ECLI:NL:RBZWB:2024:4555

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
3 juli 2024
Zaaknummer
C/02/411062 / HA ZA 23-347(E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Mulders
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van schadevergoeding wegens te late klachtplicht in verbintenissenrechtelijke zaak

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, hebben eisers een vordering ingesteld tegen gedaagden wegens tekortkomingen in de nakoming van een overeenkomst. De zaak betreft een aankoopkeuring van een woning die eisers hebben aangeschaft. De aankoopkeuring vond plaats op 3 juli 2017, waarna eisers de woning op 17 juli 2017 kochten. Tijdens verbouwingen in het najaar van 2017 kwamen er gebreken aan het dak aan het licht, wat leidde tot een civiele procedure tegen de verkopers van de woning. In een eerder vonnis van 26 mei 2021 werd geoordeeld dat de verkopers tekortgeschoten waren in hun verplichtingen, en eisers kregen een schadevergoeding toegewezen.

Eisers stelden gedaagden, die de aankoopkeuring hadden uitgevoerd, aansprakelijk op 8 juni 2021, meer dan drie jaar na de ontdekking van de gebreken. Gedaagden voerden aan dat eisers niet binnen bekwame tijd hadden geklaagd, wat volgens artikel 6:89 BW leidt tot rechtsverlies. De rechtbank oordeelde dat eisers inderdaad te laat hadden geklaagd, waardoor gedaagden in hun belangen waren geschaad. De rechtbank concludeerde dat eisers geen recht meer hadden op schadevergoeding uit hoofde van de tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst.

De rechtbank wees de vorderingen van eisers af en veroordeelde hen in de proceskosten, die op € 4.587,00 werden begroot. Dit vonnis werd openbaar uitgesproken op 3 juli 2024.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Civiel recht
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: C/02/411062 / HA ZA 23-347
Vonnis van 3 juli 2024
in de zaak van

