ECLI:NL:RBZWB:2024:4586

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 mei 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
C/02/420576 / JE RK 24-529
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Hendriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van minderjarigen in een complexe gezinsproblematiek met pleegouders

In deze zaak heeft de kinderrechter op 23 mei 2024 een beschikking gegeven over de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], die onder voogdij staan van hun pleegouders. De pleegouders hebben een affectieve relatie gehad, maar na hun uiteengaan is er onrust en spanning ontstaan, wat leidt tot een loyaliteitsconflict voor de kinderen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om een ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar, omdat de pleegouders niet in staat zijn om gezamenlijk en in overleg het pleegouderschap vorm te geven. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ontwikkeling van de kinderen ernstig wordt bedreigd door de spanningen tussen de pleegouders. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat beide pleegouders het verzoek van de Raad steunen. De kinderrechter heeft besloten om de kinderen onder toezicht te stellen van Stichting Jeugdbescherming Brabant, met als doel de onderlinge verstandhouding tussen de pleegouders te verbeteren en de spanningen te verminderen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de ondertoezichtstelling gaat in op 23 mei 2024 voor de duur van een jaar.

Uitspraak

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/420576 / JE RK 24-529
Datum uitspraak: 23 mei 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie Breda,
hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2011 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2013 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de pleegmoeder],
hierna te noemen de pleegmoeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. G.R. Dorhout-Tielken te Soest,
[de pleegvader],
hierna te noemen de pleegvader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat mr. I.R. Feddema te Amsterdam.
De kinderrechter merkt als informant aan:
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
locatie Etten-Leur,
hierna te noemen de GI,

