ECLI:NL:RBZWB:2024:4594

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 juni 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
C/02/377771 / FA RK 20-5365
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Holierhoek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake zorgregeling na echtscheiding met betrekking tot minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 juni 2024 een tussenbeschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de zorgregeling voor een minderjarige na de echtscheiding van de verzoekster (de vrouw) en de verweerder (de man). De rechtbank heeft de behandeling van de verzoeken van beide partijen aangehouden tot 24 september 2024, in afwachting van schriftelijke berichten over de stand van zaken en het gewenste verdere procesverloop. De rechtbank oordeelt dat er op dit moment geen reden is om een voorlopige zorgregeling vast te leggen, aangezien de regie voor de zorgregeling al bij de gecertificeerde instelling (GI) ligt. De rechtbank heeft vastgesteld dat er recent een escalatie heeft plaatsgevonden rondom de eerste overnachting van de minderjarige bij de man, waarbij de vrouw een suïcidepoging heeft gedaan en momenteel in een GGZ-instelling is opgenomen. De rechtbank benadrukt dat het in het belang van de minderjarige is om de overnachtingen bij de man voort te zetten, ondanks de zorgen van de vrouw. De rechtbank heeft eerder uitspraken van het hof en de rechtbank bekrachtigd die de GI voldoende ruimte geven om de zorgregeling verder vorm te geven. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is voor een voorlopige zorgregeling zonder overnachtingen, zoals door de vrouw is bepleit, en dat de GI de verantwoordelijkheid heeft om de zorgregeling te coördineren zodra de situatie veilig is voor de minderjarige.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaak-/rekestnr.: C/02/377771 / FA RK 20-5365 (echtscheiding)
tussenbeschikking d.d. 28 juni 2024
in de zaak van
[de vrouw](hierna: de vrouw),
wonende te [woonplaats 1],
verzoekster,
advocaat: mr. R. Wouters te Middelburg,
tegen
[de man](hierna: de man),
wonende te [woonplaats 2],
verweerder,
advocaat: mr. Ph. van Kampen te Goes;
De rechtbank merkt als belanghebbende aan:
Stichting Jeugdbescherming west Zeeland,
gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de GI.
Ingevolge het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg, hierna te noemen: de Raad.
1. Het verdere procesverloop
1.1. De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- de beschikking van deze rechtbank van 13 augustus 2021 en alle daarin genoemde stukken;
- het F9-formulier van mr. Van Kampen van 10 januari 2022;
- de brief van mr. van Kampen van 14 juni 2022, met bijlage;
- de brief van mr. Wouters van 8 november 2022;
- het F9-formulier van mr. Van Kampen van 9 januari 2024;
- het F4-formulier van mr. Wouters van 23 januari 2024;
- de brief van mr. Van Kampen van 27 juni 2024;
- het F4-formulier van mr. Wouters van 27 juni 2024;
- het e-mailbericht van de GI van 28 juni 2024.
1.2. De zaak is nader behandeld op de mondelinge behandeling van heden, 28 juni 2024, gezamenlijk met het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige], bij de rechtbank bekend onder zaak- en rekestnummer C/02/423085 / JE RK 24-1037. In die procedure is bij separate beschikking beslist. Bij die gelegenheid zijn verschenen de vrouw bijgestaan door mr. Wouters, alsmede de man. Tevens waren aanwezig een vertegenwoordiger van de Raad en een vertegenwoordiger van de GI.

2.De verdere beoordeling

Definitieve zorgregeling
2.1.
Op dit punt in de procedure moet de rechtbank nog een beslissing nemen op het verzoek van de man tot vaststelling van een definitieve zorgregeling op straffe van verbeurte van een dwangsom en op het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een definitieve zorgregeling tussen de man en [minderjarige].
2.2.
