ECLI:NL:RBZWB:2024:4591

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 juli 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
C/02/416595/ FA RK 23-5661
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Voorn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling voorlopige zorgregeling en aanhouding verzoek definitieve zorgregeling in afwachting van hulpverleningstraject

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 juli 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de zorgregeling voor de minderjarige [minderjarige]. De man, vertegenwoordigd door mr. N. Wouters, verzoekt om wijziging van de zorgregeling, terwijl de vrouw, vertegenwoordigd door mr. F.J.I. van den Branden, zich verzet tegen dit verzoek en zelfstandig een zorgregeling voorstelt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en de vrouw samen het gezag over [minderjarige] uitoefenen en dat [minderjarige] momenteel bij de vrouw verblijft. De rechtbank heeft de Raad voor de Kinderbescherming om advies gevraagd, die heeft aangegeven dat beide ouders recht hebben op een evenredige verdeling van de zorg en opvoeding van [minderjarige]. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, aangezien de man zijn werkrooster heeft aangepast. De rechtbank heeft een voorlopige zorgregeling vastgesteld die geldt tot de definitieve beslissing, waarbij [minderjarige] in de ene maand gedurende twee weekenden bij de man verblijft en in de andere maand ook een derde weekend. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de regeling direct in werking kan treden. De definitieve beslissing over de zorgregeling is aangehouden tot 7 januari 2025, in afwachting van bericht van partijen over hun overeenstemming.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/416595/ FA RK 23-5661
datum uitspraak: 2 juli 2024
tussenbeschikking over een wijziging zorgregeling
in de zaak van
[de man],
hierna: de man,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. N. Wouters te Middelburg,
tegen
[de vrouw],
hierna: de vrouw,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. F.J.I. van den Branden te [geboorteplaats] .
over de minderjarige:
-
[minderjarige] ,geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2020, hierna: [minderjarige] .
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1
In het dossier zitten de volgende stukken:
- het op 4 december 2023 ontvangen verzoek, met bijlagen;
- het op 5 juni 2024 ontvangen verweerschrift, met bijlagen;
- de brief van mr. Wouters van 11 juni 2024, met bijlagen;
- de door mr. Wouters en mr. Van den Branden tijdens de mondelinge behandeling overgelegde pleitaantekeningen.
1.2
Het verzoek is mondeling behandeld op 13 juni 2024. Bij die behandeling zijn gekomen partijen, met hun advocaten. Ook was een vertegenwoordiger aanwezig namens de Raad.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben met elkaar een relatie gehad. Uit deze relatie is [minderjarige] geboren.
2.2
De man heeft [minderjarige] erkend.
2.3
[minderjarige] verblijft bij de vrouw.
2.4
Partijen hebben samen het gezag over [minderjarige] .

3.Het verzoek en de standpunten

3.1
De man verzoekt bij beschikking thans na wijziging, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de zorgregeling tussen partijen te wijzigen en te bepalen dat tussen de man en [minderjarige] de volgende zorgregeling geldt:
- er is een driewekelijkse cyclus, waarbij de man de eerste twee weekenden de zorg heeft over [minderjarige] van vrijdagmiddag 17.15 uur tot maandag 17.30/17.45 uur, waarbij de vrouw [minderjarige] wegbrengt naar de man en de man [minderjarige] terugbrengt naar de vrouw, en waarbij ieder derde weekend [minderjarige] bij de vrouw verblijft;
- de feestdagen en de schoolvakanties worden bij helfte gedeeld, waarbij het schema, zoals toegevoegd als productie 4 bij de brief van mr. Wouters van 11 juni 2024, leidend is;
- wanneer de man zijn verjaardag viert, alsmede op de verjaardags-vieringen van [naam 1] en [naam 2] , zal [minderjarige] die dag – voor zover dit mogelijk is – bij de man verblijven;
- dan wel een zodanige zorgregeling vast te stellen die de rechtbank in goede justitie juist acht.
