ECLI:NL:RBZWB:2024:457

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
30 januari 2024
Zaaknummer
C/02/416433 / FA RK 23-5576
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Holierhoek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in co-ouderschapsregeling en toevertrouwing van minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 januari 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende voorlopige voorzieningen in een co-ouderschapsregeling. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. D.M.A. Oud, verzocht om de toevertrouwing van de minderjarige kinderen aan haar en om een onderhoudsbijdrage van de man, die door mr. W. van der Sande werd bijgestaan. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 10 januari 2024, waarbij beide partijen en een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. De vrouw heeft aangevoerd dat zij meer 'quality time' met de kinderen wil en dat de huidige regeling niet in het belang van de kinderen is. De man heeft verweer gevoerd en verzocht om de huidige co-ouderschapsregeling te handhaven.

De rechtbank heeft overwogen dat de huidige regeling, die sinds september 2022 in werking is, goed functioneert en dat er geen aanleiding is om deze te wijzigen. De Raad heeft geadviseerd om de bestaande regeling als voorlopige zorgregeling vast te stellen. De rechtbank heeft besloten dat de minderjarige [minderjarige 1] aan de vrouw en [minderjarige 2] aan de man worden toevertrouwd, en dat de zorg- en opvoedingstaken voorlopig worden verdeeld zoals door de man verzocht. Tevens is er een doorverwijzing naar een hulpverleningstraject (UHA) vastgesteld om de communicatie tussen de ouders te verbeteren.

De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw tot wijziging van de zorgregeling afgewezen en de behandeling van de verzoeken tot vaststelling van de kinderbijdrage en partneralimentatie aangehouden, zodat partijen de gelegenheid krijgen om aanvullende stukken in te dienen. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beschikking.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummer: C/02/416433 / FA RK 23-5576
datum uitspraak: 24 januari 2024 (bij vervroeging)
beschikking betreffende voorlopige voorzieningen
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [plaats 1] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. D.M.A. Oud te Capelle aan den IJssel,
en
[de man],
wonende te [plaats 1] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. W. van der Sande te Goes.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: - de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg, hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over de verzoeken aangaande de minderjarigen te adviseren.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 28 november 2023 ontvangen verzoekschrift voorlopige voorzieningen met bijlagen;
- het op 4 januari 2024 ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek met bijlagen;
- het op 8 januari 2024 ontvangen wijziging verzoekschrift voorlopige voorzieningen met bijlagen;
- de brief van mr. Van der Sande van 9 januari 2024.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 10 januari 2024. Bij die gelegenheid zijn verschenen de vrouw, bijgestaan door mr. Oud voornoemd en zijn kantoorgenote mr. M. Jonkman, en de man, bijgestaan door zijn advocaat. Tevens was aanwezig een vertegenwoordigster van de Raad.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [datum 1] 2017 te [plaats 2] gehuwd op huwelijkse voorwaarden.
2.2.
Partijen hebben de navolgende thans nog minderjarige kinderen:
- [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2018;
- [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2020.

3.De verzoeken

3.1.
De vrouw verzoekt thans, na wijziging, bij wege van voorlopige voorzieningen voor de duur van het geding te bepalen:
dat de kinderen van partijen aan de vrouw worden toevertrouwd;
dat de man aan de vrouw maandelijks een bedrag van € 584,= per kind bij vooruitbetaling dient te voldoen met ingang van 27 november 2023, zijnde een onderhoudsbijdrage ten behoeve van de [minderjarige 2] en [minderjarige 1] ;
dat de man aan de vrouw maandelijks een bedrag ad € 14.843,= voor de kosten van haar levensonderhoud bij vooruitbetaling dient te voldoen per 27 november 2023;
dat de kinderen bij de man zullen verblijven:
- elke donderdag van 8.30 uur tot vrijdag 17.00 uur;
- één weekeinde per veertien dagen van vrijdagmiddag 17.00 uur tot maandagochtend naar school dan wel tot maandag 08.30 uur wanneer er geen school is (vanwege een roostervrije dag);
5. de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren voor zover rechtens mogelijk.
