ECLI:NL:RBZWB:2024:4583

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 mei 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
C/02/419299/ JE RK 24-289
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Holierhoek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van een schriftelijke aanwijzing door de kinderrechter in een jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 mei 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de bekrachtiging van een schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling (GI) in het kader van de jeugdzorg. De zaak betreft de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedag] 2014, die onder toezicht staat van de GI. De ouders van [minderjarige] zijn belast met het ouderlijk gezag, maar er zijn spanningen tussen hen over de omgangsregeling. De GI heeft op 29 december 2023 een schriftelijke aanwijzing gegeven aan de moeder, waarin zij wordt opgedragen om mee te werken aan onbegeleide overnachtingen van [minderjarige] bij de vader. De moeder heeft hiertegen verweer gevoerd, stellende dat de GI de verkeerde rechtsgang heeft gekozen en dat de aanwijzing niet in het belang van [minderjarige] is. De kinderrechter heeft echter geoordeeld dat de GI de juiste procedure heeft gevolgd en dat de schriftelijke aanwijzing in lijn is met eerdere uitspraken van het hof. De kinderrechter heeft de schriftelijke aanwijzing bekrachtigd, waarbij de nadruk ligt op de noodzaak van samenwerking tussen de ouders en de GI voor het welzijn van [minderjarige]. De kinderrechter heeft ook overwogen dat er geen feiten zijn aangevoerd die de uitbreiding van de zorgregeling met overnachtingen in de weg staan. De beslissing is openbaar uitgesproken, en de moeder is gehouden om de aanwijzing na te leven.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/419299/ JE RK 24-289
Datum uitspraak: 31 mei 2024
Beschikking van de kinderrechter over een schriftelijke aanwijzing
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
locatie Middelburg, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI),
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2014 te [geboorteplaats] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R. Wouters te Middelburg,
[de vader] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. Ph. Van Kampen te Goes.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 29 februari 2024, ingekomen bij de griffie op 29 februari 2024;
- de brief van mr. Van Kampen van 30 april 2024, met bijlagen;
- de tijdens de mondelinge behandeling door mr. Wouters overgelegde pleitaantekeningen.
1.2
Op 3 mei 2024 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont bij haar moeder.
2.3.
Bij beschikking van 12 juli 2021 is [minderjarige] onder toezicht gesteld met ingang van 12 juli 2021 en tot 12 april 2022.
2.4.
Bij beschikking van 31 maart 2023 heeft de kinderrechter in deze rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd met ingang van 12 april 2023 en tot 12 oktober 2023.
2.5.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 5 oktober 2023 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] laatstelijk verlengd met ingang van 12 oktober 2023 en tot 12 juli 2024.
2.6.
De gecertificeerde instelling heeft op 29 december 2023 een schriftelijke aanwijzing aan de moeder gegeven betreffende de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Hierin is het volgende opgenomen:
- U volgt de aanwijzingen die u van Jeugdbescherming west ontvangt m.b.t. de omgang en
overnachting op. Dit houdt in dat u meewerkt aan de onbegeleide overnachtingen van [minderjarige] bij vader;
- U belast [minderjarige] niet met negatieve uitspraken over vader, de onbegeleide overnachting,
Jeugdbescherming west, de kinderrechter, hulpverlening, of soortgelijke instanties.
- U werkt mee aan de ingezette hulpverlening van Agathos (IPT). Dit houdt in dat u meewerkt aan het maken en nakomen van afspraken en dat u de aanwijzingen die u vanuit
hulpverlening krijgt, opvolgt;
- U neemt deel aan de evaluaties die Jeugdbescherming west organiseert.

