ECLI:NL:RBZWB:2024:4588

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 juni 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
C/02/421373 / JE RK 24-673
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Noort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen met aandacht voor ouders en pleegzorg

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 juni 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarigen, die in pleegzorg verblijven, nog steeds in hun ontwikkeling bedreigd worden en dat er behoefte is aan duidelijkheid en structuur in hun leven. De ouders van de minderjarigen, [de moeder] en [de vader], zijn belast met het ouderlijk gezag, maar de omgang met de kinderen is tot nu toe beperkt tot één uur per maand onder begeleiding. De kinderrechter heeft de GI (Stichting Jeugdbescherming West Zeeland) opgedragen om de mogelijkheden voor uitbreiding van de bezoekmomenten te onderzoeken, maar heeft ook benadrukt dat de veiligheid en het welzijn van de kinderen voorop staan. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 14 december 2024, met de verwachting dat de GI voor de volgende zitting in november 2024 een rapport zal indienen over de voortgang en de mogelijkheden voor uitbreiding van de omgang.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/421373 / JE RK 24-673
Datum uitspraak: 13 juni 2024
beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND, gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2017 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2014 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] ,
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. mr. R. Feiner te Rotterdam,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. mr. R. Feiner te Rotterdam,
en voorts als belanghebbenden bij het verzoek ten aanzien van [minderjarige 1] :
FAMILIE [achternaam 1],
hierna te noemen de pleegouders van [minderjarige 1] ,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
en bij het verzoek ten aanzien van [minderjarige 2] als belanghebbenden:
FAMILIE [achternaam 2],
hierna te noemen de pleegouders van [minderjarige 2] ,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
De rechtbank merkt als informant aan:
[pleegzorgbegeleider] ,
hierna te noemen: [pleegzorgbegeleider] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 16 april 2024;
  • de brief van de Raad van 18 april 2024;
  • het bericht van mr. Feiner met bijlagen van 15 mei 2024;
  • de brief van de GI van 24 mei 2024, met bijlage;
  • de e-mail van mr. Feiner van 27 mei 2024, met bijlagen;
  • de e-mail van mr. Feiner van 28 mei 2024;
  • de door mr. Feiner tijdens de mondelinge behandeling overgelegde brief van de moeder.
1.2.
Op 4 juni 2024 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
1.3.
Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- twee vertegenwoordigers van de GI;
  • de pleegouders van [minderjarige 1] ;
  • de pleegouders van [minderjarige 2] ;
  • de pleegzorgbegeleiding.
Hoewel behoorlijk opgeroepen is de moeder niet verschenen.

2.De feiten

2.1
De vader en moeder zijn met elkaar gehuwd.
2.2
[minderjarige 2] is voorafgaand aan het huwelijk van de vader en de moeder geboren. Uit de door de Raad overgelegde stukken blijkt dat [minderjarige 2] door de vader voorafgaand aan het huwelijk van de ouders is erkend. De erkenning van [minderjarige 2] door de vader is door het huwelijk van de ouders gewettigd. De vader is niet de biologische vader van [minderjarige 2] .
2.3
[minderjarige 1] is tijdens het huwelijk van de ouders geboren.
2.4
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 2] en [minderjarige 1] .
2.5
Bij beschikking van de kinderrechter van 14 juni 2018 zijn [minderjarige 2] en [minderjarige 1] onder toezicht gesteld met ingang van 14 juni 2018 en tot 14 juni 2019. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 14 juni 2024.
2.6
Bij beschikking van de kinderrechter van 14 juni 2018 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg verleend met ingang van 14 juni 2018 en tot 14 september 2018, onder aanhouding van het restant. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 14 juni 2024.
2.7
Bij beschikking van de kinderrechter van 23 november 2018 is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg verleend, met ingang van 23 november 2018 en tot 7 december 2018. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 14 juni 2024.
2.8
[minderjarige 2] verblijft in het pleeggezin van de familie [achternaam 2] en [minderjarige 1] verblijft in het pleeggezin van de familie [achternaam 1] .
2.9
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.1
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven in een perspectief biedend pleeggezin.
2.11
De moeder heeft de Surinaamse nationaliteit, de vader de Nederlandse.