3.2.
De man voert verweer tegen de verzoeken van de vrouw en vraagt de rechtbank de verzoeken van de vrouw af te wijzen.
Bij wege van zelfstandige verzoeken verzoekt de man:
  • voorwaardelijk verzoek ten aanzien van de toevertrouwing van de minderjarigen, indien de rechtbank wel meent dat de kinderen toevertrouwd dienen te worden aan één van de ouders: primair te bepalen dat de minderjarigen [minderjarige 2] en [minderjarige 1] aan de man worden toevertrouwd, en subsidiair te bepalen dat de [minderjarige 2] aan de man wordt toevertrouwd en de [minderjarige 1] aan de vrouw;
  • te bepalen dat er een voorlopige zorgregeling zal gelden inhoudende dat de kinderen:
o iedere maandagochtend t/m woensdagmiddag (rond 13.30 uur) bij moeder verblijven;
o iedere woensdagmiddag t/m vrijdagmiddag 17.00 uur bij vader verblijven;
o het weekend van vrijdagmiddag 17.00 uur t/m maandagochtend om en om afwisselend bij vader dan wel moeder verblijven.
Deze regeling loopt in beginsel gewoon door tijdens de vakanties en feestdagen, tenzij partijen hier in onderling overleg andere afspraken over maken, dan wel een zodanige regeling die de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.
3.3.
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van de verzoeken, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

Zorgregeling
4.1.
De vrouw heeft ter onderbouwing van haar (gewijzigd) verzoek te bepalen dat de kinderen bij de man zullen verblijven elke donderdag van 8.30 uur tot vrijdag 17.00 uur en één weekeinde per veertien dagen van vrijdag 17.00 uur tot maandagochtend naar school dan wel tot maandag 08.30 uur wanneer er geen school is, samengevat, het volgende aangevoerd. Erkend wordt dat partijen sinds september 2022 uitvoering geven aan de door de man in deze procedure verzochte co-ouderschapsregeling. Die regeling heeft de man destijds voorgesteld en de vrouw heeft zich gezien de scheve machtsverhouding binnen het huwelijk van partijen genoodzaakt gevoeld in te stemmen met deze regeling. Dit om te voorkomen dat de kinderen zouden worden betrokken in de machtsstrijd van partijen. De vrouw wil graag meer ‘quality time’ met de kinderen en wenst om die reden dat de kinderen op haar vrije dag (de woensdag) bij haar verblijven. De huidige co-ouderschapsregeling doet geen recht aan de situatie tijdens het huwelijk van partijen waarin de vrouw het grootste deel van de zorg voor de kinderen op zich nam. Ook vindt de vrouw het niet in het belang van de kinderen dat zij halverwege de woensdag moeten wisselen van ouder.
4.2.
De man heeft ter onderbouwing van zijn zelfstandig verzoek te bepalen dat er een voorlopige zorgregeling zal gelden inhoudende dat de kinderen iedere maandagochtend t/m woensdagmiddag (rond 13.30 uur) bij de vrouw verblijven, iedere woensdagmiddag t/m vrijdagmiddag 17.00 uur bij de man verblijven en het weekend van vrijdagmiddag 17.00 uur t/m maandagochtend om en om afwisselend bij de man dan wel de vrouw verblijven, samengevat, het volgende aangevoerd. De door de man verzochte co-ouderschapsregeling zijn partijen in onderling overleg overeengekomen en wordt al geruime tijd door partijen uitgevoerd. De kinderen zijn gewend aan de huidige regeling en aan het feit dat zij hun vader veelvuldig zien. Partijen hebben de praktijk zo ingericht dat deze is afgestemd op de huidige co-ouderschapsregeling. De vrouw werkt vier dagen per week en is dus niet in staat om de zorg voor de kinderen 100% op zich te nemen. De man is zelfstandig ondernemer en eigen baas en hierdoor flexibel om zijn eigen tijd in te richten. Er is geen sprake van een wijziging van omstandigheden op grond waarvan de huidige regeling gewijzigd zou moeten worden.
