ECLI:NL:RBZWB:2024:4601

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
5 juli 2024
Zaaknummer
C/02/408414 / HA ZA 23-206
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. de Graaf
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake geschil over gebrekkige levering van units in het kader van een gemengde overeenkomst van aanneming en koop

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [B.V. 1] en [B.V. 2] over de levering van defecte units. [B.V. 1] had in opdracht van [B.V. 2] een aantal units geproduceerd, maar deze vertoonden gebreken. [B.V. 2] vorderde betaling van openstaande facturen, terwijl [B.V. 1] zich beriep op de algemene voorwaarden die gevolgschade uitsluiten. De rechtbank oordeelde dat [B.V. 1] recht had op betaling van € 38.031,40, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke incassokosten. Tevens werd [B.V. 1] veroordeeld om 58 defecte units te vervangen of te herstellen binnen vier weken, met een dwangsom van € 100,00 per dag bij niet-nakoming. De rechtbank oordeelde dat de vordering van [B.V. 2] tot schadevergoeding voor gevolgschade werd afgewezen, omdat deze onder de uitsluiting van de algemene voorwaarden viel. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: C/02/408414 / HA ZA 23-206
Vonnis van 3 juli 2024
in de zaak van
[B.V. 1],
te [plaats 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [B.V. 1] ,
advocaat: mr. G.R.M.H. Burgers te Tilburg,
tegen
[B.V. 2],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [B.V. 2] ,
advocaat: mr. A.L. van Beugen te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
­ het tussenvonnis van 9 augustus 2023,
­ de conclusie van antwoord in reconventie,
­ de e-mail van mr. Van Beugen van 16 februari 2024 met de daarbij behorende aanvullende productie,
­ de e-mail van mr. Burgers van 23 februari 2024 met de daarbij behorende aanvullende productie,
­ de mondelinge behandeling van 27 februari 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en de ter gelegenheid van die zitting door de advocaten van beide partijen voorgedragen en overgelegde spreekaantekeningen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[B.V. 2] heeft een audiosysteem ontwikkeld. Dit product heet de [productnaam] (hierna: de [productnaam] ). Het product bestaat uit een kastje dat met het lichtnet kan worden verbonden. Hieraan worden vervolgens speakers verbonden die in het plafond kunnen worden ingebouwd.
2.2.
Voor de productie van de [productnaam] moeten diverse onderdelen op een printplaatje (pcb) worden bevestigd. Dit printplaatje (hierna ook: unit) wordt vervolgens door [B.V. 2] in een plastic kastje geplaatst.
2.3.
Omstreeks juni 2020 heeft [B.V. 2] opdracht gegeven aan [B.V. 1] om 1000 units met de benodigde onderdelen te produceren. Deze order is aan [B.V. 2] geleverd in de periode juni tot oktober 2020. Ten aanzien van deze bestelling heeft [B.V. 1] de volgende facturen gestuurd aan [B.V. 2] :
  • [factuurnummer 1] van 11 juni 2020 ad € 4.941,42,
  • [factuurnummer 2] van 31 augustus 2020 ad € 1.422,39,
  • [factuurnummer 3] van 31 augustus 2020 ad € 1.141,18.
2.4.
Tijdens het testen van de eerste geleverde producten werden ruisproblemen geconstateerd. Bij e-mail van 5 augustus 2020 schrijft de heer [naam 1] van [B.V. 1] hierover het volgende aan [B.V. 2] :

Bijgesloten onderzoek resultaten multiplexer en oorzaak ruis.
Het lijkt erop dat de 250 stuks pcb die versneld besteld zijn een overetching hebben waardoor een aantal pad’s van de multiplexer 50% van de originele breedte zijn.
Dit zorgt ervoor dat de tin in de ruimte naast het pad kan weg trekken en waardoor er geen of slechte verbinding naar de chip is. Een open connectie geeft ruis en natuurlijk komt het bedoelde signaal er ook niet doorheen.
2.5.
De multiplexer zorgt ervoor dat de [productnaam] kan schakelen tussen kabel en bluetooth. Van de 1000 bestelde units zijn er 504 uitgevoerd zonder multiplexer. De amplifliers met deze units kunnen daardoor ofwel alleen via een kabel ofwel alleen via bluetooth gebruikt worden.
2.6.
[B.V. 1] heeft in de periode december 2020 – januari 2021 een aantal van de in 2020 aan [B.V. 2] geleverde units teruggenomen en hersteld of vervangen.
2.7.
[B.V. 2] heeft eind september 2021 een tweede bestelling van 1000 units geplaatst bij [B.V. 1] . Bij deze tweede batch is de multiplexer op alle units bevestigd. Deze batch is aan [B.V. 2] geleverd tussen 13 januari en 4 februari 2022. Ten aanzien van deze bestelling heeft [B.V. 1] de volgende facturen gestuurd aan [B.V. 2] :
  • [factuurnummer 4] van 14 januari 2022 ad € 2.355,63,
  • [factuurnummer 5] van 14 februari 2022 ad € 3.955,67,
  • [factuurnummer 6] van 16 februari 2022 ad € 2.533,40.