3.2
De vrouw is het niet eens met het verzoek van de man en verzoekt dit verzoek af te wijzen. De vrouw verzoekt zelfstandig:
- te bepalen dat een zorgregeling geldt waarbij de minderjarige dochter van partijen, [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2020, bij de man verblijft gedurende een weekend per veertien dagen van vrijdag 17.30 uur (waarbij de vrouw dan wel haar partner [minderjarige] naar de man brengt) tot maandagochtend (waarbij de man [minderjarige] naar school brengt) alsmede:
- gedurende de helft van de Belgische schoolvakanties en feestdagen, door partijen jaarlijks in augustus in overleg vast te stellen;
- op de verjaardag van de man ( [datum 1] ), op de verjaardag van broer [naam 1] ( [datum 2] ) en op de verjaardag van zus ( [datum 3] ) met dien verstande dat [minderjarige] – zo nodig in afwijking van de reguliere zorgregeling – bij de vrouw verblijft;
- op de verjaardag van de vrouw ( [datum 4] ), de verjaardag van zusje [naam 3] ( [datum 5] ) en op de verjaardag van de partner van de vrouw ( [datum 6] );
- althans een in goede justitie door de rechtbank te bepalen zorgregeling vast te stellen;
- te bepalen dat het hoofdverblijf van de minderjarige dochter van partijen, [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2020 bij de vrouw is;
- de man te veroordelen om maandelijks bij vooruitbetaling aan de vrouw een bedrag van € 100,- te voldoen als bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarige dochter van partijen [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2020, met ingang van de datum van indiening van dit verzoekschrift althans een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als door uw rechtbank in goede justitie vast te stellen.
3.3
De man is het niet eens met het zelfstandig verzoek van de vrouw ten aanzien van de zorgregeling. Tegen de zelfstandige verzoeken omtrent het hoofdverblijf en de kinderalimentatie voert hij geen verweer.
3.4
Op de standpunten van alle betrokkenen wordt, voor zover nodig om de verzoeken te beoordelen, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Door en namens de man wordt in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het navolgende aangevoerd. Na het verbreken van de relatie hebben partijen samen een zorgregeling afgesproken. De man zou zijn rooster doorgeven aan de vrouw en er zou op twee achtereenvolgende dagen contact tussen de man en [minderjarige] zijn. Met ingang van 1 september 2022 heeft de man een vaste werkweek van dinsdag tot en met vrijdag. De man is iedere zaterdag, zondag en maandag vrij en op de dinsdag in de oneven weken. De man heeft een voorstel voor de zorgregeling gedaan aan de vrouw. Zijn voorstel hield in om tot een regeling te komen op basis waarvan hij twee weekenden omgang met [minderjarige] van vrijdag 17.30 uur tot maandag 17.00 uur (en als [minderjarige] 4 is, tot aan schooltijd) heeft. Het derde weekend is [minderjarige] dan bij de vrouw. Met dit voorstel heeft de man ook rekening gehouden met de kinderen uit zijn vorige relatie. Zo kan hij ervoor zorgen dat er in het weekend dat [minderjarige] bij hem is contact is tussen [minderjarige] en zijn andere twee kinderen, haar halfbroer [naam 1] en haar halfzus [naam 2] . Ook heeft de man voorgesteld om [minderjarige] in de ene maand twee weekenden bij hem te laten verblijven en in de andere maand drie weekenden, zo steeds om en om. De vrouw is niet akkoord gegaan met deze voorstellen omdat zij ook weekenden door wil brengen met [minderjarige] . Momenteel ziet de man [minderjarige] één weekend in de veertien dagen van vrijdag 17.15 uur t/m maandag 17.30/17.45 uur, maar hier is hij het niet mee eens. Partijen volgen momenteel een traject van ouderschapsbemiddeling maar de man heeft niet de hoop dat partijen binnen dit traject tot afspraken over de zorgregeling kunnen komen gelet op de standpunten van partijen. Ook in een verwijzing naar een hulpverleningstraject binnen het Uniform Hulpaanbod ziet de man niet veel heil. Het is belangrijk dat de rechtbank een beslissing neemt over de zorgregeling zodat partijen weer verder kunnen. De man wil graag dat voor de verdeling van de vakanties rekening wordt gehouden met de Nederlandse schoolvakanties en feestdagen. De (niet-verplichte) schoolgang in België mag niet ten koste gaan van het contact van de man met [minderjarige] . De man voert geen verweer tegen het zelfstandige verzoek van de vrouw ten aanzien van de vaststelling van het hoofdverblijf van [minderjarige] . Ook voert de man geen verweer tegen het zelfstandige verzoek van de vrouw tot vaststelling van en door hem te betalen bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Partijen zijn overeengekomen dat deze bijdrage in zal gaan met ingang van 5 juni 2024.