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 25 maart 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 23 mei 2024. Tijdens deze mondelinge behandeling zijn ook de verzoeken van partijen in de procedure met kenmerk C/02/394055 / FA RK 22-352 behandeld. Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig:
- de pleegvader met zijn advocaat;
- de pleegmoeder met haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- een vertegenwoordiger van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] naar haar mening gevraagd. [minderjarige 1] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De pleegouders hebben een affectieve relatie gehad en samengewoond.
2.2.
Bij beschikking van deze rechtbank van 1 augustus 2016 zijn de pleegouders benoemd tot voogden over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen sinds het einde van de relatie van pleegouders bij hun pleegmoeder.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1
De Raad handhaaft het verzoek. Er is sprake van een ernstig bedreigde ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , omdat hun loyaliteit al langer onder druk staat. De kinderen genieten op hun manier van beide pleegouders, maar de twee werelden waar ze in leven ‘mogen’ niet met elkaar verbonden zijn. Zo kunnen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] als ze bij de ene pleegouder zijn niet met de andere pleegouder communiceren zonder tussenkomst van de pleegouder waar ze verblijven. Ook de kleding die gekocht is door de ene pleegouder, moet verwisseld worden voordat de kinderen naar de andere pleegouder gaan. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ervaren loyaliteitsproblemen als gevolg van de spanningen tussen de ouders. Deze spanningen zijn voelbaar voor de kinderen. De zorgen die er zijn, zijn eerder al gesignaleerd door de GGZ in januari 2023. GGZ heeft deze zorgen toen ook met de ouders besproken. Beide kinderen lijken zich richting hun pleegouders moeilijk te kunnen uiten. Het is nog altijd een zorg dat, vanwege de strijd tussen de pleegouders, de kinderen niet de goedkeuring krijgen of voelen om van beide pleegouders te mogen houden of in de omgeving van beide pleegouders het fijn te mogen hebben. De pleegouders zijn niet zelfstandig in staat om deze druk te doen verminderen, omdat patronen, zeker na jaren, er ingesleten zijn en deze patronen doorbroken moeten worden. De pleegouders van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn op dit moment deels bereid maar onvoldoende in staat om onder eigen verantwoordelijkheid de bedreiging weg te nemen en hulpverlening volledig te accepteren. Zij laten een patroon zien waarin zij de zorgen (h)erkennen, hulpvragen kunnen formuleren, de hoop uitspreken (te kunnen samenwerken en samen beslissingen kunnen nemen, maar op een zeker moment de noodzakelijk geachte hulpverlening onvoldoende van de grond krijgen omdat zij onderaan de streep geen vertrouwen meer in elkaar hebben en visie(s) hierover verschillen. Er zal dan ook regie moeten worden gevoerd op het afmaken van hulpverlening, waardoor een gedwongen kader noodzakelijk wordt geacht. De verwachting is dat de pleegouders de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] binnen een voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2]
aanvaardbare termijn weer zelf kunnen dragen. De Raad acht een ondertoezichtstelling voor de duur van 12 maanden passend, omdat er al jarenlang sprake is van onrust en spanningen tussen de pleegouders en de gezinsproblematiek hierdoor complex is en niet in korte tijd om te buigen is. Het zal tijd kosten om hier een structurele verandering in aan te brengen. Het is belangrijk dat de pleegouders werken aan hun instelling en houding om zo een verandering in de aangebrachte patronen te kunnen brengen.
4.2
[minderjarige 1] heeft in het gesprek met de kinderrechter aangegeven dat ze hoopt dat de ondertoezichtstelling ervoor gaat zorgen dat er minder spanningen zijn tussen haar pleegouders. [minderjarige 1] geeft haar leven momenteel een 6 ½ tot 7. Rondom school ervaart [minderjarige 1] best wel wat stress en ook het verre reizen voor een weekend omgang met haar pleegvader vindt ze belastend. Haar leven zou beter worden als de spanningen tussen haar pleegouders verminderen en als ze niet meer zo lang hoeft te reizen naar haar pleegvader.
4.3
Door en namens de pleegmoeder wordt tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat ze het eens is met het verzoek van de Raad.
4.4
Door en namens de pleegvader wordt tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat hij het ook een is met het verzoek van de Raad.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter stelt vast dat de pleegouders, hoewel dat zowel voor de pleegouders als voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wel zo voelt, formeel niet de juridische ouders van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn, maar pleegouders met voogdij. Ingevolge artikel 1:326 lid 1 BW kunnen kinderen die onder voogdij staan van natuurlijke personen, onder toezicht worden gesteld. Artikel 1:326 lid 2 BW verklaart afdeling 4 van titel 14 van overeenkomstige toepassing, van welke titel artikel 1:255 BW onderdeel uitmaakt.
5.2.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De minderjarigen worden ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. Vooropgesteld zij dat het voor de minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , van belang is om hun band met beide pleegouders/voogden te behouden. Beide pleegouders/voogden zijn belangrijk voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en hebben het beste met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor.
Na het uiteengaan van de pleegouders zijn er echter grote spanningen en onrust tussen de pleegouders/voogden onderling ontstaan. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben hier last van. Zij bevinden zich in een loyaliteitsconflict door de spanningen tussen de pleegouders/voogden en de complexe gezinsproblematiek die is ontstaan. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] leven hierdoor in twee gescheiden werelden, die door de strijd tussen pleegouders/voogden niet met elkaar verbonden kunnen worden. Het lukt de pleegouders/voogden niet, althans onvoldoende, om het pleegouderschap/de voogdij over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gezamenlijk en in overleg vorm te geven. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ervaren niet de rust en ruimte om contact te mogen hebben met beide pleegouders/voogden. Het is belangrijk dat de zij mogen gaan voelen dat de gevoelens en gedachten die ze hebben, er mogen zijn. Het is ook belangrijk dat de pleegouders/voogden een manier gaan vinden om met elkaar in contact te komen om in belangrijke aangelegenheden rondom de [minderjarige 1] en [minderjarige 2] constructief met elkaar te kunnen overleggen. De kinderrechter acht het van belang dat de GI samen met de pleegouders/voogden op zoek gaat naar wat voor hen nodig is om de onderlinge verstandhouding te verbeteren en op welke wijze zij op een constructieve manier met elkaar over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kunnen communiceren. Beide pleegouders/voogden staan achter het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Het is nodig dat de GI als onafhankelijke derde een brug tussen hen gaat vormen. De kinderrechter hoopt dat de pleegouders/voogden het komende jaar onder regie van de GI flinke stappen vooruit zullen zetten en dat de onderlinge spanningen tussen de pleegouders/voogden waar [minderjarige 1] en [minderjarige 2] last van hebben, flink zullen verminderen.
5.3.
Gelet op de doelen waar aan gewerkt moet worden en de verwachting van de Raad en de GI dat het tijd zal kosten om een structurele verandering aan te brengen in de complexe gezinsproblematiek die is ontstaan, acht de kinderrechter een ondertoezichtstelling voor de door de Raad verzochte duur van een jaar noodzakelijk. De kinderrechter zal daarom [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht stellen voor de duur van een jaar.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming Brabant met ingang van 23 mei 2024 tot 23 mei 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2024 door mr. Hendriks, kinderrechter, in aanwezigheid van Casant als griffier, en op schrift gesteld op 13 juni 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.