2.8.
Op 10 januari 2022 is namens [B.V. 1] onder meer het volgende gemaild aan [B.V. 2] :
“(...)
Even een update m.b.t. de productie:
  • Boards zijn op tijd gestart bij [naam 2] .
  • Echter, bij de plaatsing van de [onderdeel] zijn problemen opgetreden:
Vanwege de fine-pitch ontstaat er soms kortsluiting onder de chip;

Daarom is besloten de borden zonder de [onderdeel] verder te produceren en het IC met de hand na te plaatsen.
o
Ik ben hier met [naam 1] even ingedoken, Dit blijkt ook bij vorige productieruns een issue te zijn geweest. Op basis daarvan was het stencil en het proces al aangepast, maar kennelijk heeft dit niet geleid tot een 100% betrouwbare situatie. [naam 1] analyse is dat daar eigenlijk een re-design op zou moeten plaatsvinden.
(…)”
2.9.
Op 21 februari 2022 is namens [B.V. 2] de volgende e-mail gestuurd aan [B.V. 1] :
“(…)
Bijgevoegd screen shots van onze klant in [plaats 3-] .
Blijkbaar heeft meer dan 10% van de opgestuurde units ruis problemen.
We zijn momenteel aan het uitvinden wat het probleem kan zijn. Mochten zij dit niet lokaal kunnen verhelpen dan moeten we die 100-150 units innemen en repareren – op zeer korte termijn. De kans daarop is zeer groot.
Hebben jullie feedback / ideeën waar dit aan kan liggen?
2.10.
In maart en april 2022 heeft [B.V. 1] werderom een aantal van de aan [B.V. 2] geleverde units teruggenomen en hersteld of vervangen.
2.11.
Op 1 juni 2022 heeft [B.V. 2] een derde bestelling van 1000 units geplaatst bij [B.V. 1] , nadat zij akkoord was gegaan met het prototype. Op deze units heeft [B.V. 1] op verzoek van [B.V. 2] een grotere multiplexer geplaatst. De levering van deze units vond plaats in augustus en september 2022. Ten aanzien van deze bestelling heeft [B.V. 1] de volgende facturen gestuurd aan [B.V. 2] :
  • [factuurnummer 7] van 12 mei 2022 ad € 2.232,45 (deze factuur ziet op eenmalige kosten voor het produceren van een prototype),
  • [factuurnummer 8] van 17 augustus 2022 ad € 18.635,57,
  • [factuurnummer 9] van 22 augustus 2022 ad € 23.991,40,
  • [factuurnummer 10] van 8 september 2022 ad € 516,19.
2.12.
[B.V. 2] heeft van de aan haar verzonden facturen een bedrag van € 38.031,40 onbetaald gelaten.
2.13.
Op 29 januari 2023 heeft de advocaat van [B.V. 2] aan [B.V. 1] geschreven:
“(…) Cliënte informeert mij dat een batch van 1000 units niet goed ontworpen is door [B.V. 1] en dat daar veel problemen mee zijn. (….)
Cliënte heeft de units verkocht en krijgt veel klachten van haar klanten. 25% van de units zijn vrijwel meteen teruggestuurd door de klanten en de klachten blijven toenemen. (…)”.
2.14.
Op 10 maart 2023 heeft de advocaat van [B.V. 2] aan de advocaat van [B.V. 1] geschreven:
“(…)Cliënte zal vandaag een doos naar uw cliënte sturen met 58 units die defect zijn. De problemen zijn reeds lang bekend en uw cliënte heeft aangekondigd te zullen zorgdragen voor herstel.
Hierbij verzoek ik uw cliënte om ervoor te zorgen dat de toegezonden 58 units binnen twee weken worden hersteld of vervangen.
Tevens verzoek ik uw cliënte hierbij om mij binnen een week na heden te bevestigen dat zij ervoor zal zorgen dat de defecte units van de eerdere batch zullen worden hersteld, of vervangen.
U kunt deze e-mail beschouwen als een ingebrekestelling.”
2.15.
Op de overeenkomsten tussen partijen zijn de ‘Metaalunievoorwaarden 2019’ van toepassing verklaard. In deze voorwaarden is onder meer het volgende bepaald:

13.2. De verplichting van opdrachtnemer tot het vergoeden van schade op grond van welke grondslag ook, is beperkt tot die schade waartegen opdrachtnemer uit hoofde van een door of ten behoeve van hem gesloten verzekering is verzekerd. De omvang van deze verplichting is echter nooit groter dan het bedrag dat in het betreffende geval onder deze verzekering wordt uitbetaald.