4.3.
De Raad heeft de rechtbank tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, geadviseerd om de huidige co-ouderschapsregeling waaraan partijen al geruime tijd uitvoering geven in het kader van deze voorlopige voorzieningenprocedure als voorlopige regeling vast te stellen. Volgens de Raad zijn de kinderen op dit moment gewend aan deze regeling. De Raad adviseert ouders wel met elkaar in overleg te gaan om te bezien of de huidige regeling ook als definitieve regeling passend en haalbaar is. De Raad heeft op dit moment geen zicht op de haalbaarheid voor de kinderen op de langere termijn van de huidige co-ouderschapsregeling. Om de huidige regeling ook in de toekomst te kunnen blijven continueren moet er sprake zijn van een goede onderlinge communicatie tussen partijen. Hieraan ontbreekt het partijen. De Raad adviseert partijen om in het kader van het UHA door te verwijzen met als doel hun onderlinge communicatie te verbeteren en om te proberen om, met de inzet van passende hulpverlening, ten behoeve van de bodemprocedure tot een door hen beiden gedragen ouderschapsplan te komen.
4.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Partijen geven sinds september 2022 uitvoering aan de door de man bij wege van zelfstandig verzoek verzochte co-ouderschapsregeling. De rechtbank ziet evenals de Raad geen aanleiding om in het kader van deze voorlopige voorzieningenprocedure, waarin slechts ordemaatregelen worden getroffen voor de duur van de echtscheidingsprocedure, een wijziging aan te brengen in deze verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De kinderen zijn inmiddels aan deze regeling gewend. Gesteld noch gebleken is dat deze regeling niet naar behoren verloopt. Beide partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat het (steeds) beter gaat met de minderjarigen en met name met [minderjarige 1] . De rechtbank begrijpt de wens van de vrouw dat zij meer ‘quality time’ met de kinderen wil doorbrengen, maar dit is op zichzelf geen reden om de co-ouderschaps- regeling van partijen, waarbij ieder de kinderen ongeveer de helft van de tijd bij zich heeft, te wijzigen. Bovendien zou in geval van toewijzing van het verzoek van de vrouw het contact tussen de man en de minderjarigen plotsklaps in forse mate in omvang worden beperkt, terwijl zij er aan gewend zijn dat zij ook hun vader veelvuldig zien. Ook in hetgeen de vrouw verder nog aanvoert om de huidige regeling te wijzigen, ziet de rechtbank geen aanleiding om tot een wijziging van de huidige regeling te komen. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank, conform het verzoek van de man, de huidige co-ouderschapsregeling waaraan partijen uitvoering geven vastleggen als voorlopige zorgregeling. Dit betekent dat het (gewijzigd) verzoek van de vrouw zal worden afgewezen.
De rechtbank zal, zoals uit het hierna volgende blijkt, partijen conform het advies van de Raad verwijzen naar het UHA. Het is aan partijen om - met de inzet van passende hulpverlening - ten behoeve van de nog aanhangig te maken bodemprocedure te bezien of de huidige co-ouderschapsregeling ook passend en wenselijk is als definitieve zorgregeling en of zij in onderling overleg tot een ouderschapsplan kunnen komen. Daarbij is, zoals door de Raad al aangegeven, van groot belang dat partijen werken aan hun onderlinge communicatie. Voor een voor de kinderen optimale uitvoering van een co-ouderschapsregeling, maar dat geldt overigens voor iedere vorm van een zorgregeling, is zowel een constructieve onderlinge communicatie als een goede onderlinge verstandhouding onontbeerlijk. Het is de verantwoordelijkheid van beide ouders om daaraan te werken.