1.[eiser] ,

wonende te [plaats 1] ,
2.
[eiseres],
wonende te [plaats 1] ,
eisers,
advocaat mr. A.C.F. Berkhof te Goes,
tegen
1. de vennootschap onder firma
[gedaagde 1],
gevestigd te [plaats 2] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [plaats 2] ,
3.
[gedaagde 3],
wonende te [plaats 2] ,
gedaagden,
advocaat mr. G.M.E. de Vries te Amsterdam.
Partijen worden hierna [eisers] en [gedaagden] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 4 oktober 2023.
  • de mondelinge behandeling van 15 mei 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] heeft voorafgaand aan de koop van de woning aan de [adres] te [plaats 1] aan [gedaagden] verzocht een aankoopkeuring te verrichten. Deze aankoopkeuring, welke een visuele inspectie betreft, heeft op 3 juli 2017 plaatsgevonden.
2.2.
[eisers] heeft de woning op 17 juli 2017 gekocht en deze is op 11 augustus 2017 aan hem geleverd.
2.3.
Tijdens de verbouwing van de woning in het najaar van 2017 is gebleken van lekkages en andere gebreken aan de woning. Dit heeft geleid tot een civiele procedure van [eisers] tegen de verkopers van de woning.
2.4.
Aanvankelijk is van de aankoopkeuring geen rapport opgemaakt, maar na een verzoek daartoe van [eisers] op 15 november 2017, heeft [gedaagden] zijn bevindingen op 16 november 2017 neergelegd in het stuk genaamd “
Verklaring n.a.v. bouwtechnische opname”. Deze verklaring, die zich beperkt tot het platte dak van de woning, luidt, voor zover relevant, als volgt: “
Het uiterlijk van de toplaag van de dakbedekking oogde strak en vlak, dakranden goed gesloten, randen dakbanen gesloten. Geen sprake van losse of open naden, geen sprake van plooivorming, geen sprake van scheurvorming. (…) Enkele naden zijn hersteld en voorzien van opgebrachte stroken (foto 3). Er zijn geen gebreken in de zin van ernstige tekortkomingen geconstateerd.
2.5.
Wooninspectie Zeeland heeft op 10 januari 2018 in opdracht van [eisers] een bouwkundige keuring uitgevoerd.
2.6.
Op 7 november 2018 heeft de heer [naam] als deskundige in opdracht van deze rechtbank een onderzoek uitgevoerd. Hij concludeert in zijn rapport d.d. 23 januari 2019 dat er sprake is van een gebrekkig dak en ondeugdelijk aangebrachte dakbedekking.
2.7.
In februari 2019 heeft [eisers] nieuwe dakbedekking op het dak laten aanbrengen.
2.8.
Deze rechtbank heeft bij vonnis van 26 mei 2021 onder meer geoordeeld dat het dak van de woning niet beantwoordt aan de overeenkomst en dat er sprake is van een aan de verkopers toerekenbare tekortkoming in de nakoming van hun verbintenissen uit de koopovereenkomst. De verkopers zijn veroordeeld ter zake een schadevergoeding van
€ 19.370,36 aan [eisers] te betalen.
2.9.
[eisers] heeft [gedaagden] bij brief van 8 juni 2021 aansprakelijk gesteld. [gedaagden] heeft de aansprakelijkheid van de hand gewezen.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert - samengevat en na vermindering van eis ter gelegenheid van de mondelinge behandeling - veroordeling van [gedaagden] tot betaling van € 33.519,64, vermeerderd met rente en kosten.
Hij stelt daartoe, onder verwijzing naar het rapport van deskundige [naam] , dat [gedaagden] ten onrechte de aanwijzingen en sporen dat er sprake was van gebreken niet heeft geconstateerd, waardoor hij tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst met [eisers] . Hij is derhalve gehouden de schade die [eisers] daardoor heeft geleden te vergoeden. Deze schade bestaat uit de herstelkosten van de dakbedekking verminderd met de aan verkopers toerekenbare schade.
[eisers] betwist te laat te hebben geklaagd, nu hij [gedaagden] binnen twee weken na ontvangst van het vonnis aansprakelijk heeft gesteld. Op dat moment was duidelijk dat de rechtbank deskundige [naam] volgde waar deze opmerkte dat [gedaagden] sommige gebreken van de dakbedekking had moeten zien en op dat moment was ook duidelijk wat [gedaagden] over het hoofd had gezien, aldus [eisers] .
3.2.
[gedaagden] voert verweer. [gedaagden] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eisers] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eisers] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eisers] in de kosten van deze procedure.
[gedaagden] beroept zich primair op rechtsverlies wegens schending van de klachtplicht. Door pas ruim 3,5 jaar na ontdekking van de gebreken aan het dak over te gaan tot aansprakelijkstelling van [gedaagden] heeft [eisers] niet binnen bekwame tijd geprotesteerd. [gedaagden] is daardoor in haar belangen geschaad. Subsidiair betwist [gedaagden] dat zij tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst en betwist zij de hoogte van de door [eisers] gevorderde schade.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagden] heeft primair een beroep gedaan op artikel 6:89 BW. Aangezien een geslaagd beroep op dit artikel een algehele afwijzing van de vordering tot gevolg heeft, zal eerst op dit verweer worden ingegaan.
4.2.
De klachtplicht van artikel 6:89 BW houdt in dat de schuldeiser op een gebrek in de prestatie geen beroep meer kan doen als hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt (of redelijkerwijze had moeten ontdekken) bij de schuldenaar ter zake heeft geprotesteerd. Bij de beantwoording van de vraag of is voldaan aan deze plicht moet acht worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard en inhoud van de rechtsverhouding, de aard en inhoud van de prestatie en de aard van het gestelde gebrek in de prestatie. Verder is van belang of de schuldenaar nadeel lijdt door het late tijdstip waarop de schuldeiser heeft geklaagd. In dit verband dient de rechter rekening te houden met enerzijds het voor de schuldeiser ingrijpende rechtsgevolg van het laat protesteren (te weten het verval van al zijn rechten ter zake van de tekortkoming) en anderzijds de concrete belangen waarin de schuldenaar is geschaad door het late tijdstip waarop het protest is gedaan, zoals een benadeling in zijn bewijspositie of een aantasting van zijn mogelijkheden de gevolgen van de gestelde tekortkoming te beperken (ECLI:NL:HR:2013:BY4600, r.o. 4.2.5. en 4.2.6.). In dit kader wordt als volgt overwogen.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat de eerste melding over het gebrek in de prestatie waarop dit geschil betrekking heeft, dateert van 8 juni 2021 middels de brief waarbij [eisers] [gedaagden] aansprakelijk stelt. Dit is ruim 3,5 jaar nadat door [eisers] de gebreken aan het dak waren geconstateerd (in het najaar van 2017). Gedurende die periode heeft [eisers] [gedaagden] nooit een verwijt gemaakt betreffende de aankoopkeuring. [gedaagden] is door [eisers] niet betrokken in de procedure die hij heeft aangespannen tegen de verkopers van de woning en ook niet bij de daaraan voorafgaande en in het kader van die procedure uitgevoerde onderzoeken.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat [eisers] op basis van het bovenstaande haar klachtplicht heeft geschonden. Zij overweegt daartoe dat voor zover al uit de onderzoeken door Wooninspectie Zeeland en deskundige [naam] blijkt dat de keuring door [gedaagden] gebrekkig zou zijn geweest, niet valt in te zien waarom [eisers] daarover pas op 8 juni 2021, ruim 3 respectievelijk 2 jaar later, bij [gedaagden] heeft geklaagd.
Voorts overweegt de rechtbank dat er ten tijde van de inspectie van het dak door Wooninspectie Zeeland en [naam] sprake was van andere uitgangspunten dan op het moment dat [gedaagden] zijn inspectie uitvoerde. Immers, eerstgenoemde onderzoeken hebben plaatsgevonden na de aanvang van de verbouwing en nadat op 18 januari 2018 stormschade aan het dak was ontstaan. De bevindingen van Wooninspectie Zeeland en [naam] zijn bovendien gebaseerd op destructief onderzoek, terwijl [gedaagden] in het kader van zijn onderzoek geen destructief onderzoek heeft verricht. Gelet hierop en nu [gedaagden] nooit in de gelegenheid is geweest om te reageren op deze rapportages en de dakbedekking inmiddels is vervangen, waardoor geen contra expertise meer mogelijk is, concludeert de rechtbank dat [gedaagden] zich niet adequaat tegen de aansprakelijkstelling van [eisers] heeft kunnen verweren, zodat hij ter zake in zijn belangen is geschaad.
4.5.
Nu [eisers] niet binnen bekwame tijd heeft geklaagd, kan hij geen beroep doen op een schadevergoeding uit hoofde van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst tussen partijen. De vorderingen van [eisers] worden daarom afgewezen.
4.6.
Nu uit het vorenstaande volgt dat het primaire verweer slaagt, behoeven de overige verweren geen bespreking en beslissing.
4.7.
[eisers] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht
2.837,00
- salaris advocaat
1.572,00
(2,00 punten × € 786,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
4.587,00
4.8.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten van € 4.587,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eisers] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [eisers] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Mulders en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2024. [1]

Voetnoten

1.aij