(…)
13.4.
Niet voor vergoeding in aanmerking komen:
a. gevolgschade. Onder gevolgschade wordt onder meer verstaan stagnatieschade, productieverlies, gederfde winst, boetes, transportkosten en reis- en verblijfkosten.
(…)
15.1.
Opdrachtgever kan op een gebrek in de prestatie geen beroep meer doen, als hij hierover niet binnen veertien dagen nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijs had behoren te ontdekken, schriftelijk bij opdrachtnemer heeft geklaagd.
(…)
17.2.
Tenzij anders overeengekomen vindt betaling plaats binnen 30 dagen na factuurdatum.
(…)
17.4.
Het recht van opdrachtgever om zijn vorderingen op opdrachtgever te verrekenen of om de nakoming van zijn verplichtingen op te schorten is uitgesloten, tenzij er sprake is van surseance van betaling of faillissement van opdrachtnemer of de wettelijke schuldsanering op opdrachtnemer van toepassing is.
(…)
17.6.
Opdrachtgever is in geval van vertraging in de voldoening van een geldsom rente over die geldsom aan opdrachtnemer verschuldigd met ingang van de dag volgend op de dag die is overeengekomen als uiterste dag van betaling tot en met de dag waarop opdrachtgever de geldsom heeft voldaan. Als partijen geen uiterste dag van betaling zijn overeengekomen is de rente verschuldigd vanaf 30 dagen na opeisbaarheid. De rente bedraagt 12% per jaar, maar is gelijk aan de wettelijke rente als deze hoger is.
(…)
17.9.
Als opdrachtnemer in een gerechtelijke procedure geheel of grotendeels in het gelijk wordt gesteld, komen alle kosten die hij in verband met deze procedure heeft gemaakt voor rekening van opdrachtgever.”

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[B.V. 1] vordert – samengevat – bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
[B.V. 2] te veroordelen tot betaling van € 38.031,40, te vermeerderen met de contractuele rente vanaf de respectievelijke data van verzuim,
[B.V. 2] te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 2.621,57, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de 15e dag na het te wijzen vonnis,
[B.V. 2] te veroordelen in de kosten van het beslag en de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de 15e dag na het te wijzen vonnis.
3.2.
[B.V. 1] stelt zich op het standpunt dat [B.V. 2] niet aan haar betalingsverplichting heeft voldaan. Op het moment dat de betalingstermijn van de laatste factuur was verstreken had [B.V. 2] met betrekking tot de tweede en derde bestelling een bedrag van in totaal € 48.031,40 onbetaald gelaten. Op 6 december 2022 heeft [B.V. 2] nog een deelbetaling verricht van € 10.000,00. [B.V. 1] heeft deze betaling coulancehalve volledig toegekend aan de hoofdsom van de openstaande facturen. Met deze betaling zijn de openstaande facturen van de tweede order geheel voldaan. [B.V. 1] heeft geen rente en kosten berekend over de facturen van de tweede order. Ten aanzien van de derde bestelling resteert er nog een te betalen bedrag van € 38.031,40. Ondanks meerdere sommaties is [B.V. 2] niet overgegaan tot betaling van dit bedrag.
3.3.
[B.V. 2] voert verweer. Zij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [B.V. 1] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [B.V. 1] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [B.V. 1] in de kosten van deze procedure. Er is volgens [B.V. 2] feitelijk sprake van één verbintenis. [B.V. 2] heeft aangevoerd dat vrijwel alle units uit de eerste en tweede bestelling gebreken vertonen. Uit de mededelingen van [B.V. 1] moet worden afgeleid dat zij bij de eerste bestelling geen werkend product kon leveren. De units van de derde bestelling zijn gebruikt om de problemen met de units van de eerste en tweede bestelling op te lossen. Het is daarom in strijd met de redelijkheid en billijkheid om nakoming door [B.V. 2] te verlangen ten aanzien van de derde bestelling. Op 10 maart 2023 heeft [B.V. 2] een doos met 58 defecte units aan [B.V. 1] gestuurd met het verzoek deze te herstellen of te vervangen maar hiertoe is [B.V. 1] niet overgegaan. [B.V. 1] verkeert in verzuim. [B.V. 2] beroept zich op opschorting van haar betalingsverplichting ten aanzien van de derde bestelling.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[B.V. 2] vordert – samengevat – bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
[B.V. 1] te veroordelen om de defecte units die zij voor [B.V. 2] heeft geproduceerd, binnen twee weken na aanbieding, te vervangen of te herstellen, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag dat zij nalaat aan dit gebod te voldoen,
[B.V. 1] te veroordelen tot betaling van € 90.774,63, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente,
[B.V. 1] te veroordelen in de proceskosten.
3.6.