Bij brief van 27 juni 2024 heeft mr. Van Kampen verzocht om de beslissing op het verzoek van de man tot vaststelling van een definitieve zorgregeling aan te houden voor de duur van drie maanden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. Wouters namens de vrouw verzocht ook de beslissing op het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een definitieve zorgregeling aan te houden. Gelet op de verzoeken van partijen zal de rechtbank de beslissing op de verzoeken van partijen aanhouden tot
24 september 2024 PRO FORMA.De rechtbank verzoekt partijen de rechtbank op voornoemde datum schriftelijk te berichten over de stand van zaken en zich daarbij tevens uit te laten over het door hen gewenste verdere procesverloop, een en ander met een kopie aan de GI en aan de Raad. Indien partijen een nadere mondelinge behandeling wensen dan verzoekt de rechtbank partijen in hun bericht aan de rechtbank tevens hun verhinderdata over de maanden oktober, november en december 2024 op te nemen.
Voorlopige zorgregeling
2.3.
Bij e-mailbericht van 28 juni 2024 kort voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft de GI de rechtbank in overweging gegeven om een voorlopige zorgregeling vast te stellen. De GI ziet, gelet op de huidige omstandigheden, waaronder met name de recente escalatie rondom de eerste overnachting, meerwaarde in vastlegging van een voorlopige zorgregeling nu partijen van mening blijven verschillen over de overnachtingen van [minderjarige] bij de man. Deze suggestie van de GI is op de mondelinge behandeling besproken.
De standpunten van partijen zijn vastgelegd in de van de mondelinge behandeling bijgehouden zittingsaantekeningen.
2.4
De rechtbank oordeelt als volgt. Recent heeft een forse escalatie plaatsgevonden rondom de eerste overnachting van [minderjarige] bij de man op 18/19 juni jl. Hierbij heeft de vrouw een suïcidepoging gedaan ten gevolge waarvan zij bij [ggz-instelling] is opgenomen, welke opname tot op heden op vrijwillige basis voortduurt. Als gevolg van de opname verblijft [minderjarige] - behoudens een tweetal overnachtingen bij de grootouders (vz) en een overnachting bij een vriendinnetje - sindsdien bij de vader. De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat de lijn die is ingezet moet worden voortgezet en dat het niet in het belang van [minderjarige] is om vanwege de handelwijze van moeder de ingezette overnachtingen (al dan niet tijdelijk) stop te zetten.
2.5
Tussen partijen is de vraag of er onbegeleide overnachtingen van [minderjarige] bij de man kunnen plaatsvinden al lange tijd het grote twistpunt. Voor de rechtbank is en blijft daarbij de eerdere uitspraak van het hof van 9 juni 2022 het uitgangspunt, waarin het hof heeft overwogen geen contra-indicaties te zien voor deze overnachtingen en een zorgregeling heeft vastgesteld waarbij de vorm, frequentie en de duur van de omgang tussen de man en [minderjarige] worden overgelaten aan de GI. De rechtbank heeft bij beschikking van 31 mei 2024 de schriftelijke aanwijzing van de GI van 29 december 2023 die met name de overnachtingen tot doel heeft en die past binnen de door het Hof gegeven kaders hieromtrent bekrachtigd. Dit betekent dat de GI voldoende ruimte van handelen heeft om tot onbegeleide overnachtingen over te gaan en hierop moet de inzet ook zijn gericht. De recente ontwikkelingen maken dat niet anders. Deze ontwikkelingen maken ook niet dat alsnog tijdelijk van de overnachtingen moet worden afgezien. De rechtbank overweegt daarbij in de eerste plaats dat in alle ontwikkelingen van de afgelopen weken niet alsnog van contra-indicaties voor onbegeleide overnachtingen is gebleken. Voorts is het een gegeven dat [minderjarige] sinds vorige week dinsdag - behoudens 3 overnachtingen - bij de man verblijft. Ook uit dit verblijf komen geen contra-indicaties naar voren. [minderjarige] heeft nu een poos mogen ervaren hoe het is om bij de man te overnachten. De man heeft er terecht op gewezen dat het niet in haar belang is om nu de overnachtingen bij de man voor (on)bepaalde tijd stop te zetten en haar vervolgens in onzekerheid te laten verkeren of de overnachtingen bij de man wel zullen terugkeren. Bovendien is het voor nu nog de vraag of en, zo ja, wanneer [minderjarige] weer bij de vrouw kan terugkeren. De GI wijst er terecht op dat gelet op de handelwijze van de vrouw en de door de advocaat van de vrouw ter zitting gegeven uitleg over de achtergrond hiervan, vraagtekens moeten worden gezet bij de veiligheid van [minderjarige] bij terugkeer naar de vrouw. Dit vereist dat eerst goed met de vrouw moet worden gesproken en dat met haar goede afspraken moeten worden gemaakt. De GI is voornemens om komende maandag 1 juli - de thans voorziene dag van haar ontslag uit [ggz-instelling] - dit gesprek te voeren.