Toevertrouwing minderjarigen
4.5.
De vrouw heeft verzocht de minderjarigen aan haar toe te vertrouwen. Ter onderbouwing van dit verzoek heeft de vrouw, samengevat, het volgende aangevoerd. Gezien de zeer jonge leeftijd van de minderjarigen en het feit dat de vrouw gedurende de samenwoning het grootste deel van de zorg voor de kinderen op zich heeft genomen, is het in het belang van de minderjarigen dat zij aan de vrouw worden toevertrouwd. Daarbij komt dat de vrouw maar een beperkt inkomen heeft en dat zij, indien de kinderen bij haar staan ingeschreven, diverse toeslagen kan aanvragen.
4.6.
De man heeft voorwaardelijk verzocht om, voor het geval de rechtbank meent dat de kinderen toevertrouwd dienen te worden aan één van de ouders, primair te bepalen dat de minderjarigen aan hem worden toevertrouwd en subsidiair te bepalen dat [minderjarige 2] aan de man wordt toevertrouwd en de [minderjarige 1] aan de vrouw. De man heeft ter onderbouwing van zijn verzoek aangevoerd dat er geen noodzaak bestaat tot toevertrouwing van de kinderen aan één van de ouders. Dat doet volgens de man geen recht aan de huidige situatie waarin sprake is van co-ouderschap en beide ouders een gelijkwaardig aandeel hebben in de zorg van de kinderen.
4.7.
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven het passend te vinden dat in het kader van deze voorlopige voorzieningenprocedure één kind aan de vrouw en één kind aan de man wordt toevertrouwd.
4.8.
De rechtbank overweegt als volgt. Beide minderjarigen staan sinds het feitelijk uiteengaan van partijen in augustus 2022 ingeschreven op het adres van de man. Uit de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, zijn geen omstandigheden naar voren gekomen die maken dat de inschrijving van de kinderen op het adres van één van beide ouders een sterke voorkeur geniet. Voor de vrouw is, zo begrijpt de rechtbank, de inschrijving van de kinderen op haar adres met name emotioneel een belangrijk punt omdat zij, zo heeft zij onweersproken gesteld, tijdens het huwelijk van partijen het grootste deel van de zorg voor de kinderen voor haar rekening heeft genomen. Ook de financiële gevolgen van de inschrijving (recht op kinderbijslag, kindgebondenbudget en alleenstaande ouderkorting) spelen voor de vrouw gezien de hoogte van haar inkomen een rol.
De rechtbank acht beide partijen in staat om op een juiste wijze voor de minderjarigen te zorgen en de administratieve zaken voor hen te regelen. Beide partijen hebben een fiscaal voordeel wanneer de kinderen bij hen staan ingeschreven. Voor de rechtbank is doorslaggevend dat beide kinderen op dit moment op het adres van de man staan ingeschreven en de man dus de post aangaande de kinderen en de fiscale voordelen ontvangt. Om de positie van partijen op dit punt gelijkwaardiger te maken, zal de rechtbank in het kader van deze voorlopige voorzieningenprocedure conform het advies van de Raad en het subsidiaire verzoek van de man bepalen dat [minderjarige 1] wordt toevertrouwd aan de vrouw en [minderjarige 2] aan de man.
Verwijzing UHA
4.9.
Naar aanleiding van het advies van de Raad tot een hulpverleningstraject is tijdens de mondelinge behandeling de mogelijkheid van het Uniform Hulpaanbod (UHA) besproken. Beide partijen hebben ingestemd met een doorverwijzing.
4.10.
De problematiek van de ouders omvat het volgende.
- Er is nog geen sprake van een bestendige constructieve communicatie tussen de ouders. Zij communiceren af en toe telefonisch, maar veelal via WhatsApp en tijdens de overdracht (en dus in het bijzijn) van de kinderen.