[B.V. 2] legt hieraan ten grondslag dat de door [B.V. 1] geleverde producten gebrekkig zijn en dus niet voldoen aan hetgeen zij daarvan op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst mocht verwachten. [B.V. 2] vordert daarom herstel van de producten. [B.V. 2] stelt daarnaast schade te hebben geleden. Deze schade bestaat uit de kosten die zij heeft moeten maken om de problemen met de producten uit de eerste en tweede batch op te lossen. In totaal heeft [B.V. 2] 483 units vervangen. De kosten daarvan bedragen € 30,61 per unit. Daarnaast stelt zij voor een bedrag van € 8.490,00 transportkosten te hebben moeten maken ter vervanging van de defecte units. Ten slotte bestaat de schade uit gemiste winst. Door de problemen met de [productnaam] is [B.V. 2] klanten verloren. Deze klanten hebben een jaaromzet gerealiseerd van € 150.000,00. Het is voorzienbaar dat deze klanten ook in volgende jaren deze omzet zouden genereren. [B.V. 2] beperkt de vordering inzake deze schade tot één jaar bruto winst van 45%, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 67.500,00. De totale schade van [B.V. 2] komt daarmee uit op een bedrag van € 90.774,63.
3.7.
[B.V. 1] voert verweer. Zij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [B.V. 2] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [B.V. 2] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [B.V. 2] in de kosten van deze procedure. [B.V. 1] betwist dat zij is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomsten. Daarnaast beroept [B.V. 1] zich op artikel 13 van de algemene voorwaarden. Op grond van die bepaling komt gevolgschade niet voor vergoeding in aanmerking.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
Beroep op opschorting
4.1.
[B.V. 1] heeft in reactie op het beroep van [B.V. 2] op opschorting van haar betalingsverplichting ten aanzien van de derde bestelling aangevoerd dat een beroep op opschorting is uitgesloten op grond van de algemene voorwaarden die op de overeenkomsten van toepassing zijn verklaard. Dit verweer slaagt. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
4.2.
Artikel 17.4. van de algemene voorwaarden bepaalt dat het recht van opdrachtgever om zijn vorderingen op opdrachtgever te verrekenen of om de nakoming van zijn verplichtingen op te schorten is uitgesloten. [B.V. 2] heeft aangevoerd dat deze bepaling uit de algemene voorwaarden – gelet op de inhoud van de overeenkomst en de wederzijdse belangen – onredelijk bezwarend is en zij beroept zich op de vernietigingsgrond van artikel 6:233 BW. Subsidiair heeft zij aangevoerd dat het beroep op de algemene voorwaarden in strijd is met de redelijkheid en billijkheid aangezien [B.V. 2] hierdoor achterblijft met de problemen die voor [B.V. 1] kenbaar waren en die aantoonbaar door [B.V. 1] zijn veroorzaakt. Daarnaast is [B.V. 2] na 1 maart 2022 geconfronteerd met een andere contractspartner waarna van onderling overleg geen sprake meer was.
4.3.
De stelplicht dat bedingen in de algemene voorwaarden onredelijk bezwarend zijn rust op [B.V. 2] . De rechtbank is van oordeel dat [B.V. 2] niet aan deze stelplicht heeft voldaan. Zij heeft enkel gesteld dat deze bepalingen gelet op de inhoud van de overeenkomst en de wederzijdse belangen onredelijk bezwarend zijn maar zij heeft dit niet nader onderbouwd. Het beroep op artikel 6:233 BW dient daarom als onvoldoende onderbouwd te worden afgewezen. [B.V. 2] heeft eveneens onvoldoende onderbouwd op grond waarvan een beroep op de algemene voorwaarden door [B.V. 1] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de overeenkomst is gesloten tussen twee zakelijke partijen. Niet is gesteld of gebleken dat de in het geding zijnde algemene voorwaarden ongebruikelijk zijn in de branche. Verder valt niet in te zien dat het gebrek aan overleg na de overname van de aandelen van [B.V. 1] in 2022 tot een situatie heeft geleid dat [B.V. 1] in redelijkeheid geen beroep op haar algemene voorwaarden zou kunnen doen.
4.4.
Nu artikel 17.4 van de algemene voorwaarden niet wordt vernietigd en de redelijkheid en billijkheid ook niet aan een beroep daarop in de weg staat, is een beroep op opschorting door [B.V. 2] niet mogelijk.
Redelijkheid en billijkheid
4.5.
Ook de stelling van [B.V. 2] dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om, gelet op het verzuim van [B.V. 1] ten aanzien van de eerste en tweede bestelling, nakoming van haar te verlangen ten aanzien van de derde bestelling, wordt verworpen.
4.6.
