ECLI:NL:RBZWB:2024:4549

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
3 juli 2024
Zaaknummer
C/02/420340 / JE RK 24-479
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Toekoen, kinderrechter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van de jeugdbescherming

Op 4 april 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidwest Nederland, heeft verzocht om de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar, omdat de ontwikkeling van de kinderen ernstig wordt bedreigd. De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag, maar er zijn zorgen over de opvoedsituatie, vooral met betrekking tot de vader, die kampt met verslavingsproblematiek en een onveilige woonomgeving. Tijdens de mondelinge behandeling waren zowel de moeder als de vader aanwezig, en beiden gaven aan in te stemmen met het verzoek van de Raad, hoewel er zorgen zijn over de communicatie tussen de ouders.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om op constructieve wijze samen te werken en dat de huidige situatie schadelijk is voor de kinderen. De vader heeft geen goede verstandhouding met zijn ouders, wat de omgang met de kinderen bemoeilijkt. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat hulpverlening vanuit het gedwongen kader noodzakelijk is om de belangen van de kinderen te waarborgen. De ondertoezichtstelling is daarom opgelegd voor de duur van twaalf maanden, met de verplichting voor de ouders om mee te werken aan de benodigde hulpverlening. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden opgevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/420340 / JE RK 24-479
Datum uitspraak: 4 april 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
hierna te noemen de Raad,
locatie Breda,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedag 1] 2014 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedag 2] 2016 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
in de BRP ingeschreven in [plaats] , maar feitelijk wonende in [woonplaats] .
De kinderrechter merkt als informante aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),
locatie Etten-Leur.

1.Het verloop van de procedure

1.1
De kinderrechter neemt het volgende stuk mee in zijn beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 12 maart 2024, binnengekomen bij de rechtbank op dezelfde dag.
1.2
Op 4 april 2024 heeft de kinderrechter de zaak met gesloten deuren mondeling behandeld. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder;
- de vader;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- twee vertegenwoordigsters van de GI.
1.3
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige 1] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn gedurende het huwelijk van de ouders geboren.
2.2
Het huwelijk van de ouders is door echtscheiding ontbonden.
2.3
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.4
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij de moeder.