3.Het verzoek

3.1
De GI verzoekt op grond van artikel 1:263, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) de schriftelijke aanwijzing te bekrachtigen. De GI verzoekt de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1
De GI handhaaft het verzoek. Er is voor en tijdens de ondertoezichtstelling veel hulpverlening ingezet. De ingezette hulpverlening heeft ertoe geleid dat de (onbegeleide) omgang tussen de vader en [minderjarige] vanaf februari 2022 stapsgewijs is uitgebreid. Het is de ouders ook gelukt om onderling betere afspraken te maken en elkaar beter te begrijpen. De moeder blijft echter, ondanks alle inzet van hulpverlening, weigeren om mee te werken aan onbegeleide overnachting van [minderjarige] bij de vader. Tijdens de evaluatie op 21 september 2023 heeft de GI aangegeven dat ze wil toewerken naar onbegeleide overnachting. De moeder heeft aangegeven dat ze niet wil meewerken aan onbegeleide overnachtingen van [minderjarige] bij de vader. Bij pogingen van de GI om met de moeder in gesprek te gaan over onbegeleide overnachtingen van [minderjarige] bij de vader geeft de moeder niet thuis. De moeder stelt dat het onveilig is voor [minderjarige] om bij de vader te overnachten. De GI is van mening dat de veiligheid van [minderjarige] niet in het gedrang komt zodra zij bij haar vader gaat overnachten. Als de vader echt kwaad met [minderjarige] wil dan heeft hij hier overdag al ruim voldoende mogelijkheden voor gehad. [minderjarige] geeft zelf ook aan dat ze graag bij haar vader wil gaan overnachten. De GI heeft op 29 december 2023 een schriftelijke aanwijzing gegeven die inhoudt dat de moeder moet gaan meewerken aan overnachtingen van [minderjarige] bij haar vader. Ondanks de gegeven schriftelijke aanwijzing blijft de moeder aangeven dat ze niet wil meewerken aan (onbegeleide) overnachtingen van [minderjarige] bij vader. Ook geeft de moeder aan dat ze het in gesprekken of evaluaties met de jeugdbeschermer niet over dit onderwerp (de overnachting) wil hebben. Bij de vorige geplande overnachting heeft de moeder [minderjarige] bij de vader opgehaald. Het onderwerp overnachtingen zorgt voor spanningen tussen de ouders. Daarom is het belangrijk om IPT in te zetten in de situatie van de moeder. Er is aan de kant van de moeder al heel veel ingezet om te werken aan haar wantrouwen richting de vader. Er zijn sinds 2021 vijf verschillende vormen van hulpverlening ingezet, zonder resultaat. De GI verwacht niet dat het opnieuw inzetten van hulpverlening zal helpen om het wantrouwen bij de moeder weg te nemen. De moeder laat zich onvoldoende sturen in haar gedrag en de dingen die ze hierover doet en zegt met betrekking tot [minderjarige] . Zo blijft de moeder aangeven dat ze achter haar gemaakte beslissing blijft om [minderjarige] op te halen bij haar vader zodra zij bij haar vader moet overnachten. De moeder lijkt daarnaast onvoldoende in te zien wat het met [minderjarige] doet wanneer zij negatieve uitspraken over de vader uit in haar bijzijn of [minderjarige] belast met volwassenzaken. Moeder ziet dit als noodzakelijk om de (fysieke) veiligheid van [minderjarige] te waarborgen. Los van de discussie en de problemen rondom de overnachtingen ziet de GI eigenlijk verder geen ontwikkelingsbedreiging (meer) bij [minderjarige] . De GI acht het in het belang van [minderjarige] dat de zorgregeling wordt uitgebreid in die zin dat zij ook bij haar vader gaat overnachten. Om die reden verzoekt de GI de kinderrechter de schriftelijke aanwijzing van 29 december 2023 te bekrachtigen.