Anders dan [B.V. 2] stelt, kunnen de opvolgende bestellingen niet als een doorlopende overeenkomst worden beschouwd. Er was sprake van elkaar opvolgende offertes en bestellingen en dus van afzonderlijke overeenkomsten. Een eventueel verzuim van [B.V. 1] ten aanzien van de eerste twee overeenkomsten, brengt nog niet mee dat zij in redelijkheid geen nakoming kan verlangen van de derde overeenkomst. Partijen hebben niet afgesproken dat de derde levering zou plaatsvinden ter vervanging van gebrekkige producten uit de eerste en tweede levering. [B.V. 1] mocht onder deze omstandigheden dan ook verwachten dat [B.V. 2] , binnen de overeengekomen termijn, aan haar betalingsverplichtingen ten aanzien van de derde bestelling zou voldoen.
Hoofdsom en contractuele rente
4.7.
Dit betekent dat de vordering van [B.V. 1] tot betaling van de hoofdsom van
€ 38.031,40 zal worden toegewezen.
4.8.
Ook met betrekking tot de door [B.V. 1] , op basis van de algemene voorwaarden, gevorderde contractuele rente heeft [B.V. 2] een beroep gedaan op de vernietigingsgrond van artikel 6:233 BW. De rechtbank overweegt dat [B.V. 2] ook dit beroep niet nader heeft onderbouwd. De rechtbank verwijst naar hetgeen zij daarover onder
r.o. 4.3. heeft overwogen. Het beroep op artikel 6:233 BW dient daarom als onvoldoende onderbouwd te worden afgewezen. Het zelfde geldt voor de stelling van [B.V. 2] dat het beroep van [B.V. 1] op de algemene voorwaarden in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dit brengt mee dat de contractuele rente, die [B.V. 2] verder niet heeft weersproken, zal worden toegewezen als gevorderd.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.9.
[B.V. 1] heeft een vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten gevorderd op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst. Deze vordering komt op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst in beginsel voor toewijzing in aanmerking. In dit geval acht de rechtbank echter redenen aanwezig om de vergoeding op grond van artikel 242 Rv te matigen tot het bedrag, berekend op grond van de bij het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten horende staffel, nu niet is gesteld en onderbouwd dat er zodanige buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht die een hoger bedrag dan de staffel rechtvaardigen. De rechtbank zal dan ook een bedrag van € 1.155,31 toewijzen als vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten.
Beslagkosten
4.10.
[B.V. 1] vordert [B.V. 2] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar, met uitzondering van de kosten die betrekking hebben op de verlenging van de termijn voor het instellen van de eis in de hoofzaak. [B.V. 1] heeft in het verzoekschrift daartoe geteld dat partijen in minnelijk overleg waren getreden maar dit wordt door [B.V. 2] betwist. Volgens [B.V. 2] was [B.V. 1] daartoe juist niet bereid. [B.V. 2] heeft onweersproken gesteld dat de kosten voor het verlengen van de termijn voor rekening van [B.V. 1] behoren te blijven. Dit deel van de gevorderde beslagkosten zal daarom worden afgewezen. De toe te wijzen beslagkosten worden vastgesteld op € 692,52 voor kosten deurwaardersexploten, € 676,00 voor griffierecht en € 897,00 voor salaris advocaat (1,5 punt(en) × € 598,00), totaal € 2.265,52.
Proceskosten
4.11.
[B.V. 2] is in conventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. Op grond van artikel 17.9 van de algemene voorwaarden komen alle kosten die [B.V. 1] in verband met deze procedure heeft gemaakt voor rekening van [B.V. 2] . [B.V. 1] stelt dat haar kosten in totaal € 21.132,16 aan advocaatkosten bedragen.
4.12.
Deze vordering komt op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst in beginsel voor toewijzing in aanmerking. In dit geval acht de rechtbank echter redenen aanwezig om de vergoeding van advocaatkosten op grond van artikel 242 Rv te matigen. Uit de overgelegde specificaties volgt dat niet alle in rekening gebrachte kosten betrekking hebben op de onderhavige vordering. Er worden immers ook kosten in rekening gebracht voor werkzaamheden ten aanzien van de gelegde beslagen. Deze kosten zijn echter al verdisconteerd in de beslagkosten. Daarnaast zijn er uren gedeclareerd waarin werkzaamheden zijn verricht in het kader van de reconventionele vordering en in het navolgende zal worden overwogen dat deze kosten niet voor rekening van [B.V. 2] kunnen worden gebracht. De rechtbank ziet hierin aanleiding om de advocaatkosten te matigen tot
€ 8.000,00.
4.13.
Gelet op het voorgaande worden de proceskosten van [B.V. 1] begroot op:
- kosten van de dagvaarding
106,73
- griffierecht
2.161,00
- salaris advocaat
8.000,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
10.445,73
4.14.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
In reconventie
Schadevergoeding
4.15.
[B.V. 2] vordert in reconventie onder meer betaling van een bedrag van € 90.774,63 aan schadevergoeding. [B.V. 1] heeft als verweer onder meer aangevoerd dat artikel 13.4. van de algemene voorwaarden aan toewijzing van deze vordering in de weg staat. Dit verweer slaagt. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
4.16.