- Partijen hebben de onderlinge verhouding tijdens hun huwelijk ieder anders ervaren. De vrouw heeft de relatie van partijen in het verleden niet als gelijkwaardig ervaren en ervaart deze ook thans nog als ongelijkwaardig, waardoor zij zich ter voorkoming van verdere ruzies genoodzaakt voelt om mee te bewegen met de man. De man herkent dit patroon niet. Wat hiervan ook zij, de ouders zullen moeten leren oog te krijgen voor de beleving die de ander van de verhoudingen binnen het huwelijk heeft (gehad) en voor de daaruit voortvloeiende houding en emoties, zodat dit de communicatie en een constructieve samenwerking tussen partijen niet langer in de weg zal staan.
4.11.
Het lukt ouders samen niet om deze problemen tussen hen op te lossen. De rechtbank vindt het, net als de Raad, daarom nodig dat voor deze ouders en hun minderjarige kinderen een passend (jeugd)hulpverleningstraject bij een zorgaanbieder wordt ingezet. De ouders hebben tijdens de mondelinge behandeling ermee ingestemd dat de rechtbank hen en hun minderjarige kinderen voor (jeugd)hulpverlening verwijst naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Zeeland. De verwijzing heeft op 10 januari 2024 plaatsgevonden met het verzenden van het verwijzingsformulier naar het loket. Deze beschikking geldt als bevestiging dat de ouders met de doorverwijzing en de voorwaarden daarvan hebben ingestemd.
4.12.
Met de inzet van het (jeugd)hulptraject gaan de ouders, zo is met hen afgesproken, in ieder geval werken aan het behalen van de volgende resultaten:
- de ouders hebben inzicht in de (psychologische) gevolgen van de scheiding voor het kind;
- het kind heeft een stem in het scheidingsproces, voelt zich gehoord en gesteund.
4.13.
Gebleken is dat ouders daarnaast ook op andere onderdelen hulp en ondersteuning nodig hebben. Daarom heeft de rechter na overleg met de ouders besloten dat zij samen met een zorgaanbieder ook gaan werken aan het behalen van het volgende resultaat:
- de (gezagdragende) ouders zorgen voor afspraken en beslissingen die in het belang zijn van het kind; (keuze: lichte interventie).
De resultaten zijn ook vastgelegd in een resultatenlijst. Deze lijst is aan deze beschikking gehecht (bijlage 1). Over het verdere verloop van het traject overweegt de rechtbank als volgt.
4.14.
Na afloop van het (jeugd)hulpverleningstraject maakt de zorgaanbieder een rapportage op over het verloop en het resultaat van het traject. Deze rapportage wordt als bijlage bij het door de gemeente/toegang op te maken rapport gevoegd. Partijen hebben aangekondigd een bodemprocedure te zullen starten. Voor het doorlopen van een hulpverleningstraject wordt standaard een termijn van 6 maanden aangehouden. Gelet hierop verzoekt de rechtbank het loket om de volledige UHA-rapportage
uiterlijk op de familiekamerrol van 9 juli 2024 pro forma, of zoveel eerder als mogelijk is, in de nog aanhangig te maken bodemprocedure in te brengen. Op verzoek van het loket en/of de gemeente/toegang kan de rechtbank deze termijn verlengen. Dit verzoek moet gemotiveerd worden gedaan. Als de verlenging wordt toegestaan dan geeft de rechtbank een nieuwe pro forma datum door.
4.15.
Als de hulp heeft geleid tot een positief resultaat, stelt de rechtbank de ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid zich binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage uit te laten of een mondelinge behandeling in de bodemprocedure nog nodig is. De advocaten maken in hun reactie kenbaar wat het resultaat van de hulpverlening betekent voor de in die procedure gedane verzoeken met betrekking tot de kinderen.
4.16.