4.2
Door en namens de vrouw wordt in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aangevoerd. [minderjarige] heeft altijd bij de vrouw gewoond en woont nu bij haar en haar partner en haar halfzusje [naam 3] . Partijen hebben overlegd over een zorgregeling maar er is nooit een definitief ouderschapsplan tot stand gekomen. Op dit moment verblijft [minderjarige] bij de man van vrijdag 17.30 uur tot maandag 17.30 uur. De man houdt [minderjarige] op de maandagen thuis van school. Partijen volgen een traject van ouderschapsbemiddeling bij [jeugdzorgspecialist] maar binnen dat traject kunnen partijen niet spreken over de zorgregeling. [jeugdzorgspecialist] heeft aangegeven dat de zorgregeling niet besproken kan worden omdat dit de juridische procedure zou besmetten. De vrouw vindt dit jammer. Partijen hebben de afgelopen 2 jaar niet zelf, maar dus ook niet binnen de hulpverlening over de zorgregeling gesproken. De vrouw stemt er niet mee in dat [minderjarige] drie van de vier weekenden bij de man verblijft. Ook de vrouw is afhankelijk van de weekenden om dingen met haar gezin te kunnen ondernemen. De vrouw heeft de man ook voorgesteld om, buitenom de weekendregeling, [minderjarige] extra op woensdag om 12 uur uit school te halen en haar de volgende dag terug te brengen. Hier is de man niet mee akkoord gegaan. De vrouw stemt in met de verdeling van de verjaardagen die door de man worden genoemd als ook met de verdeling van de (Belgische) schoolvakanties. Als de rechtbank een regeling gaat vastleggen, dan geldt voor de vrouw dat ze die niet gaat kunnen dragen als die anders is dan zij zelf voor ogen heeft. Dat is dan ook de reden dat de vrouw graag met de man zelf binnen een nieuw hulpverleningstraject wil proberen om tot afspraken over de zorgregeling te komen. De man voert voornamelijk als verweer tegen het voorstel van de vrouw dat de regeling qua afstand niet praktisch en haalbaar is. De vrouw betwist dit. Er is maar sprake van een afstand tussen de woonplaatsen van partijen 35 kilometer. Dat is te overzien. De vrouw vindt het niet in het belang van [minderjarige] dat de man haar op maandag thuis van school houdt. Zo mist ze veel dingen van school. Laatst heeft ze de schoolfoto gemist en ze staat dus niet op de klassenfoto. [minderjarige] vraagt geregeld aan de vrouw waarom zij niet op de foto staat. Dat maakt de vrouw verdrietig. De vrouw verwacht niet dat partijen binnen het traject bij [jeugdzorgspecialist] afspraken kunnen maken over de vakantieregeling. De vrouw verzoekt vaststelling van een door de man te betalen bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] van € 100,- per maand. Over de kinderalimentatie hebben partijen tijdens het traject bij [jeugdzorgspecialist] wel overleg. Indien de man hier niet mee instemt moet hij zijn jaaropgave over 2020, over 2023 en zijn loonstroken van maart, april en mei 2024 overleggen zodat een berekening kan worden gemaakt. Daarnaast verzoekt de vrouw partijen door te verwijzen naar een hulpverleningstraject in het kader van het Uniform Hulpaanbod, nu partijen binnen het traject bij [jeugdzorgspecialist] geen verdere stappen kunnen zetten.
4.3
De Raad verklaart tijdens de mondelinge behandeling dat beide ouders behoefte aan en recht hebben op een evenredige verdeling van de zorg en opvoeding voor [minderjarige] . In onderhavige zaak is het lastig omdat er sprake is van afstand tussen beide ouders. Er moeten keuzes worden gemaakt en de man heeft ook nog kinderen uit een andere relatie waar rekening mee moet worden gehouden. De Raad vraagt zich af hoe de man op de maandag drie kinderen naar school zou moeten brengen, mocht de vrouw blijven staan op haar standpunt dat [minderjarige] tot maandag bij de man verblijft maar zij die dag wel naar school moet. De Raad begrijpt ook het standpunt van de vrouw dat de zorgtaken doordeweeks bij haar liggen en dat zij de weekenden de zorg wil loslaten en vrije tijd door wil brengen met haar gezin. Het is voor de Raad lastig om in deze situatie een advies te geven. De Raad ziet geen meerwaarde in een verwijzing van partijen naar het Uniform Hulpaanbod omdat de Raad bang is dat dit het traject van ouderschapsbemiddeling dat partijen momenteel volgen, zal doorkruisen. Het is belangrijk dat de ouders het huidige traject van ouderschapsbemiddeling bij [jeugdzorgspecialist] blijven vervolgen en dat zij in dat traject proberen afspraken met elkaar te maken over de zorgregeling.