In artikel 13.4. van de algemene voorwaarden is bepaald dat [B.V. 1] niet aansprakelijk is voor gevolgschade (waaronder stagnatieschade, productieverlies, gederfde winst, boetes, transportkosten en reis- en verblijfkosten)
.[B.V. 2] vordert vergoeding van transportkosten en gederfde winst. Dit zijn, zoals [B.V. 1] terecht aanvoert, posten die bij dit artikel expliciet zijn genoemd als voorbeelden van gevolgschade.
[B.V. 2] heeft ook ten aanzien van dit artikel een beroep gedaan op de vernietigingsgrond van artikel 6:233 BW. De rechtbank overweegt dat [B.V. 2] ook dit beroep niet nader onderbouwd. De rechtbank verwijst naar hetgeen zij daarover onder r.o. 4.3. heeft overwogen. Het beroep op artikel 6:233 BW dient daarom als onvoldoende onderbouwd te worden afgewezen. Het zelfde geldt voor de stelling van [B.V. 2] dat het beroep van [B.V. 1] op de algemene voorwaarden in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dit leidt tot de conclusie dat de vordering tot betaling van € 8.490,00 (transportkosten) en € 67.500,00 (gederfde winst) moeten worden afgewezen.
4.17.
[B.V. 2] heeft daarnaast gesteld dat zij kosten heeft moeten maken voor het vervangen van 483 defecte units en vordert in verband daarmee betaling van een schadevergoeding van € 14.784,63. [B.V. 2] vordert dus voor deze 483 units vervangende schadevergoeding in plaats van nakoming.
4.18.
[B.V. 1] heeft in dit verband onder meer als verweer aangevoerd dat [B.V. 2] haar niet in de gelegenheid heeft gesteld om deze units te herstellen of te vervangen. Dit verweer slaagt. Om een vordering tot vervangende schadevergoeding te kunnen toewijzen, dient onder meer vast te staan dat [B.V. 1] in verzuim is, tenzij nakoming reeds blijvend onmogelijk is (artikel 6:87 BW). Dat nakoming blijvend onmogelijk is, heeft [B.V. 2] niet gesteld. De rechtbank begrijpt ook dat [B.V. 2] hier de kosten vordert die zij heeft moeten maken om bij [B.V. 1] nieuwe units te bestellen ter vervanging van de defecte units. Daaruit volgt al dat nakoming ook in de visie van [B.V. 2] niet blijvend onmogelijk was. [B.V. 2] kon dan ook niet uit mededelingen van [B.V. 1] afleiden dat zij in de nakoming te kort zou schieten (artikel 6:83 sub c BW). Dat verzuim van rechtswege is ingetreden op grond van artikel 6:83 sub a BW heeft [B.V. 2] ook niet gesteld. Dit betekent dat verzuim alleen kan zijn ingetreden na ingebrekestelling, bij een schriftelijke aanmaning waarbij aan [B.V. 1] een redelijke termijn voor nakoming werd gesteld en nakoming binnen die termijn is uitgebleven. De e-mail van de advocaat van [B.V. 2] van 10 maart 2023 geldt niet als een dergelijke aanmaning. Die e-mail gaat immers over het herstel van de 58 units die aan [B.V. 1] zijn teruggezonden ter herstel of vervanging en niet over de 483 units waarover [B.V. 2] nu vervangende schadevergoeding vordert. [B.V. 2] heeft niet weersproken dat zij voor die 483 units een dergelijke aanmaning niet heeft verzonden.
4.19.
Dit betekent dat [B.V. 1] voor wat betreft de (deugdelijke) levering van deze 483 units niet in verzuim kan zijn geraakt en dat ook de vordering tot betaling van een (vervangende) schadevergoeding van € 14.784,63 moet worden afgewezen.
Herstel defecte units
4.20.
[B.V. 2] heeft verder gevorderd om [B.V. 1] te veroordelen om de defecte units die zij voor [B.V. 2] heeft geproduceerd te vervangen of te herstellen. De rechtbank begrijpt dat het daarbij gaat om enerzijds de 58 units die [B.V. 2] in maart 2023 aan [B.V. 1] heeft teruggestuurd en anderzijds een onbepaald aantal (andere) units die in de toekomst nog gebrekkig blijken te zijn. Deze vordering van [B.V. 2] strekt tot nakoming van de overeenkomsten tussen partijen door [B.V. 1] . Daar waar [B.V. 1] in dit verband stelt dat zij niet in verzuim is, gaat de rechtbank daaraan voorbij. Voor toewijzing van een vordering tot nakoming is verzuim immers niet vereist. Wel dient daarvoor vast te staan dat er sprake is van een tekortkoming.
4.21.