Als de hulp niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat verzoekt de rechtbank het loket de volledige UHA-rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad. De Raad toetst en beoordeelt dan of een onderzoek of interventie zal worden verricht. De Raad informeert de rechtbank binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage of er aanleiding is een onderzoek of interventie te starten.
4.17.
Wanneer de Raad geen aanleiding ziet voor een onderzoek of interventie, maar op grond van de UHA-rapportage direct een advies kan geven, stelt de rechtbank de ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid zich over dit advies alsmede over het verdere procesverloop uit te laten.
4.18.
Wanneer de Raad een onderzoek wel noodzakelijk vindt, dan verzoekt de rechtbank de Raad dit onderzoek te verrichten en daarover in de nog aanhangig te maken bodemprocedure een rapport en advies in te dienen ter beantwoording van de volgende vragen:
- welke hoofdverblijfplaats is het meest in het belang van de minderjarigen?
- welke zorgregeling door de ouders komt het meest tegemoet aan de belangen van het kind?
- hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
-welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, zijn niet in voorgaande vraag aan de orde gesteld en zijn wel van belang om te vermelden?
4.19.
Deze beschikking is een verzoek aan de Raad om dit onderzoek te verrichten, indien het traject niet is gestart of niet positief wordt afgesloten én de Raad dat onderzoek noodzakelijk acht.
4.20.
Na een onderzoek of interventie van de Raad stelt de rechtbank de ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid om binnen een termijn van 14 dagen op de rapportage van de Raad te reageren en zich uit te laten over het verdere procesverloop.
4.21.
De rechtbank verzoekt partijen bij het aanhangig maken van de bodemzaak op het verplicht bij te voegen F1-formulier melding te maken van de verwijzing van ouders naar een (jeugd)hulpverleningstraject in het kader van UHA door middel van vermelding “UHA in VoVo met zaaknummer C/02/416433 / FA RK 23-5576”.
4.22.
De ouders zijn tijdens de mondelinge behandeling geïnformeerd over de privacy- aspecten van de doorverwijzing (bijlage). Zij hebben met het delen van de privacygegevens en de voorwaarden waaronder de verwijzing plaatsvindt ingestemd.
Kinderbijdrage en partneralimentatie
4.23.
De vrouw heeft een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen van € 584,= per kind per maand en een bijdrage in haar levensonderhoud van € 14.843,= per maand verzocht.
4.24.
De man heeft verweer gevoerd strekkende tot afwijzing van de verzoeken van de vrouw.
4.25.
De rechtbank overweegt als volgt. De vrouw heeft bij gewijzigd verzoekschrift ingekomen op 8 januari 2024 een groot aantal financiële stukken overgelegd. Zowel de rechtbank als de man heeft onvoldoende de gelegenheid gehad kennis te nemen van deze stukken gezien de omvang en de (te) late indiening daarvan. De stukken zijn bovendien niet van een schriftelijke toelichting voorzien. Zoals tijdens de mondelinge behandeling met partijen besproken, wordt de inhoudelijke behandeling van de financiële verzoeken van de vrouw om die reden aanhouden. De vrouw wordt in de gelegenheid gesteld om uiterlijk op de
familiekamerrol van 30 januari 2024stukken over te leggen ter onderbouwing van haar verzoeken tot vaststelling van een kinderbijdrage en partneralimentatie (waaronder in ieder geval behoefte- en draagkrachtberekeningen) en deze stukken - waar nodig - van een toelichting te voorzien. De man wordt verzocht op voornoemde familiekamerrol stukken in te dienen ter onderbouwing van zijn verweer tegen de verzoeken van de vrouw (waaronder eveneens in ieder geval behoefte- en draagkrachtberekeningen) en deze stukken eveneens - waar nodig - van een toelichting te voorzien. Vervolgens zullen partijen in de gelegenheid worden gesteld om uiterlijk op de
familiekamerrol van dinsdag 20 februari 2024schriftelijk te reageren op de door de andere partij overgelegde stukken, waarna de rechtbank de verzoeken van de vrouw inhoudelijk zal behandelen op de voortgezette
mondelinge behandeling van [datum 2] 2024 om 11.00 uur.
