodat de terugplaatsing per direct kan plaatsvinden.

De kinderrechter heeft in zijn beoordeling benadrukt dat de moeder hard heeft gewerkt aan haar thuissituatie en dat er geen beletselen zijn voor de terugplaatsing. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/421846 / JE RK 24-781
Datum uitspraak: 13 juni 2024
Beschikking van de kinderrechter over toestemming wijziging verblijfplaats
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT TILBURG,
hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),
gevestigd te Tilburg,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2018 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
MEVROUW [pleegouder 1] EN DE HEER [pleegouder 2],
hierna te noemen de pleegouders,
wonende in [woonplaats] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in zijn beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 18 april 2024, ontvangen op 18 april 2024;
- het e-mailbericht van de pleegmoeder van 3 juni 2024.
1.2
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 13 juni 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder;
- de vader;
- een vertegenwoordigster van de GI.
De pleegouders zijn met voorafgaand bericht niet op de mondelinge behandeling verschenen.

2.De feiten

2.1
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2
[minderjarige] verblijft deels bij de pleegouders (oma en stiefopa moederszijde) en deels bij de moeder.
2.3
Bij beschikking van 18 maart 2021 is [minderjarige] onder toezicht van de GI gesteld. Deze maatregel is daarna verlengd, voor het laatst tot 18 december 2024. De kinderrechter heeft bij beschikking van 12 maart 2024 de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor (netwerk)pleegzorg verlengd tot 18 juni 2024.

3.Het verzoek

De GI verzoekt op grond van artikel 1:265i van het Burgerlijk Wetboek (BW) toestemming te verlenen tot wijziging van het verblijf van [minderjarige] van de pleegouders naar de moeder, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1
De GI heeft ter onderbouwing van haar verzoek aangevoerd dat besloten is om geen verlengingsverzoek van de machtiging tot uithuisplaatsing in te dienen. Deze beslissing heeft zij ter toetsing aan de Raad voor de Kinderbescherming (Raad) voorgelegd, die hiermee heeft ingestemd. Dit betekent dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] zal beëindigen per 18 juni 2024. De moeder zet zich binnen de ondertoezichtstelling voldoende in om een veilige opvoedomgeving voor [minderjarige] te creëren. Het is daarom niet meer noodzakelijk om [minderjarige] uit huis te plaatsen. Het perspectief van [minderjarige] ligt bij de moeder, en belangrijk is dat [minderjarige] dit weet. Dit zal [minderjarige] meer duidelijkheid geven, mede gezien de lange periode dat hij bij de pleegouders heeft verbleven alsook de duur van het traject tot thuisplaatsing bij de moeder. Inmiddels verblijft [minderjarige] meerdere dagen in de week bij de moeder. Dat verblijf verloopt goed. De pleegouders zullen (intensief) contact houden met [minderjarige] . Zij hebben met de moeder en [minderjarige] een sterke en krachtige band. De pleegouders blijven de moeder ook ondersteunen wanneer dit nodig is voor een goede opvoedsituatie van [minderjarige] . Na de thuisplaatsing kunnen de pleegouders weer opa en oma zijn voor [minderjarige] . De ondertoezichtstelling van [minderjarige] loopt nog tot 18 december 2024. Tot die dag kan de GI de ontwikkeling van [minderjarige] blijven volgen en zicht houden op hem en de moeder.
4.2
De pleegmoeder heeft bij e-mailbericht 3 juni 2024 aangegeven dat zij niet bij de mondelinge behandeling aanwezig is omdat zij het volledig eens met het verzoek van de GI. De pleegmoeder vindt het heel fijn dat [minderjarige] weer terug bij de moeder gaat wonen.
4.3
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven in te kunnen stemmen met het verzoek van de GI. Zij is heel blij dat [minderjarige] weer volledig bij haar komt wonen. Het verblijf van [minderjarige] bij de pleegouders is in de afgelopen periode steeds meer afgebouwd. Dit is goed verlopen. [minderjarige] staat op dit moment nog ingeschreven op het adres van de pleegouders in de basisregistratie personen (BRP). [minderjarige] zal in de BRP naar haar adres worden overgeschreven op het moment dat zijn verblijf bij haar formeel is geworden. De pleegouders zullen betrokken blijven in het leven van [minderjarige] , maar dan als grootouders. De moeder en de pleegouders hebben een goede band met elkaar.
4.3
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat hij eveneens achter het verzoek van de GI staat. Het gaat goed met [minderjarige] bij de moeder. De vader heeft regelmatig contact met [minderjarige] . Hij bezoekt [minderjarige] meestal bij de moeder. Het appartement van de vader is klein en [minderjarige] heeft geen eigen slaapkamer bij de vader. Dit maakt dat [minderjarige] nooit bij de vader slaapt.

5.De beoordeling

5.1
De kinderrechter stelt allereerst vast dat [minderjarige] gedurende ten minste één jaar door de pleegouders wordt opgevoed en verzorgd.
5.2
Op grond van artikel 1:265i, eerste lid, van het BW behoeft de GI toestemming van de kinderrechter voor wijziging in het verblijf van een minderjarige die ten minste een jaar door een ander als de ouder is opgevoegd en verzorgd als behorende tot zijn gezin. Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt de toestemming door de kinderrechter op verzoek van de GI verleend en slechts afgewezen indien de kinderrechter dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk oordeelt.
5.3
De kinderrechter vraagt zich af wat op dit moment de meerwaarde is van een beoordeling van het verzoek van de GI aangezien de machtiging tot uithuisplaatsing afloopt over vijf dagen, namelijk per 18 juni 2024. Dit betekent dat een thuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder sowieso per 18 juni 2024 dient plaats te vinden.
Gezien de strekking van de voormelde wettelijke bepaling en het gegeven dat een machtiging tot uithuisplaatsing niet langer moet duren dan het noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van een minderjarige zal de kinderrechter het verzoek toch inhoudelijk beoordelen.
De kinderrechter stelt vast dat de moeder hard heeft gewerkt om tot een verbetering van haar thuissituatie te komen zodat [minderjarige] weer bij haar kan worden teruggeplaatst. Ook stelt de kinderrechter vast de [minderjarige] inmiddels meerdere dagen per week bij de moeder verblijft. Dit verblijf verloopt naar tevredenheid van, naar wordt aangenomen, alle betrokkenen. De kinderrechter spreekt daarvoor zijn complimenten uit en wil de moeder zijn waardering geven voor haar positieve bijdrage daarin. Gelet hierop en nu de beslissing van de GI om geen verzoek bij de kinderrechter in te dienen om de uithuisplaatsing te verlengen is getoetst door de Raad, de pleegouders en de beide ouders het verzoek van de GI ondersteunen en naar het oordeel van de kinderrechter niet is gebleken van beletselen voor het verlenen van toestemming, zal de kinderrechter toestemming verlenen voor de wijziging van het verblijf van [minderjarige] van de pleegouders naar de moeder. Dit betekent dat met deze beslissing de thuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder per heden kan plaatsvinden.
5.4
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het in het belang van [minderjarige] is dat deze beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1
verleent de GI toestemming tot wijziging van het verblijf van [minderjarige] naar de moeder;
6.2
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2024 door mr. Toekoen, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Snatersen als griffier, en op schrift gesteld op 20 juni 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.