Voor wat betreft de units die in de toekomst nog gebrekkig blijken te zijn, is de rechtbank van oordeel dat de vordering te onbepaald is. [B.V. 2] heeft niet concreet gesteld hoeveel en welke units, naast de 58 die zij in maart 2023 heeft teruggestuurd, gebreken vertonen. Zij heeft wel in algemene zin gesteld dat alle units gebrekkig waren, maar dat is in het licht van het partijdebat onvoldoende. In de e-mail van 21 februari 2022 spreekt [B.V. 2] namelijk over ruisproblemen bij 10% van de units en op 29 januari 2023 noemt de advocaat van [B.V. 2] dat van de units 25 % vrijwel meteen is teruggestuurd. Vast staat dat maar een deel van de units van de eerste en tweede bestelling is teruggestuurd en dat [B.V. 1] heeft die op verzoek van [B.V. 2] heeft hersteld of vervangen. Dat de herstelde of vervangen units gebrekkig waren, heeft [B.V. 2] niet gesteld. [B.V. 2] ook pas op de zitting voor het eerst aangevoerd dat zij ook klachten heeft ontvangen over units van de derde bestelling. Uit een en ander kan niet worden afgeleid dat alle 3000 door [B.V. 1] geproduceerde en geleverde units gebrekkig waren. De vordering tot herstel of vervanging zal dan ook worden afgewezen, voor zover die betrekking heeft op andere dan de 58 units die [B.V. 2] in maart 2023 aan [B.V. 1] heeft teruggestuurd.
4.22.
Voor wat betreft de 58 units die [B.V. 2] in maart 2023 aan [B.V. 1] heeft teruggestuurd overweegt de rechtbank het volgende.
4.23.
De tussen partijen gesloten overeenkomsten zijn gemengde overeenkomsten. Deze voldoen immers aan zowel de omschrijving van een overeenkomst van aanneming van werk als aan de omschrijving van een koopovereenkomst. Dit betekent dat de voor elk van deze overeenkomsten gegeven bepalingen in beginsel naast elkaar op de overeenkomsten van toepassing zijn.
4.24.
Het verweer van [B.V. 1] dat zij niet tekort is geschoten omdat zij niet verantwoordelijk was voor het ontwerp van het product wordt verworpen. Voor zover de 58 units gebrekkig zijn als gevolg van - de bij de eerder teruggestuurde units geconstateerde – problemen bij de plaatsing van de mulipexer op de printplaat, geldt dat dit voor risico van [B.V. 1] komt. Naar het oordeel van de rechtbank diende [B.V. 1] er op grond van de overeenkomsten ook voor te zorgen dat de multiplexer op een deugdelijke manier op de printplaat werd gemonteerd. Indien dit niet mogelijk was binnen haar productieproces, had het op de weg van [B.V. 1] gelegen om dit aan [B.V. 2] kenbaar te maken (artikel 7:754 BW), hetgeen zij niet heeft gedaan.
4.25.
Verder geldt dat [B.V. 1] onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat deze 58 units gebrekkig waren als gevolg van een aan haar toe te rekenen tekortkoming. [B.V. 1] heeft namelijk ter zitting aangevoerd dat dat zij de in maart 2023 ontvangen doos niet heeft geopend. Zij beschikte dus over de mogelijkheid om de door [B.V. 2] gestelde gebreken te onderzoeken, maar heeft daar geen gebruik van gemaakt.
4.26.
Het verweer van [B.V. 1] dat zij niet tekort geschoten is, wordt daarom verworpen.
4.27.
In geschil is verder of [B.V. 2] tijdig heeft geklaagd over de gebrekkigheid van deze 58 units. Op grond van artikel 7:23 BW kan de koper er geen beroep meer op doen dat hetgeen is geleverd niet aan de overeenkomst beantwoordt, indien hij de verkoper daarvan niet binnen bekwame tijd nadat dit heeft ontdekt of redelijkerwijs had behoren te ontdekken, kennis heeft gegeven. Artikel 15.1 van de algemene voorwaarden bepaalt dat de opdrachtgever binnen veertien dagen bij de opdrachtnemer moet klagen over het gebrek.
4.28.
Ter discussie staat of [B.V. 2] de gebreken bij oplevering redelijkerwijze had moeten ontdekken. Het is niet in geschil dat [B.V. 2] verantwoordelijk was voor het testen van de producten voordat zij deze aan haar klanten verkocht. [B.V. 1] heeft echter onvoldoende weersproken dat de ruisproblemen in sommige gevallen pas op een later moment zijn ontstaan en bij het testen niet ontdekt hadden kunnen worden. Aan [B.V. 2] kan dan ook niet worden tegengeworpen dat zij de gebreken bij oplevering redelijkerwijze had moeten ontdekken en dat zij al haar rechten heeft verspeeld nu dat niet is gebeurd.
4.29.