3.Het verzoek

3.1
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar. Tevens verzoekt de GI een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van twaalf maanden. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1
De GI handhaaft de verzoeken. [minderjarige 1] is goed gehecht binnen het pleeggezin. Zij voelt zich veilig bij de pleegouders en zoekt hun troost en genegenheid. De pleegouders bieden haar de duidelijkheid en grenzen die zij nodig heeft en fijn vindt. [minderjarige 1] weet dat ze op de pleegouders kan vertrouwen. De ARIJ risicotaxatie is voor zowel [minderjarige 2] als [minderjarige 1] ingevuld op 9 april 2024 op basis van gesprekken en dossieronderzoek. Er komen geen zorgen voort uit de risicotaxatie. Sinds eind 2023 worden de bezoeken tussen de ouders en [minderjarige 2] en [minderjarige 1] gecombineerd. De kinderen ervaren deze gecombineerde bezoeken als erg prettig. [minderjarige 2] en [minderjarige 1] zijn altijd blij elkaar te zien maar ervaren ook steun aan elkaar. De vader is zeer consequent in de bezoeken met de kinderen en is er bijna altijd. Hij verdeelt zijn tijd evenredig over de kinderen en speelt met ze samen. De kinderen genieten van de contacten met hun vader. Het lukt de moeder door haar verplichtingen van werk niet om consequent bij de bezoeken aanwezig te zijn. De moeder houdt zich meer op de achtergrond bij de bezoeken en de kinderen reageren naderhand heftiger dan wanneer alleen de vader bij de bezoeken aanwezig is geweest. Er is in het verleden beperkt zicht geweest op de thuissituatie van de ouders. Er waren in het verleden regelmatig meldingen van Veilig Thuis, ook toen de kinderen al uit huis waren geplaatst. Er is verschillende malen een aanbod gedaan voor hulpverlening maar dit is altijd afgehouden door de ouders. Het is onduidelijk hoe de thuissituatie bij de ouders momenteel is. De jeugdbeschermer heeft gevraagd om een gesprek met de ouders bij hen thuis te laten plaatsvinden maar de ouders geven aan dit niet prettig te vinden vanwege het wantrouwen dat er bij hen nog bestaat ten opzichte van de GI. De jeugdbeschermer heeft een gesprek gehad met de ouders om de samenwerking te proberen te verbeteren. In dit gesprek zijn afspraken met elkaar gemaakt en is er meteen weer een nieuwe afspraak met elkaar gemaakt zodat het contact regelmatig gaat worden. In dit gesprek heeft de jeugdbeschermer met ouders gesproken over de samenwerking tussen ouders en pleegouders. De ouders geven aan voor nu niet open te staan voor bemiddeling ter verbetering van de samenwerking. De pleegouders geven aan wel open te staan voor verbetering van de samenwerking. De onderlinge samenwerking tussen de ouders en pleegouders verloopt nog zeer stroef. Beide partijen proberen steeds weer het beste te doen voor de kinderen maar verschillen hierin van visie en vinden het lastig om elkaars standpunt te begrijpen. Wanneer de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing niet verlengd worden betekent dit voor de kinderen dat zij terugkeren naar een voor hun onveilige en onvoorspelbare situatie. Voornamelijk voor [minderjarige 2] zal dit gevoel van onveiligheid aanwezig zijn gezien zijn ervaringen vanuit het verleden. De kinderen hebben door de traumatische ervaringen extra aandacht, bevestiging en een gevoel van veiligheid nodig om ruimte te voelen om zich goed te kunnen ontwikkelen. Dit vraagt extra inzet en een vorm van intensief en sensitief opvoeden om hiermee om te gaan en de kinderen te bieden wat ze nodig hebben. Uit het verslag van [pleegzorgbegeleider] dat de GI voor de mondelinge behandeling nog bij de rechtbank heeft ingediend blijkt dat [pleegzorgbegeleider] zich zorgen maakt over de kinderen. Momenteel vindt er eens in de maand een uur begeleid bezoek plaats. Het inplannen van de bezoeken is nog best een puzzel omdat de ouders in [plaats 1] wonen en de kinderen in [plaats 2] en [plaats 3]. Er moet rekening worden gehouden met de agenda van de bezoekbegeleider van [pleegzorgbegeleider] , de reisafstand, de agenda van de pleegouders en die van de kinderen zelf. Vanwege het gedrag dat de kinderen laten zien na de bezoeken is de GI voorzichtig met eventuele uitbreiding van de bezoeken tussen de kinderen en de ouders. Daarin moeten kleine stappen gezet worden in het belang van de kinderen. Onderzocht moet worden wat goed en veilig is voor de kinderen. Er ligt een plan om de bezoeken uit te breiden naar twee uur per maand begeleid. De bezoeken vinden nu op een neutrale plek plaats maar de GI gaat kijken of dit wat persoonlijker kan. Na een aantal weken zal de GI gaan evalueren hoe de bezoeken van twee uur begeleid verlopen.
