In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 juli 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De zaak is aanhangig gemaakt door Jeugdbescherming Brabant, de gecertificeerde instelling, die verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar. De ouders van [minderjarige] oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit, maar de minderjarige woont bij de vader. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling eerder is verlengd en dat de ouders momenteel niet in staat zijn om de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] in het vrijwillige kader af te wenden. Tijdens de mondelinge behandeling op 1 juli 2024 waren zowel de ouders als vertegenwoordigers van de GI aanwezig. De moeder heeft aangegeven positief tegenover het hulpverleningstraject van de SDW te staan, terwijl de vader een dubbel gevoel heeft over de verlenging. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is de ondertoezichtstelling te verlengen, omdat de ouders nog niet in staat zijn om zelfstandig de zorg voor [minderjarige] op zich te nemen. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot 11 juli 2025 en deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. Combee, kinderrechter, in aanwezigheid van de griffier Van Dongen.