Hoofdverblijf
4.4
De rechtbank oordeelt als volgt. De man voert geen verweer tegen vaststelling van het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vrouw. De rechtbank zal dit verzoek van de vrouw dan ook toewijzen.
Bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarige
4.5
Partijen zijn overeengekomen dat de man met ingang van 5 juni 2024 zal bijdragen in de kosten van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] met een bedrag van € 100,- per maand. De rechtbank zal dit verzoek van de vrouw daartoe dan ook toewijzen.
Zorgregeling
4.6
In deze zaak zijn de artikelen 1:253a en 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing.
4.7
In artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat dat geschillen over het samen uitoefenen van het gezag op verzoek van een ouder aan de rechtbank kunnen worden voorgelegd. De rechtbank neemt dan een beslissing die zij in het belang van het kind vindt.
4.8
Ingevolge artikel 1:253a lid 2 BW kan de rechtbank op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken.
4.9
Op grond van artikel 1:253a lid 4 is artikel 1:377e van overeenkomstige toepassing. In artikel 1:377e BW staat dat de rechtbank op verzoek van een ouder een bestaande zorgregeling kan veranderen als de omstandigheden zijn veranderd of als de rechtbank die regeling heeft vastgesteld op grond van onjuiste of onvolledige gegevens.
4.1
Alvorens te beslissen dient de rechter, op grond van artikel 1:253a lid 5 BW, een vergelijk tussen beide ouders te beproeven.
Definitieve zorgregeling
4.11
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een wijziging van omstandigheden die maakt dat de man kan worden ontvangen in zijn verzoek. De man is met ingang van 1 september 2022 veranderd van baan en heeft een ander werkrooster gekregen op basis waarvan hij heeft voorgesteld de zorgregeling aan te passen. Aldus is er sprake van een wijziging van omstandigheden op basis waarvan de rechtbank kan beslissen op het verzoek van de man.
4.12
Het lukt partijen niet om samen tot andere afspraken over de zorgregeling te komen en om die reden verzoekt de man de rechtbank een beslissing te nemen. De rechtbank stelt vast dat er aldus geen vergelijk tussen partijen mogelijk is, zoals ook ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is gebleken.
4.13
Met de Raad is de rechtbank van oordeel dat [minderjarige] recht heeft op een evenredig en onbelast contact met ieder van haar ouders. Gebleken is dat partijen een hulpverleningstraject bij [jeugdzorgspecialist] volgen maar dat zij binnen dat traject geen afspraken hebben gemaakt over de zorgregeling. De rechtbank constateert dat partijen de kansen tot overleg binnen het hulpverleningstraject aldus nog niet volledig hebben benut. De rechtbank vindt dit een gemiste kans. De rechtbank hoopt dat met het vaststellen van een voorlopige zorgregeling partijen binnen dit traject opnieuw met elkaar in gesprek kunnen gaan over de zorgregeling, waaronder ook de vakantieregeling. Het is de verantwoordelijkheid van de ouders om zich binnen het traject bij [jeugdzorgspecialist] in te spannen om te komen tot een door hen beiden gedragen zorgregeling. De rechtbank geeft de ouders daarbij mee dat zij zich moeten realiseren dat ieder van hen de andere ouder wat tegemoet zal moeten komen in hun wensen met betrekking tot de zorgregeling. Een door beide partijen gedragen en in onderling overleg overeengekomen zorgregeling en vakantieregeling is naar het oordeel van de rechtbank het meest in het belang van de minderjarige.
4.14
De rechtbank zal de definitieve beslissing op de zorgregeling, waaronder ook de vakantieregeling, daarom aanhouden voor de duur van zes maanden tot
7 januari 2025 PRO FORMA,in afwachting van het bericht van partijen over de recente stand van zaken. De rechtbank verzoekt partijen uiterlijk op deze datum de rechtbank te berichten, met kopie aan de Raad, of zij overeenstemming hebben bereikt over de zorgregeling of dat zij wensen dat de rechtbank een beslissing neemt. Indien een verdere mondelinge behandeling gewenst wordt dan verzoekt de rechtbank partijen in hun bericht aan de rechtbank ook hun verhinderdata over de maanden januari tot en met maart 2025 op te nemen.