4.2
Door en namens de ouders wordt in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat de GI het belang van contact tussen de kinderen en de ouders nog steeds ondergeschikt maakt aan de basis van de kinderen in de pleeggezinnen. Bij de GI is nog steeds sprake van een tunnelvisie. Alhoewel er een eerdere uitspraak van de rechtbank ligt dat onderzocht moet worden hoe de verstoorde relatie tussen de ouders en de GI moest worden hersteld en hoe de omgang tussen de ouders en de kinderen kon worden uitgebreid, is dat laatste nog steeds niet gebeurd. De omgang is nog steeds maar één uur in de maand begeleid. De ouders hebben naast [minderjarige 2] en [minderjarige 1] nog een kind gekregen en die woont thuis. Dat gaat goed. De Raad heeft onderzoek gedaan naar de noodzaak van een kinderbeschermende maatregel ten aanzien van dit kind maar achtte dat niet nodig. De ouders vragen zich dan ook af waarom [minderjarige 2] en [minderjarige 1] niet bij hen terug thuis kunnen komen wonen. Ook de oma van de kinderen, die nota bene is gescreend als pleeggezin, speelt geen rol in het leven van de kinderen. Iedereen ziet dat het goed gaat bij de ouders. De moeder werkt, er is geen ondertoezichtstelling voor het andere kind van de ouders. Dan is het aan [pleegzorgbegeleider] als pleegzorgorganisatie en aan de GI om in zelfreflectie te gaan: hoe kan het dat de oma, die zelf gescreend is, geen contact mag met de kinderen? De GI blijft maar schermen met de trauma’s die [minderjarige 2] heeft opgelopen als gevolg van de mishandelingen bij de ouders thuis, maar die mishandelingen staan niet vast. Uit vaste wetenschap blijkt dat kinderen voor hun vierde levensjaar geen herinneringen vast hebben kunnen liggen. De mishandelingen zijn een verhaal geworden en vanuit dat verhaal is traumatherapie opgestart. Één uur per maand begeleid contact is echt te weinig voor het opbouwen van een band tussen de ouders en de kinderen, en ook om vast te kunnen stellen dat de kinderen ontregelen na een bezoek met hun ouders. De ouders hebben in 2018 al gezegd dat onderzocht moet worden waar het trauma bij [minderjarige 2] vandaan komt. Nu, 6 jaar later, is dat nog steeds niet gebeurd. En dan wordt het de ouders verweten dat zij wantrouwen hebben in de GI en de pleegzorgorganisatie. De ouders verwijten het de GI dat zij niet aan zelfreflectie doen. De ouders willen graag met de kinderen een gezinsopname volgen. De Raad heeft bij de toetsing van de verlenging van de ondertoezichtstelling en van de machtiging tot uithuisplaatsing aangegeven dat de bezoeken tussen de ouders en de kinderen moeten worden uitgebreid. Het is voor de ouders dan ook heel heftig als Stichting [pleegzorgbegeleider] zulke stevige stellingen inneemt zoals ze hebben gedaan in het laatste verslag. De moeder heeft één keer een e-mail gestuurd naar de GI waarin ze aangaf dat ze niets meer met de kinderen te maken wil hebben. Die uitlating kwam voort uit frustratie en verdriet. De ouders hadden gehoopt dat er al lang en breed was gekeken naar herstel van de contacten tussen de ouders en de kinderen. Er is een baby in het gezin van de ouders, dus de ouders vragen zich af waarom de kinderen niet kunnen komen logeren in de weekenden? Bij de GI lijkt de praktische uitvoerbaarheid leidend te zijn in plaats van de belangen van de kinderen bij een goed contact met de ouders. In feite is wat er nu gebeurt