3.Het verzoek

3.1
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1
De Raad stelt dat aan de voorwaarden van artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is voldaan en verwijst voor een nadere onderbouwing van zijn verzoek naar het onderzoeksrapport van 14 november 2023 en het aanvullende raadsrapport van 12 maart 2024. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden ernstig in hun ontwikkeling bedreigd omdat zij sinds eind januari 2024, op één kort omgangsmoment na, geen contact hebben gehad met de vader. Daarnaast zijn er zorgen over de veiligheid van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wanneer zij contact hebben met de vader. Er zijn zorgen over de verslavingsproblematiek van de vader alsook zijn woon- en leefomgeving, maar deze zorgen worden door de vader niet (h)erkend en gebagatelliseerd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben last van deze situatie en vertonen hierdoor mogelijk gedrag waarbij zij een grote mond hebben, ontregeld zijn en het op school niet goed met hen gaat. De ouders zijn op dit moment onvoldoende bereid en in staat onder eigen verantwoordelijkheid en bedreiging weg te nemen en hulpverlening te accepteren. De verwachting is dat de ouders de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] binnen een voor hen aanvaardbare termijn weer zelf kunnen dragen. Een ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden is een passende termijn. Er moet zicht komen op de persoonlijke situatie van de vader en zijn woon- en leefomgeving, het contact tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] moet worden opgestart en er dient hulpverlening te worden ingezet. Geadviseerd wordt om het contact tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op te starten onder begeleiding van een neutrale omgangsbegeleider, waarbij de GI de regie voert over de frequentie, duur en voorwaarden van de contacten. Belangrijk is dat de moeder hierin wordt ontlast. Ondanks dat er heel veel is voorgevallen staat de moeder open voor contact tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en geeft zij hen de ruimte om loyaal naar de vader te zijn. De communicatie tussen de ouders verloopt op dit moment echter moeizaam waardoor het voor de moeder lastig is om zicht te krijgen op de situatie van de vader alsook om te bepalen wat in het contact met de vader het meest in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is. Het hulpverleningstraject dat de ouders in maart 2023 in het kader van het Uniform Hulpaanbod bij Op één lijn zijn gestart om de onderlinge communicatie en samenwerking te verbeteren is medio 2023 stil komt te liggen aangezien de vader hieraan niet langer zijn medewerking wilde verlenen.
4.2
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat zij kan instemmen met het verzoek van de Raad. De moeder acht het noodzakelijk dat er weer contact tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , die graag hun vader graag willen zien, komt. Belangrijk is wel dat de vader zich aan de afspraken gaat houden. Vanwege de zorgelijke situatie is eind januari 2024 door de betrokken instanties bepaald dat de omgang tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig bij de ouders van de vader zou plaatsvinden. Op deze regeling kan niet worden voortgeborduurd aangezien de relatie tussen de vader en zijn ouders niet goed is. Het contact tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] moet op een andere manier vorm worden gegeven. Het eerdere opgestarte hulpverleningstraject van Op één lijn is volgens de moeder niet afdoende om te werken aan een verbetering van de situatie. Er moet meer hulpverlening worden ingezet.
4.3
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat hij ook kan instemmen met het verzoek van de Raad. De communicatie tussen hem en de moeder verloopt niet goed omdat de moeder contact met hem afhoudt. Dit terwijl de vader wel graag contact met de moeder wil en onderling contact ook noodzakelijk acht. Samen dragen zij zorg voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De vader mist hen. Zij zijn hem ontnomen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn een vader ontnomen. De vader wil graag weer contact met hen. De huidige regeling waarbij hij hen bij zijn ouders kan zien werkt echter niet. De vader heeft geen goede verstandhouding met zijn ouders. Hij wil [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet blootstellen aan deze spanningen. De vader zou [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kunnen ontvangen in de woning van zijn huidige vriendin. Er zijn door de ouderschapsbemiddelaar van Op één lijn zorgen geuit over zijn woon- en leefomgeving, maar zij was partijdig en niet objectief. De vader heeft van haar geen opbouwende kritiek gekregen om een en ander op te lossen. Daarnaast heeft hij langere tijd samen met de moeder en d [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in het bedrijfspand gewoond. Dat is altijd goed gegaan. De vader is op dit moment nog bezig met het opstarten van zijn eigen bedrijf. Hij wordt hierbij nog steeds geholpen door de heer [naam] in het kader van zijn re-integratietraject.
4.4
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij achter het verzoek van de Raad staat en bereid is om de verzochte ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , bij een toewijzing van het verzoek, uit te voeren. De GI deelt de zorgen van de Raad en de doelen die door de Raad zijn gesteld. Belangrijk is dat het contact tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] weer wordt opgestart waarbij hun veiligheid voldoende is gewaarborgd. Daarnaast moet ingezet worden op een verbetering van de oudercommunicatie. De vader kan niet verplicht worden om hulpverlening aan te gaan voor zijn persoonlijke problematiek. Wel kunnen er aan de vader voorwaarden worden gesteld waaraan hij moet voldoen voor omgang met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
4.5
[minderjarige 1] heeft in het gesprek met de kinderrechter verteld dat hij bij zijn moeder woont en dat het goed met hem gaat. Hij heeft zijn vader al langere tijd niet gezien, maar zou dat wel graag willen. Tot enkele maanden geleden zag [minderjarige 1] zijn vader op donderdagmiddag en zaterdag vanaf 10.00 uur. Soms lag zijn vader op de zaterdag nog te slapen, en moesten ze hem wakker maken. Dat lukte alleen niet altijd. Hij kan nu niet naar zijn vader toe omdat er resten van drugs zijn gevonden in het bedrijf van zijn vader. [minderjarige 1] heeft geen mening over het wel of niet uitspreken van een ondertoezichtstelling.