4.2
Door en namens de vader is tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat de vader achter de schriftelijke aanwijzing van de GI staat. De vader heeft in de afgelopen jaren heel veel geduld gehad en heeft aan alle hulpverlening meegewerkt. De verstandhouding tussen hem en de moeder is de afgelopen jaren flink verbeterd. De spanningen zijn een stuk verminderd. De ouders zijn in staat om met elkaar te overleggen over [minderjarige] en ook over het ruilen van omgangsmomenten. De vader wil nu heel graag dat de zorgregeling wordt uitgebreid in die zin dat [minderjarige] bij hem blijft overnachten. Er staat ook niets aan overnachtingen in de weg. Het hof heeft in de beschikking van 9 juni 2022 bepaald dat het aan de GI is om de omgang vorm te gaan geven en daar passen ook overnachtingen bij. De overnachtingen van [minderjarige] zijn echter het hete hangijzer tussen de ouders. [minderjarige] heeft aan haar vader aangegeven dat ze graag bij haar vader wil overnachten. Op momenten is [minderjarige] over dit onderwerp erg gesloten omdat ze merkt dat haar moeder hier erg verdrietig van wordt. Afgelopen december is er een poging gedaan om [minderjarige] bij de vader te laten overnachten maar toen is zij voor het overnachten door de moeder opgehaald. Momenteel verblijft [minderjarige] op maandag en dinsdag na de BSO tot en met het avondeten, op woensdagochtend voor school, op donderdag na de BSO tot het avondeten en op zaterdag en zondag van 11.00 uur tot 19.00 uur bij de vader. De vader ziet [minderjarige] alleen op de vrijdag niet. Soms komt het voor dat [minderjarige] veel later dan 19.00 uur teruggaat naar haar moeder en dan begint het bijna op een overnachting te lijken. Daar heeft de moeder dan geen problemen mee. Als de schriftelijke aanwijzing wordt bekrachtigd en er wordt gestart met overnachtingen van [minderjarige] bij hem dan kan de vader zich voorstellen dat deze overnachtingen worden opgebouwd. Er zou dan bijvoorbeeld gestart kunnen worden met een overnachting van dinsdag op de woensdag.
4.3
Door en namens de moeder wordt tijdens de mondelinge behandeling het navolgende aangevoerd. Tussen de vader en [minderjarige] is geen concrete zorgregeling vastgesteld. Bij beschikking van 9 juni 2022 heeft het hof een zorgregeling bepaald waarbij de vorm, de frequentie en de duur aan de GI is die hierin de regie heeft. Dit is geen concrete regeling maar eigenlijk een opdracht of aanwijzing aan de GI om het contact te stimuleren en de regie hierin te nemen. De GI wil middels een schriftelijke aanwijzing een omgangsregeling bepalen maar dat is niet de juiste weg. Artikel 1:265g BW bepaalt dat als een GI een zorgregeling wil vaststellen of wijzigen, zij hiertoe een verzoek ex artikel 1:265g moet indienen. En dat heeft de GI hier niet gedaan. De moeder verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 14 december 2018. De Hoge Raad kent terecht veel gewicht toe aan de rechtsbescherming die de ouders op grond van artikel 1:265g BW toekomt. In het geval van een schriftelijke aanwijzing dienen de ouders zich hieraan te houden tenzij de kinderrechter op hun verzoek de schriftelijke aanwijzing vervallen verklaart. Hiervoor wordt hen de uiterst korte termijn van twee weken geboden. In het geval van een verzoek op grond van artikel 1:265g BW hebben de ouders de tijd en ruimte om zich naar behoren te verweren en zich op de vaststelling van een contactregeling voor te bereiden. Ook hebben de ouders dan de mogelijkheid van hoger beroep en cassatie. De moeder is van mening dat de aanwijzingsbevoegdheid van de GI op grond van artikel 1:263 BW zich niet uitstrekt tot het vaststellen of wijzigen van contactregelingen. De moeder verwijst hiervoor naar diverse jurisprudentie. De GI heeft haar bevoegdheid tot het geven van een schriftelijke aanwijzing misbruikt en daarmee ook het verbod van détournement de pouvoir geschonden. De moeder heeft er geen vertrouwen in dat het goed gaat met [minderjarige] als zij bij haar vader gaat overnachten. De moeder vertrouwt er niet op dat de vader de juiste behandelingen heeft gehad voor zijn verslaving. De vader liegt nog steeds als hij zegt dat hij van zijn verslaving af is. Het verzoek van de GI moet worden afgewezen.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1
Op grond van het bepaalde in artikel 1:263, eerste lid, BW kan de GI ter uitvoering van haar taak schriftelijke aanwijzingen geven betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De GI kan dit doen indien de met het gezag belaste ouder(s) of de minderjarige niet instemmen met, dan wel niet of onvoldoende medewerking verlenen aan de uitvoering van het plan, bedoeld in artikel 4.1.3, eerste lid, van de Jeugdwet of indien dit noodzakelijk is teneinde de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige weg te nemen. Op grond van het tweede lid van voornoemd artikel volgen de met het gezag belaste ouder(s) of de minderjarige een schriftelijke aanwijzing op. Ingevolge het derde lid kan de GI de kinderrechter verzoeken een schriftelijke aanwijzing te bekrachtigen.