een vervreemding tussen de kinderen en de ouders. Ook vragen de ouders zich af waarom de GI niet verder kijkt dan een bezoek van één uur begeleid per maand. De ouders moeten altijd richting de buurt van de pleeggezinnen rijden. De ouders vragen zich af waarom het niet bij de ouders thuis kan plaatsvinden en waarom er niet kan worden besloten dat de vader, nu daar weinig zorgen om zijn, de kinderen komt halen, met ze eet en ze na het eten weer terugbrengt. De kinderen hebben recht op een goede omgang met hun ouders, ook als dat ouders op afstand zijn. Maar met deze minimale frequentie aan contact kunnen de ouders niet eens ouders op afstand zijn. De ouders verzoeken de kinderrechter de duur van in ieder geval de machtiging tot uithuisplaatsing te verkorten en de GI te vragen om binnen enkele maanden echt stappen uit te zetten naar het doel van een meer natuurlijke contactregeling. Het is aan de GI om binnen deze maanden onderzoek te doen naar een uitbreiding van de bezoeken. Het kan niet zo zijn dat de agenda’s van de pleeggezinnen leidend zijn voor het contact tussen de kinderen en de ouders.
4.3
De pleegouders van [minderjarige 1] verklaren tijdens de mondelinge behandeling dat [minderjarige 1] een heel gevoelig meisje is dat veel medische zorg nodig heeft gehad vanwege haar ziekte. Toen zij een aantal maanden bij de pleegouders woonde is [minderjarige 1] weer terug bij de ouders geplaatst maar dat is na 3 à 4 maanden misgelopen. [minderjarige 1] heeft hier veel van meegekregen. De pleegouders hebben in de periode dat [minderjarige 1] in het ziekenhuis lag geprobeerd om de ouders veel te betrekken bij de situatie. Ze hebben met hen gebeld en ook via videoverbinding. De pleegouders waren niet op de hoogte van de nieuwe baby bij de ouders. De samenwerking met de ouders is helaas verslechterd. Zo kregen de pleegouders van de moeder veel vervelende e-mails en ook het verwijt dat zij de reden waren van haar ziekte. De pleegouders worden door de ouders weggezet als bruten. En dat maakt de samenwerking met de ouders heel lastig. Ze hebben altijd geprobeerd de samenwerking op te zoeken. De moeder is vaak niet bij de bezoeken aanwezig. Als zij erbij is dan kijkt [minderjarige 1] erg angstig naar de moeder. Het lijkt alsof de moeder dwars door [minderjarige 1] heen kijkt. De pleegouders snappen de wens van de ouders om de kinderen weer terug thuis te hebben maar [minderjarige 1] is nog maar pas stabiel in het pleeggezin en dat moet niet doorbroken worden.
4.4
De pleegouders van [minderjarige 2] voeren tijdens de mondelinge behandeling aan dat [minderjarige 2] heel schuw was toen hij bij hen werd geplaatst. Hij durfde niet veel en schoot snel uit zijn slof. Hij heeft lang nodig gehad om zich veilig te voelen. Nu gaat hij goed vooruit. Ook op school gaat het beter. Bij lezen heeft hij veel begeleiding en sturing nodig. Nu gaat hij meer dingen met de pleegouders delen zoals dat hij het spannend vindt dat hij een spreekbeurt heeft. Hij vindt het fijn om bezoeken met zijn ouders te hebben. Wel reageert hij na een bezoek waar de moeder bij was, heftiger. De aanwezigheid van zijn moeder is verwarrend voor hem. Als [minderjarige 2] teveel emoties heeft, krijgt hij hoofdpijn. Gelukkig stopt hij zich minder vaak weg als het hem teveel wordt. Hij wordt wat opener. Wel zien de pleegouders dat [minderjarige 2] veel veiligheid zoekt bij hen.