Het vorenstaande staat ook in de weg aan de optie die de advocaat van de vrouw tijdens de mondelinge behandeling heeft aangedragen, te weten vastlegging van een voorlopige regeling die inhoudt dat er voorlopig geen overnachtingen van [minderjarige] bij de man zullen plaatsvinden in afwachting van het verloop van de in te zetten behandeling van de vrouw bij [ggz-instelling].
De advocaat van de vrouw heeft nog gewezen op het risico van zelfdoding door de vrouw en het grote belang van [minderjarige] dat dat niet plaatsvindt. De rechtbank overweegt hierover het volgende. Hoe heftig de escalatie ook is geweest en hoe heftig de door de vrouw gevoelde bezwaren van de vrouw tegen de overnachtingen van [minderjarige] bij de man ook zijn, het gegeven dat zij heeft getracht door medicatie-inname zichzelf iets aan te doen, levert op zichzelf onvoldoende reden op om niet verder te gaan op de weg van de gedwongen overnachtingen. Met de Raad is de rechtbank van oordeel dat de vrouw met dit gedrag de situatie en daarmee het belang van [minderjarige] niet ondergeschikt mag en kan maken aan haar beleving van de risico’s die aan de overnachtingen zouden zijn verbonden. De rechtbank stelt vast dat er kennelijk geen termen waren om de GGZ-crisismaatregel te verlengen. Tegen deze achtergrond mag van de vrouw, zoals van iedere vanuit verantwoordelijkheid handelende ouder worden verwacht dat zij tracht kritisch naar haar eigen handelwijze en drijfveren te kijken en zich af te vragen wat zij nodig heeft of kan doen om te werken aan haar vertrouwen in (overnachtingen bij) de man en in de aanpak van de GI. Dit is tot op heden uitgebleven, waarbij zij volstaat met alleen naar de GI te wijzen om een oplossing in de impasse aan te dragen.
2.6
Gelet op al het vorenstaande bestaat er geen aanleiding om een voorlopige zorgregeling inclusief overnachtingen vast te leggen. De GI heeft, gelet op de eerdere uitspraken van hof en rechtbank, in juridische zin voldoende basis en ruimte om die overnachtingen vanuit haar expertise verder vorm te geven zodra de terugkeer van [minderjarige] naar moeder veilig is gerealiseerd. Voor een voorlopige zorgregeling zonder overnachtingen zoals van de zijde van de vrouw bepleit bestaat om de in r.o. 2.5 genoemde redenen evenmin aanleiding.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1
houdt de behandeling van de verzoeken van partijen aan tot
24 september 2024 PRO FORMA,in afwachting van het schriftelijk bericht van (de advocaten van) partijen over de recente stand van zaken en het door hen gewenste verdere procesverloop.
Deze beslissing is gegeven door mr. Holierhoek, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2024 in tegenwoordigheid van mr. Duerink-Bottinga als griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.