Ontvankelijkheid van het verzoek
5.2
De kinderrechter dient allereerst te beoordelen of de GI ontvankelijk is in haar verzoek. [minderjarige] staat onder toezicht van de GI en dit brengt met zich dat de uitvoering daarvan in handen is van de GI. De GI heeft aan de moeder, als gezaghebbende ouder van [minderjarige] , op 29 december 2023 een schriftelijke aanwijzing gegeven. De GI is een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1 aanhef onder a van de Algemene Wet bestuursrecht (hierna: Awb), zodat de schriftelijke aanwijzing van de GI dient te worden beschouwd als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Het betreft immers een schriftelijk bericht dat afkomstig is van een bestuursorgaan, de GI. In dat bericht wordt een beslissing medegedeeld die een rechtsgevolg voor de moeder teweegbrengt, namelijk in dit geval - kort samengevat - dat de moeder de aanwijzingen van de GI moet opvolgen en aan de onbegeleide overnachtingen van [minderjarige] bij de vader meewerkt, [minderjarige] niet belast met negatieve uitspraken, meewerkt aan ingezette hulpverlening en deelneemt aan evaluaties die de GI organiseert. Gelet op het vorenstaande en het feit dat de GI op grond van artikel 1:263, derde lid, BW aan de kinderrechter kan verzoeken om een schriftelijke aanwijzing te bekrachtigen, zal de kinderrechter de GI in haar verzoek ontvangen.
Inhoudelijke beoordeling
5.3
De kinderrechter zal het verzoek van de GI tot bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing van 29 december 2023 toewijzen. De kinderrechter legt dit hierna uit.
5.4
De schriftelijke aanwijzing van 29 december 2023 ziet op de uitvoering van de taak van de GI en met name op de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Hoewel de schriftelijke aanwijzing ook betrekking heeft op het niet belasten van [minderjarige] door de moeder met volwassenzaken, het verlenen door de moeder van haar medewerking aan IPT en aan evaluaties van de GI, vormt het speerpunt van de schriftelijke aanwijzing de uitbreiding van de omgang met overnachtingen. Bij beschikking van deze rechtbank van 13 augustus 2021 is een voorlopige zorgregeling bepaald die inhoudt dat er op maandag, dinsdag en zaterdag onbegeleide omgang zal plaatsvinden tussen de vader en [minderjarige] en op donderdag en zondag begeleide omgang. In voornoemde beschikking heeft de rechtbank overwogen dat er geen contra-indicaties zijn voor onbegeleide omgang tussen de vader en [minderjarige] . Ook heeft de rechtbank in voornoemde beschikking overwogen dat de zorgregeling uitgebreid dient te worden met als einddoel de door de Raad destijds geadviseerde zorgregeling. De uitbreiding van de zorgregeling moest geleidelijk en in samenspraak met de GI plaatsvinden, met dien verstande dat een uitbreiding van de zorgregeling met een overnachting binnen drie maanden na de mondelinge behandeling plaats diende te vinden. In de procedure in hoger beroep heeft het hof de beschikking van de rechtbank van 13 augustus 2021 vernietigd en een voorlopige zorgregeling bepaald tussen de vader en [minderjarige] waarbij de vorm, frequentie en duur zijn overgelaten aan de GI die hierin de regie heeft. De kinderrechter maakt uit de beschikking van het hof van 9 juni 2022 op dat het hof het aan de GI heeft overgelaten om in samenspraak met de ouders de nodige stappen omtrent de uitbreiding van de omgang te zetten. Uit voornoemde beschikking van het hof blijkt voorts dat partijen tijdens de mondelinge behandeling hebben aangegeven dat zij zich kunnen vinden in een zorgregeling die onbegeleid is en waarbij de regie bij de GI wordt gelegd. Het hof heeft deze wens van partijen aldus vastgelegd. De kinderrechter maakt ook uit de beschikking van het hof op dat het hof heeft geconstateerd dat ten tijde van de mondelinge behandeling in hoger beroep, op 25 april 2022, nog geen uitvoering