4.5
De pleegzorgbegeleider verklaart tijdens de mondelinge behandeling dat de kinderen heel kwetsbaar zijn en voortdurend op zoek zijn naar veiligheid. De ouders zijn heel belangrijk voor de kinderen, maar de bezoeken met hen zijn voor de kinderen erg onvoorspelbaar. De voorwaarde voor deze bezoeken zijn duidelijkheid en voorspelbaarheid. Vanaf 2022 zijn de bezoeken met de ouders voor [minderjarige 2] onvoorspelbaar. Discussie rondom een doop hebben voor veel spanning gezorgd tussen de ouders en de pleegouders. De pleegzorgbegeleider heeft van de moeder ook nare e-mailberichten gehad. De pleegzorgbegeleider is van mening dat voordat de bezoekmomenten zouden kunnen worden uitgebreid er eerst duidelijkheid en structuur moeten worden aangebracht in de contacten tussen de ouders en de kinderen. Ook is het nodig dat de ouders open gaan staan voor hulpverlening. Er zijn gedurende een langere tijd geen structurele bezoeken geweest. De samenwerking tussen de pleegzorg en de ouders moet weer worden opgestart want daar zit nog veel spanning in.
4.6
De Raad verklaart tijdens de mondelinge behandeling dat de Raad het eens is met de verzoeken van de GI. De Raad ziet twee kinderen die heel kwetsbaar zijn. Hun ontwikkeling verloopt zorgelijk. De kinderen hebben een grotere behoefte aan duidelijkheid, voorspelbaarheid en structuur. De maatregelen van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing zijn nodig om die duidelijkheid, voorspelbaarheid en structuur te kunnen borgen. De Raad heeft in april jl. het verzoek tot beëindiging van het gezag van de ouders ingetrokken omdat er een kanteling in het proces met de ouders was gekomen. De samenwerking tussen de ouders en de GI was net weer opgestart en de Raad vond het niet in het belang van de kinderen om het gezag van de ouders te beëindigen omdat dat de verhoudingen weer op scherp zou zetten. Het is in het belang van de kinderen dat zij onbelast contact kunnen hebben met de ouders. Het klopt dat er voor het jongste kind van de ouders geen ondertoezichtstelling is verzocht maar er is in het gezin van de ouders wel systeemtherapie ingezet. Het is nodig dat de ouders worden terugverwezen naar hulpverlening in het vrijwillig kader. Het is nodig dat de GI de situatie bij de ouders vanuit deze ondertoezichtstelling monitort. Ook is het hard nodig dat de kwetsbare ontwikkeling die de kinderen doormaken, wordt erkend. Dat maakt dat de ouders beter kunnen aansluiten op de kinderen. De Raad maakt zich zorgen dat de ouders aangeven dat er niets met de kinderen aan de hand zou zijn. De kinderen hebben responsief en traumagericht opvoeden nodig en dat krijgen zij bij de pleegouders. De uitbreiding van de omgang moet voorzichtig gebeuren, gelet op het gedrag van de kinderen na de bezoeken. Er moet goed worden gekeken hoe de kinderen reageren op uitbreiding van de bezoeken. De ouders moeten zorgen voor voorspelbaarheid in de bezoeken. Ook is het van belang dat zij open zijn naar de GI en dat de moeder vanaf nu bij alle overleggen aanwezig is. Gelet op de stappen die nog gezet moeten worden is een verlenging met een jaar van de ondertoezichtstelling en van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk.

5.De beoordeling

1.
Rechtsmacht
5.1 Op grond van artikel 7 lid 1 van de verordening Brussel II-ter zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de minderjarigen hun gewone verblijfplaats hebben op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Nu de gewone verblijfplaats van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in Nederland is, komt de Nederlandse kinderrechter rechtsmacht toe.
3.
Toepasselijk recht
5.2 Nu de Nederlandse rechter bevoegd is om op het verzoek te beslissen, zal op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 het Nederlands recht op het verzoek worden toegepast.
5.
Inhoudelijke beoordeling
5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ook is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, BW).