[B.V. 1] heeft aangevoerd dat [B.V. 2] niet binnen de in artikel 15 van de algemene voorwaarden genoemde termijn van twee weken heeft geklaagd. Dit verweer treft geen doel. Uit de mailcorrespondentie tussen partijen (zie r.o. 2.4. en 2.8.) volgt immers dat [B.V. 1] heeft onderkend dat er problemen optraden bij het monteren van de multiplexer op de printplaat en dat dit heeft geleid tot ruisproblemen bij de producten van de eerste en tweede bestelling. [B.V. 1] heeft ook producten van de eerste en tweede bestelling hersteld door de multiplexer op een andere wijze – handmatig – te monteren. Ter zitting heeft [B.V. 1] ook erkend dat de verbinding in bepaalde gevallen niet goed was. Dat zich bij de eerste en tweede bestelling aan [B.V. 1] toe te rekenen productieproblemen hebben voorgedaan, staat gelet op het voorgaande vast. Verder wist [B.V. 1] dat [B.V. 2] de door [B.V. 1] geproduceerde units inbouwde in de [productnaam] , die [B.V. 2] vervolgens verkocht en verscheepte naar het (verre) buitenland. Zoals hiervoor is overwogen, openbaarbaarden de problemen zich veelal pas daarna. [B.V. 2] heeft in de periode 2020-2022 producten die zij van haar klanten retour had ontvangen aan [B.V. 1] teruggestuurd met het verzoek deze te repareren of te vervangen, hetgeen [B.V. 1] heeft gedaan. Gelet op de aard en de omvang van de geconstateerde problemen, kon [B.V. 1] er rekening mee houden dat er daarna mogelijk nog meer soortgelijke defecten aan het licht zouden komen. Zij kon van [B.V. 2] niet verwachten dat zij ten aanzien van iedere [productnaam] waarover zij klachten ontving afzonderlijk bij [B.V. 1] zou klagen over de deugdelijkheid van de unit. Onder deze omstandigheden staat de redelijkheid en billijkheid aan een beroep op de korte klachttermijn van artikel 15 van de algemene voorwaarden in de weg.
4.30.
Voor zover [B.V. 1] aanvoert dat [B.V. 2] ten aanzien van de 58 units desalniettemin niet binnen bekwame tijd na ontdekking bij haar heeft gemeld dat de units gebrekkig waren, verwerpt de rechtbank dat verweer eveneens. [B.V. 1] heeft, mede met het oog op de hiervoor genoemde omstandigheden, onvoldoende onderbouwd waarom [B.V. 2] haar ten aanzien van deze units eerder in kennis had moeten stellen van de gebreken dan zij heeft gedaan.
4.31.
[B.V. 1] dient de overeenkomst dus alsnog deugdelijk na te komen door de 58 units te herstellen of vervangen. Dit betekent dat de vordering ten aanzien van het vervangen of herstellen van deze 58 units kan worden toegewezen. [B.V. 1] heeft onweersproken aangevoerd dat zij voor het herstel of vervanging minimaal vier weken nodig heeft. Daarom zal de termijn op vier weken worden bepaald. De rechtbank zal ook de gevorderde dwangsom toewijzen en ambtshalve maximeren op een bedrag van
€ 5.000,00. Uit het feit dat [B.V. 1] de doos met units niet heeft onderzocht en tot op heden niet heeft toegezegd de units te herstellen of te vervangen volgt de noodzaak om de veroordeling te versterken met een dwangsom.
Proceskosten
4.32.
Omdat beide partijen in reconventie gedeeltelijk ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [B.V. 2] om aan [B.V. 1] te betalen een bedrag van € 38.031,40, te vermeerderen met de overeengekomen rente van 12% per jaar over de respectievelijke data van verzuim, zijnde
over € 2.232,45 vanaf 12 mei 2022,
over € 18.635,57 vanaf 16 september 2022,
over € 23.991,40 vanaf 21 september 2022,
over € 516,19 vanaf 8 oktober 2022,
telkens tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [B.V. 2] om aan [B.V. 1] te betalen een bedrag van € 1.155,31 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de 15e dag na dagtekening van dit vonnis,
5.3.
veroordeelt [B.V. 2] in de beslagkosten, tot op heden vastgesteld op € 2.265,52, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [B.V. 2] in de proceskosten van € 10.445,73, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [B.V. 2] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.5.
veroordeelt [B.V. 2] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.8.
veroordeelt [B.V. 1] om de 58 voor [B.V. 2] geproduceerde units die [B.V. 2] op 10 maart 2023 aan [B.V. 1] heeft teruggezonden, binnen vier weken na betekening van dit vonnis, te vervangen of te herstellen,
5.9.
veroordeelt [B.V. 1] tot betaling van een dwangsom van € 100,00 per dag of gedeelte van een dag dat [B.V. 1] in gebreke blijft om aan deze veroordeling te voldoen, zulks met een maximum van € 5.000,00
5.10.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.11.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.12.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Graaf en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2024.