Voorlopige zorgregeling
4.15
Gelet op het feit dat de standpunten van partijen omtrent de zorgregeling zo ver uiteen liggen acht de rechtbank het van belang om een voorlopige zorgregeling vast te leggen die geldt voor de duur totdat partijen afspraken hebben gemaakt over een definitieve zorgregeling, dan wel tot de rechtbank definitief op dit verzoek zal hebben beslist.
4.16
De wens van de vrouw dat de man ook doordeweekse meer zorgtaken voor zijn rekening zal nemen is begrijpelijk. De rechtbank is echter van oordeel dat het gelet op de afstand tussen de woonplaatsen van partijen niet mogelijk is voor de man om doordeweeks een grotere rol te spelen in het leven van [minderjarige] . De man is afhankelijk van de weekenden om de zorg voor [minderjarige] op zich te nemen. De rechtbank is van oordeel dat het voorstel van de man, inhoudende dat [minderjarige] de ene maand twee weekenden en de andere maand drie weekenden bij de man zal verblijven, tegemoetkomt aan de belangen van [minderjarige] en ook aan de wens van de man om meer tijd met [minderjarige] door te brengen. De rechtbank zal echter een variant vaststellen op de door de man verzochte zorgregeling zodat ook aan de wens van de vrouw om in het weekend tijd met [minderjarige] en haar gezin te kunnen doorbrengen tegemoet wordt gekomen.
4.17
De rechtbank zal daarom bepalen dat [minderjarige] in de ene maand gedurende twee weekenden van vrijdagmiddag 17.15 uur tot maandag 17.30/17.45 uur bij de man verblijft. In de andere maand zal de rechtbank bepalen dat [minderjarige] gedurende twee weekenden van vrijdagmiddag 17.15 uur tot maandag 17.30/17.45 uur bij de man verblijft en een derde weekend van zaterdagavond 17:00 uur tot maandagochtend voor school bij de man verblijft. Partijen dienen in onderling overleg de weekenden met elkaar vast te leggen. De rechtbank zal tot slot bepalen dat de vrouw [minderjarige] wegbrengt naar de man en de man [minderjarige] terugbrengt naar de vrouw. De rechtbank gaat er hierbij vanuit dat [minderjarige] dan in ieder geval twee weekenden in de maand samen kan doorbrengen met haar halfbroer [naam 1] en haar halfzus [naam 2] . Uiteraard geldt hierbij dat partijen binnen het traject van ouderschapsbemiddeling dat zij volgen, nadere afspraken kunnen maken over deze (voorlopige) zorgregeling.
4.18
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het in het belang van [minderjarige] is dat de beslissing direct in werking zal treden, ondanks een eventueel hoger beroep daartegen.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1
bepaalt dat [minderjarige] haar hoofdverblijf heeft bij de vrouw;
5.2
bepaalt dat de man met ingang van 5 juni 2024 voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] aan de vrouw, voor wat betreft de toekomstige termijn bij vooruitbetaling, zal voldoen een bedrag van €100,= (100 euro) per maand;
5.3
bepaalt dat de man en [minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
voorlopigrecht hebben op contact met elkaar de ene maand gedurende twee weekenden van vrijdagmiddag 17.15 uur tot maandag 17.30/17.45 uur en de andere maand gedurende twee weekenden van vrijdagmiddag 17.15 uur tot maandag 17.30/17.45 uur en het derde weekend van zaterdagavond 17:00 uur tot maandagochtend voor school, zo steeds afwisselend, waarbij partijen in onderling overleg de weekenden met elkaar zullen vastleggen en waarbij de vrouw [minderjarige] wegbrengt naar de man en de man [minderjarige] terugbrengt naar de vrouw;
5.4
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5
houdt iedere verdere beslissing aan tot 7 januari 2025 Pro Forma, in afwachting van het bericht van partijen zoals overwogen in r.o. 4.14.
Deze beschikking is gegeven door mr. Voorn en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2024 in aanwezigheid van mr. Duerink-Bottinga, griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.