5.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden nog steeds in hun ontwikkeling bedreigd. De kinderrechter ziet twee kwetsbare minderjarigen met een sterke behoefte aan duidelijkheid en structuur. De hulpverlening die nodig is om de ernstige ontwikkelingsbedreiging bij de minderjarigen weg te nemen wordt door de ouders nog onvoldoende geaccepteerd. Hoewel de verstandhouding tussen de ouders en de GI door middel van (een) bemiddelingsgesprek(ken) is verbeterd, is er wel nog steeds sprake van een verstoorde verstandhouding tussen de ouders en de pleegouders. Ook sluit de moeder niet structureel aan bij alle bezoeken. Gebleken is dat de pleeggezinnen al meer dan vijf jaar [minderjarige 1] en [minderjarige 2] die duidelijkheid en structuur bieden. Vanwege zijn trauma’s ondergaat [minderjarige 2] traumatherapie en [minderjarige 1] ervaart veel steun aan en is goed gehecht in het pleeggezin. Het contact tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en hun ouders is al heel lang minimaal. Het is dan ook op dit moment noodzakelijk dat het verblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de pleeggezinnen wordt gecontinueerd en dat de rol van de GI als regievoerder blijft. Op basis daarvan acht de kinderrechter het noodzakelijk dat de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden verlengd.
5.3.
Tegelijkertijd constateert de kinderrechter dat de visies op hoe de toekomst van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] er uit zou moeten zien heel verschillend zijn. De Raad heeft in zijn brief van 16 april 2024 opgemerkt dat de bezoeken tussen de minderjarigen en de ouders worden uitgebreid en dat de GI de opvoedomgeving van ouders meer in kaart gaat brengen en terugplaatsing zal onderzoeken. De GI neemt het minimale contact tussen de ouders en de minderjarigen van dit moment, namelijk gedurende één uur per maand begeleid op een neutrale locatie, tot uitgangspunt. De GI wil in kleine stapjes bezien of uitbreiding in het belang van de minderjarigen is. Uit de rapportage van [pleegzorgbegeleider] blijkt dat de pleegzorg zich zorgen maakt om de sensitiviteit van ouders. Ouders erkennen de problemen die tot uithuisplaatsing hebben geleid niet en de vraag is of de ouders voldoende zijn afgestemd op de minderjarigen, aldus pleegzorg. De ouders delen de zorg omtrent hun sensitiviteit niet en willen graag een snelle opbouw van het contact met als doel terugplaatsing van de minderjarigen bij hen. Volgens de ouders heeft de GI ook op meerdere momenten gezegd dat gewerkt zal worden aan terugplaatsing van de minderjarigen bij hen.
5.4.
De kinderrechter acht deze onduidelijkheid over de toekomst van de minderjarigen niet wenselijk. Uit de opmerkingen van de GI tijdens de mondelinge behandeling maakt de kinderrechter op dat nog niet bekend is wanneer de bezoekmomenten zullen worden uitgebreid naar twee uur per maand begeleid en dat evenmin duidelijk is of en zo ja, op welke wijze de omgang tussen de ouders en de minderjarigen verder kan worden uitgebreid. Die onduidelijkheid wordt nog versterkt doordat enerzijds van de zijde van de ouders bezoekverslagen zijn overgelegd waaruit een positief beeld naar voren komt met betrekking tot het contact tussen de ouders en de minderjarigen terwijl anderzijds de GI, pleegouders en de pleegzorgbegeleiding aangeven dat de minderjarigen op dit moment erg kwetsbaar zijn en ander gedrag vertonen na ieder bezoekmoment.
5.5.
De kinderrechter acht het voor de minderjarigen en alle betrokkenen van belang dat er zo spoedig mogelijk duidelijkheid komt over de mate en wijze van het contact tussen de ouders en de minderjarigen in de toekomst. De kinderrechter neemt daarbij tot uitgangspunt dat de minderjarigen recht hebben op een positief contact met hun ouders en het is voor hun ontwikkeling van belang een band op te kunnen bouwen met hun ouders. Op dit moment acht de kinderrechter zich nog onvoldoende voorgelicht om duidelijkheid te geven over de mate en wijze waarop het contact tussen de ouders en de minderjarigen zou moeten worden ingericht. Gelet op de complexiteit van de huidige situatie door alle gebeurtenissen die zich in de afgelopen jaren hebben afgespeeld, acht de kinderrechter behandeling door een meervoudige kamer aangewezen. De kinderrechter zal de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing dan ook verlengen voor de duur van zes maanden. De behandeling van het restant van de verzoeken van de GI zal worden aangehouden tot een nader te bepalen mondelinge behandeling van de meervoudige kamer van de rechtbank in november 2024.