4.26.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing over de kinderbijdrage en de partneralimentatie aan.
Tot slot
4.27.
Tegen deze beslissing staat geen gewoon rechtsmiddel open. Ingevolge artikel 824 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan alleen cassatie in het belang der wet worden ingesteld. Hoger beroep is dus niet mogelijk. Dit betekent dat deze beslissing directe werking heeft.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
bepaalt dat de [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2018, wordt toevertrouwd aan de vrouw en de [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2020, wordt toevertrouwd aan de man;
5.2.
bepaalt dat er voorlopig een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zal gelden inhoudende dat voornoemde minderjarigen:
  • iedere maandagochtend t/m woensdagmiddag (rond 13.30 uur) bij de vrouw verblijven;
  • iedere woensdagmiddag t/m vrijdagmiddag 17.00 uur bij de man verblijven;
  • het weekend van vrijdagmiddag 17.00 uur t/m maandagochtend om en om afwisselend bij de man dan wel de vrouw verblijven.
Deze regeling loopt in beginsel gewoon door tijdens de vakanties en feestdagen, tenzij partijen hier in onderling overleg andere afspraken over maken;
5.3.
verwijst ouders en hun minderjarige kinderen voor een (jeugd)hulptraject ten behoeve van de hierboven genoemde resultaten naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Zeeland. Het loket zal ouders en kind(eren) vervolgens via de toegang van de woonplaatsgemeente van de minderjarigen verwijzen naar de zorgaanbieder;
5.4.
verzoekt het loket om uiterlijk op de familiekamerrol van
9 juli 2024 pro forma, of zoveel eerder als mogelijk is, in de nog aanhangig te maken
bodemprocedurede rapportage over het verloop en het resultaat van het (jeugd)hulpverleningstraject ter griffie in te dienen;
5.5.
verzoekt partijen bij het aanhangig maken van de bodemzaak op het verplicht bij te voegen F1-formulier melding te maken van de verwijzing van partijen naar een (jeugd)hulpverleningstraject in het kader van UHA door middel van de vermelding “UHA in VoVo KG met zaaknummer C/02/416433 / FA RK 23-5576”;
5.6.
verzoekt het loket, wanneer het traject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, de UHA-rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad;
5.7.
verzoekt de Raad binnen veertien dagen na ontvangst van de UHA-rapportage de rechtbank te informeren of hij aanleiding ziet een onderzoek of interventie te starten;
5.8.
verzoekt de Raad, regio Zeeland, locatie Middelburg wanneer het (jeugd)hulptraject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, dan wel als de Raad daartoe zelf aanleiding ziet, ten behoeve van de nog aanhangig te maken bodemprocedure onderzoek in te stellen ter beantwoording van de in r.o. 4.18. opgenomen vragen en daarover te rapporteren en te adviseren;
5.9.
verzoekt de Raad zijn rapport en advies binnen vier maanden nadat de Raad de rechtbank heeft laten weten dat een onderzoek of interventie zal worden verricht bij de rechtbank in te dienen, zulks onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift van dit rapport en advies aan de advocaten van partijen;
5.10.
verwijst de behandeling van de verzoeken tot vaststelling van een
kinderbijdrageen
partneralimentatieom reden als vermeld onder r.o. 4.25. van deze beschikking naar de voortgezette
mondelinge behandeling van [datum 2] 2024 om 11.00 uur;
5.11.
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproep voor partijen en hun advocaten voor voornoemde voortgezette mondelinge behandeling;
5.12.
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van de kinderbijdrage en partneralimentatie aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. Holierhoek, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2024 in tegenwoordigheid van mr. Van ’t Veer-Bax, griffier.