ECLI:NL:RBZWB:2024:4565

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
3 juli 2024
Zaaknummer
C/02/399652/HA ZA 22-363 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • Mr. Van den Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in vrijwaring met proceskostenveroordeling na vermindering van eis

In deze vrijwaringszaak, die voortvloeit uit een eerdere hoofdzaak tussen de besloten vennootschap [b.v. 1] en [eiser], heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 juli 2024 uitspraak gedaan. De eiser, [eiser], heeft na een bewijsopdracht afgezien van het horen van getuigen en zijn vorderingen verminderd tot nihil. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde] geen bezwaar heeft gemaakt tegen deze eiswijziging, waardoor deze is toegestaan. Gezien de oorspronkelijke vordering van [eiser] is hij als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde].

[gedaagde] heeft een bedrag van € 13.777,57 gevorderd als werkelijke proceskosten, stellende dat [eiser] misbruik van procesrecht heeft gemaakt door hem valselijk te beschuldigen van frauduleus handelen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen sprake was van misbruik van procesrecht, aangezien [eiser] zijn vordering tot nihil heeft teruggebracht en niet kon bewijzen wat hij ten grondslag had gelegd aan zijn vordering. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op basis van het forfaitaire liquidatietarief, wat resulteert in een totaalbedrag van € 12.956,00.

De rechtbank heeft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. Van den Heuvel op 3 juli 2024.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/399652 / HA ZA 22-363
Vonnis in vrijwaring van 3 juli 2024
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. A.P.E. de Brouwer te Roosendaal,
tegen
[gedaagde],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. A. Oorthuys te Leiden.

1.De procedure

1.1.
Deze zaak betreft de vrijwaringszaak behorend bij de hoofdzaak (met kenmerk C/02/391658/HA ZA 21-656) tussen de besloten vennootschap [b.v. 1] (“ [b.v. 1] ”) als eisende partij en [eiser] als gedaagde partij. In de hoofdzaak is op 17 januari 2024 eindvonnis gewezen. In deze vrijwaringsprocedure is op 17 januari 2024 een tussenvonnis gewezen waarbij [eiser] is opgedragen te bewijzen de met [gedaagde] gemaakte afspraak en/of de overhandiging aan [gedaagde] van € 300.000,00 aan contante deelbetalingen, zoals omschreven in rechtsoverweging 4.4 en 4.5 van het tussenvonnis en/of het plaatsen door [gedaagde] van zijn handtekening op de kwitanties zoals omschreven in rechtsoverweging 4.14 van het tussenvonnis.
1.2.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- Het vonnis van 17 januari 2024;
- De akte uitlating getuigenbewijs van de zijde van [eiser] ;
- De bepaling van een zitting voor getuigenverhoor;
- De brief van de raadsman van [eiser] waarin deze mededeelt dat wordt afgezien van het horen van getuigen;
- De akte vermindering eis na niet gehouden enquête;
- De antwoordakte.
1.3.
De rechtbank heeft vervolgens dit vonnis bepaald.

2.De beoordeling

3.1.
[eiser] heeft afgezien van getuigenverhoor en al zijn vorderingen verminderd tot nihil. [gedaagde] heeft geen bezwaar tegen deze eiswijziging zodat deze kan worden toegestaan. Gezien de oorspronkelijke vordering van [eiser] dient [eiser] als in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure aan de zijde van [gedaagde] te worden veroordeeld.
3.2.
[gedaagde] vordert een bedrag van € 13.777,57 als werkelijke proceskosten en voert daartoe aan dat [eiser] misbruik van procesrecht heeft gemaakt door [gedaagde] valselijk te beschuldigen van frauduleus handelen waartegen hij zich moest verweren. De facturen van de raadsman van [gedaagde] zijn betaald door [b.v. 2] . [gedaagde] stelt dat hij als aandeelhouder schade lijdt tot dit bedrag.
3.3.
Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat een veroordeling tot betaling van de werkelijk door de wederpartij gemaakte proceskosten uitsluitend kan worden uitgesproken in geval van bijzondere omstandigheden. Het gaat dan met name om misbruik van procesrecht en/of onrechtmatige daad. Daarvan is sprake als een evident ongegronde vordering is ingesteld of een evident ongegrond verweer is gevoerd, te weten een vordering of verweer gebaseerd op feiten en omstandigheden waarvan de betreffende procespartij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan die partij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen past terughoudendheid, gelet op het mede door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op toegang tot de rechter (HR 6 april 2012,
NJ2012/233,
Duka/Achmea).
3.4
In deze zaak waren de stellingen van [eiser] dusdanig dat aan [eiser] een bewijsopdracht is gegeven. [eiser] heeft afgezien van bewijs. Het bewijsrisico zou zich hebben gemanifesteerd, ware het niet dat [eiser] zijn vordering tot nihil heeft teruggebracht. Op grond daarvan kan de rechtbank nog niet tot de conclusie komen dat van de zijde van [eiser] sprake was van misbruik van procesrecht door de vordering in vrijwaring in te stellen. De rechtbank kan slechts vast stellen dat [eiser] de feiten die hij ten grondslag heeft gelegd aan zijn vordering niet heeft kunnen bewijzen. De rechtbank zal [eiser] veroordelen tot betaling van de proceskosten op basis van het forfaitaire tarief.
3.5.
De hoogte van de proceskosten wordt aan de hand van het forfaitaire liquidatietarief aan de kant van [b.v. 1] vastgesteld op een bedrag van:
griffierecht € 2.277,00
salaris advocaat € 10.506,00 (3 punten x tarief VII € 3.502,00)
nakosten
€ 173,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 12.956,00

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 12.956,00, te betalen binnen 14 dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiser] niet tijdig betaalt en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eiser] € 90,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
3.2.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
3.3.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van den Heuvel en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2024.