is gegeven aan de overnachtingen zoals eerder door de rechtbank is vastgelegd. Zowel het hof, als de GI en de Raad hebben in deze procedure aangegeven dat er geen contra-indicaties bestaan voor uitbreiding van de zorgregeling met overnachtingen. Daarnaast heeft het hof geconstateerd dat de zorgregeling zoals die door partijen werd uitgevoerd, al uitgebreider was dan de voorlopige zorgregeling uit de beschikking van de rechtbank van 13 augustus 2021. Alle partijen, behalve de moeder, konden achter uitbreiding van de zorgregeling met een overnachting staan. In die context heeft het hof de beschikking van de rechtbank van 13 augustus 2021 vernietigd en een zorgregeling vastgesteld waarbij de vorm, frequentie en duur van de omgang werden overgelaten aan de GI. De kinderrechter gaat dan ook voorbij aan het verweer van de advocaat van de moeder dat het hof in concreto geen regeling heeft vastgesteld en de GI geen schriftelijke aanwijzing had mogen geven, maar vaststelling van een zorgregeling op basis van artikel 1:265g BW had moeten verzoeken. Door hetgeen met partijen is besproken tijdens de mondelinge behandeling bij het hof was het voor alle betrokkenen duidelijk dat onder regie van de GI toegewerkt moest worden naar een uitgebreide zorgregeling met overnachtingen, ondanks dat de moeder daar niet achter kon staan. De GI heeft hier de juiste weg gekozen door een schriftelijke aanwijzing aan de moeder te geven ter uitvoering van de door het hof vastgelegde zorgregeling. Ook gaat de kinderrechter voorbij aan het verweer van de moeder dat de GI in dit geval geen gebruik kan maken van de aanwijzingsbevoegdheid van artikel 1:263 BW omdat het gaat om beperken of wijzigen van de zorgregeling. De omvang van de zorgregeling waarnaartoe gewerkt moet worden staat al sinds de behandeling in hoger beroep voor iedereen vast.
5.5
De kinderrechter gaat ook voorbij aan het verweer van de moeder dat er voor haar, nu de GI voor de weg van de schriftelijke aanwijzing heeft gekozen, geen rechtsmiddel meer openstaat. De moeder heeft via de eerder gevoerde hoger beroepsprocedure, in welke procedure de overnachtingen ook ruimschoots aan bod zijn gekomen, haar rechtsmiddel al kunnen aanwenden.
5.6
De kinderrechter is van oordeel dat het past binnen de lijn van de uitspraak van het hof van 9 juni 2022 om de door de GI gegeven schriftelijke aanwijzing te bekrachtigen. Inmiddels stamt voornoemde uitspraak van het hof alweer van bijna twee jaar geleden en nog steeds is de zorgregeling nog niet uitgebreid met een overnachting. De kinderrechter stelt vast dat door de moeder geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd op basis waarvan het toewerken naar uitbreiding van de zorgregeling met overnachtingen niet langer in het belang van [minderjarige] is. De kinderrechter realiseert zich dat uitbreiding van de omgang met overnachtingen gelet op haar heftige weerstand voor extra spanningen bij de moeder kan zorgen, hetgeen ertoe kan leiden dat de moeder [minderjarige] nog meer belast. Het is aan de GI om dit nauwgezet te volgen en waar nodig extra hulpverlening in te zetten.
5.7
Tot slot overweegt de kinderrechter dat tegen deze beslissing op grond van artikel 807, aanhef en onder a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, geen hoger beroep openstaat zodat de moeder gehouden is om de schriftelijke aanwijzing van 29 december 2023 na te leven. Het verzoek van de GI om de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren zal daarom worden afgewezen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1
bekrachtigt de schriftelijke aanwijzing van de GI van 29 december 2023;
6.2
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beslissing is gegeven door mr. Holierhoek en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2024 in tegenwoordigheid van mr. Duerink-Bottinga, als griffier.