5.6.
De kinderrechter verwacht van de GI dat de GI voortvarend gaat onderzoeken welke mogelijkheden van uitbreiding van de omgang tussen de ouders en de minderjarigen mogelijk zijn en zo die er zijn deze met voortvarendheid uit te voeren. Van de GI wordt daarbij verwacht dat zij – al dan niet met behulp van een gedragsdeskundige – onderbouwt of het gedrag dat de minderjarigen laten zien na de bezoekmomenten direct te herleiden is naar de bezoekmomenten zelf en of een andere invulling van de bezoekmomenten, bijvoorbeeld bij de ouders thuis, tot de mogelijkheden behoort. Ook moet de GI onderzoeken op welke wijze de omgang zou kunnen worden uitgebreid naar meer dan twee uur in de maand begeleid. Voor zover de GI van mening is dat uitbreiding van de omgang niet substantieel mogelijk is door hetgeen vroeger tussen de ouders en de minderjarigen is voorgevallen, dan verwacht de kinderrechter van die voorvallen zo concreet mogelijke beschrijvingen. Bij dit alles moet uiteraard het belang van de minderjarigen voorop staan en moet goed gemonitord worden wat de minderjarigen aankunnen. Indien de draagkracht van de minderjarigen verschillend is dan verneemt de kinderrechter dat graag, wederom met een zo concreet mogelijke toelichting. Eveneens moet onderzocht worden hoe de plaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de pleeggezinnen in het vrijwillig kader kan worden vormgegeven, mede gelet op het feit dat de Raad diens verzoek tot een gezagsbeëindigende maatregel heeft ingetrokken. Het is aan de GI om te beoordelen of op dit punt nog inzet van hulpverlening nodig is en zo ja, welke.
5.7.
Daarnaast verwacht de kinderrechter van de GI dat zij bij de mondelinge behandeling van het resterende deel van de verzoeken in november een visie heeft over de mate waarin ouders in staat (zullen) zijn om te zorgen voor de minderjarigen, onderbouwd met stukken. Ook wenst de kinderrechter graag inzicht in de therapieën die deminderjarigen hebben gehad en het effect van die therapieën op de minderjarigen, met stukken onderbouwd.
5.8.
De kinderrechter verzoekt de GI uiterlijk een week voor de nog te plannen mondelinge behandeling in november 2024 een schriftelijk verslag in te dienen waaruit de meest recente stand van zaken blijkt. Uit dit verslag moet in ieder geval blijken:
6. op welke wijze is onderzocht of uitbreiding van de bezoeken tussen de ouders en de minderjarigen mogelijk is;
7. op welke wijze de bezoekmomenten tussen de ouders en de minderjarigen kunnen worden uitgebreid;
8. of er een onderscheid kan/moet worden gemaakt in de bezoeken tussen de vader en de minderjarigen en tussen de moeder en de minderjarigen;
9. of de plaatsing van de minderjarigen bij de pleegouders in het vrijwillig kader kan worden voortgezet en zo ja: wat daarvoor nodig is;
10. de mate waarin ouders in staat (zullen) zijn om te zorgen voor de minderjarigen,
11. welke therapieën de minderjarigen hebben gehad en het effect van die therapieën op de minderjarigen.
5.11 De kinderrechter zal de beslissing, gelet op de aard van de maatregelen, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met ingang van 14 juni 2024 en tot 14 december 2024;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 14 juni 2024 en tot 14 december 2024;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
houdt iedere verdere beslissing aan tot een nader te plannen mondelinge behandeling van de meervoudige kamer van de rechtbank in november 2024;
6.5.
verzoekt de GI uiterlijk een week voor de nog te plannen mondelinge behandeling in november 2024 een schriftelijk verslag in te dienen waaruit de actuele stand van zaken blijkt zoals nader omschreven in r.o. 5.8 en 5.10.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van Noort en in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2024, in aanwezigheid van mr. Duerink-Bottinga als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.