5.De beoordeling

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, van het BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Op basis van de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht is de kinderrechter van oordeel dat ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gronden aanwezig zijn voor een ondertoezichtstelling. Er bestaan ernstige zorgen over hun ontwikkeling en opvoedomgeving.
Tussen de ouders is sprake van een verstoorde verstandhouding. Zij zijn op dit moment niet in staat om op een constructieve wijze met elkaar over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te communiceren. Er is veel tussen de ouders voorgevallen waarbij het vertrouwen in elkaar beschadigd is geraakt. Daarnaast is sprake van een onveilige opvoedsituatie van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vader. Bij de vader is voorts sprake van verslavingsproblematiek, en zijn woon- en leefomgeving is zeer zorgelijk. Eind januari 2024 zijn door de politie in het bedrijfspand van de vader, waarin een woongedeelte is ingericht, in de kelder restanten van een drugslab aangetroffen. Daarnaast zijn er in het woongedeelte alsook de stacaravan die zich op het bedrijfsterrein bevindt meerdere gebruikershoeveelheden verdovende middelen gevonden. Door de politie is verder waargenomen dat zowel het bedrijfspand als het daarin gecreëerde woongedeelte vervuild en rommelig waren, waarbij verspreid door het bedrijfspand veel gevaarlijk en onafgedekt/afgeschermd gereedschap lag.
Naar aanleiding van deze door de politie aangetroffen situatie heeft de Raad overleg gehad met Veilig Thuis en het Centrum voor Jeugd en Gezin. Tijdens dit overleg is geconcludeerd dat het niet wenselijk is dat het contact tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] plaatsvindt in de thuissituatie van de vader. Dit is aan beide ouders meegedeeld, waarna bepaald is dat het contact tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vooralsnog op de zaterdag zou plaatsvinden bij de ouders van de vader. De kinderrechter is gebleken dat aan deze regeling door de vader geen uitvoering meer wordt gegeven, met als gevolg dat contact tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de vader sinds januari 2024 is uitgebleven. Dit terwijl [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een grote behoefte hebben aan contact met de vader en hier naar uitkijken.
Een en ander heeft zijn weerslag op [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Zij ontwikkelen zich vooralsnog leeftijdsadequaat, maar vertonen de laatste tijd onrustig gedrag. Ze zijn vaker brutaal en zitten niet lekker in hun vel. Ook in de omgang met leeftijdsgenoten en op school gaat het moeizamer.
De kinderrechter is gebleken dat de vader de zorgen over de moeizame communicatie en samenwerking met de moeder erkent, maar niet de zorgen over zijn persoonlijke situatie en woon- en leefomgeving. Deze zorgen worden door de vader tegengesproken dan wel gebagatelliseerd, hetgeen de kinderrechter ook is gebleken tijdens de mondelinge behandeling.
Hulpverlening in het vrijwillig kader is tot op heden ontoereikend gebleken om de zorgen weg te nemen. Het lukt de ouders niet om samen verandering in de situatie te brengen. Dit maakt dat de kinderrechter hulpverlening vanuit het gedwongen kader noodzakelijk acht om de belangen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zo goed mogelijk te kunnen behartigen. Betrokkenheid van een jeugdzorgwerker is nodig om zicht te krijgen op de opvoedomgeving van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (met name de (opvoed)situatie van de vader), om het contact tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op te starten en daarin randvoorwaarden te stellen en om verdere lijnen uit te zetten in de hulpverlening. Daarbij is geen sprake (meer) van vrijblijvend; de ouders zijn verplicht om aan de benodigde hulpverlening hun medewerking te verlenen.
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan het wettelijke criterium bedoeld in artikel 1:255 van het BW. De kinderrechter zal [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , conform het verzoek van de Raad, onder toezicht stellen voor de duur van twaalf maanden.
Tijdens de ondertoezichtstelling dient in ieder geval gewerkt te worden aan de doelen zoals vermeld door de Raad in zijn rapport van 14 november 2023, te weten:
- [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben een prettig, positief en onbelast contact met hun beide ouders;
- De vader heeft vat op zijn persoonlijke problematiek (verslavingsproblematiek en persoonlijke situatie rondom bedrijf) zodat hij een voorspelbare en betrouwbare opvoeder kan zijn voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ;
- De ouders kunnen op een onbelaste manier met elkaar zaken over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] afstemmen zonder dat zij hiervan last ervaren.
5.3
Tot slot overweegt de kinderrechter dat hij, gelet op de aard van de maatregel, de beslissing tot ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uitvoerbaar bij voorraad zal verklaren, zoals is verzocht door de Raad. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen de beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1
stelt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht van de GI met ingang van 4 april 2024 tot 4 april 2025;
6.2
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 4 april 2024 door
mr. Toekoen, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Snatersen als griffier, en op schrift gesteld op 18 april 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.