In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 juni 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2015. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd voor de duur van negen maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. De zaak betreft de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland als gecertificeerde instelling, die het verzoek heeft ingediend om de ondertoezichtstelling te verlengen, omdat de ontwikkelingsbedreiging van de minderjarige nog niet volledig is weggenomen. De minderjarige woont bij zijn moeder, die belast is met het ouderlijk gezag, terwijl de vader, die de minderjarige heeft erkend, betrokken is bij de zorg en opvoeding. Tijdens de mondelinge behandeling op 13 juni 2024 zijn zowel de ouders als vertegenwoordigers van de GI aanwezig geweest. De kinderrechter heeft vastgesteld dat, ondanks positieve ontwikkelingen in de communicatie tussen de ouders en de opstart van begeleid contact tussen de vader en de minderjarige, de situatie nog te pril is om de ondertoezichtstelling te beëindigen. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de GI betrokken moet blijven om de ingezette hulpverlening te bestendigen en om te waarborgen dat de minderjarige de traumatische ervaringen kan verwerken. De beslissing is mondeling gegeven en later schriftelijk uitgewerkt, met de mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.