ECLI:NL:RBZWB:2024:4604

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 juli 2024
Publicatiedatum
5 juli 2024
Zaaknummer
C/02/409964 / FA RK 23-2478
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Noort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor hulpverleningstraject en wijziging zorgregeling in een familiezakenprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 juli 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.T.E. Kranenburg, verzocht om vervangende toestemming voor een hulpverleningstraject voor [minderjarige 2] en om met de minderjarigen op vakantie naar Italië te gaan. De man, vertegenwoordigd door mr. J.M. Remijn, heeft zijn toestemming voor beide verzoeken geweigerd, met zorgen over de gezondheid en veiligheid van de kinderen, gezien hun eerdere problemen met automutilatie.

De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw beoordeeld en vastgesteld dat er een gebrek aan constructieve communicatie tussen de ouders is, wat de belangen van de kinderen schaadt. De rechtbank heeft besloten om de vrouw toestemming te verlenen om met de kinderen op vakantie te gaan, omdat er geen actuele signalen van automutilatie zijn en de vrouw de zorg voor de kinderen serieus neemt. Het verzoek om vervangende toestemming voor het hulpverleningstraject is afgewezen, omdat de vrouw dit verzoek inmiddels had ingetrokken, aangezien het traject al was opgestart.

Daarnaast heeft de rechtbank partijen verwezen naar een (jeugd)hulpverleningstraject om hen te ondersteunen in hun communicatie en samenwerking als ouders. De rechtbank heeft de beslissing op de verzoeken van de man en de vrouw met betrekking tot de zorgregeling aangehouden voor zes maanden, om de uitkomsten van het hulpverleningstraject af te wachten. De rechtbank heeft de Raad voor de Kinderbescherming betrokken bij de procedure om te adviseren over de zorg- en opvoedingstaken van de minderjarigen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/409964 / FA RK 23-2478
Datum uitspraak: 1 juli 2024
Nadere beschikking betreffende vervangende toestemming hulpverleningstraject, wijziging/nakoming zorgregeling en vervangende toestemming vakantie
in de zaak van
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. M.T.E. Kranenburg te Roosendaal,
tegen
[de man] ,
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. J.M. Remijn, DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V. te Zoetermeer,
Betreffende de minderjarigen:
-
[minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2009;
-
[minderjarige 2],geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2011.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over de verzoeken te adviseren.

1.Het nadere procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- de beschikking van deze rechtbank van 7 juli 2023 en alle daarin opgenomen en vermelde stukken;
- het F9-formulier van mr. Remijn van 23 november 2023;
- het F9-formulier van mr. Remijn van 18 maart 2024, met als bijlage een zelfstandig verzoek tot nakoming van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken;
- het F9-formulier van mr. Kranenburg van 25 maart 2024, met als bijlage aanvullende verzoeken tevens houdende verweer op zelfstandig verzoek;
- het op 11 juni 2024 ontvangen verweerschrift van mr. Remijn;
- het F9-formulier van mr. Kranenburg van 12 juni 2024, met bijlagen.
1.2.
De verzoeken zijn (nader) mondeling behandeld op 19 juni 2024. Bij deze behandeling zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens was aanwezig een vertegenwoordigster namens de Raad.
1.3
Voorafgaand aan voornoemde mondelinge behandeling hebben de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ieder een apart gesprek met de rechter gevoerd.

2.De nadere beoordeling

2.1
De rechtbank verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, van 7 juli 2023. Bij deze beschikking is het verzoek van de vrouw om, ter vervanging van de toestemming van de man, toestemming te verlenen om het begeleidingstraject van [minderjarige 2] bij [woonzorgcomplex] op te kunnen starten, alsmede een voor eventueel door het zorgbureau naar aanleiding van die begeleiding te adviseren noodzakelijk geachte vervolgbehandeling van/voor [minderjarige 2] aangehouden nadat de vrouw om aanhouding had verzocht en de man daarmee had ingestemd. Voorts is de vrouw bij deze beschikking niet-ontvankelijk verklaard ten aanzien van haar verzoek om, ter vervanging van de toestemming van de man, toestemming te verlenen om met de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar Slovenië af te reizen aangezien de vrouw dit verzoek had ingetrokken.
2.2
Bij F9-formulier van 23 november 2023 heeft de man laten weten dat partijen nog bezig zijn met het door hen opgestarte mediationtraject. Om die reden is namens de man verzocht om de nadere behandeling van het verzoek van de vrouw aan te houden.
2.3
Bij F9-formulier van 18 maart 2024 heeft de man laten weten dat het mediationtraject niet tot het gewenste resultaat heeft geleid en hij een (nadere) mondelinge behandeling van het verzoek van de vrouw wenst. Voorts is namens de man een zelfstandig verzoek ingediend tot nakoming van de eerder vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
2.4
Bij F9-formulier van 25 maart 2024 heeft de vrouw laten weten dat het begeleidingstraject van [minderjarige 2] bij [woonzorgcomplex] inmiddels is opgestart. Daarnaast zijn namens de vrouw aanvullende verzoeken, tevens houdende verweer op het zelfstandige verzoek van de man, ingediend. De vrouw voert verweer tegen het verzoek van de man om de bij de echtscheidingsbeschikking van 18 mei 2017 bekrachtigde zorgregeling, die thans al jaren niet meer wordt uitgeoefend en volgens de vrouw niet langer passend en evenmin in het belang van de minderjarigen is, te laten doen herleven. In dat kader heeft de vrouw een aanvullend verzoek ingediend strekkende tot wijziging van de indertijd vastgestelde zorgregeling. De vrouw wenst conform het nog in te winnen advies van de Raad voor de Kinderbescherming een zorgregeling vast te leggen waarbij de behoeftes en het tempo van de minderjarigen leidend zijn. Daarnaast verzoekt de vrouw om haar vervangende toestemming te verlenen voor een vakantie met de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar Italië voor de periode van 2 augustus 2024 tot en met 8 augustus 2024.
2.5
Bij F3-formulier van 11 juni 2024 is namens de man een verweerschrift ingediend op de aanvullende verzoeken van de vrouw. De man verzoekt deze beide verzoeken af te wijzen.
2.6
Bij F9-formulier van 12 juni 2024 heeft de vrouw laten weten dat [minderjarige 2] nog steeds intensieve begeleiding krijgt vanuit [woonzorgcomplex] en dat [minderjarige 2] de huidige contactmomenten met de man, te weten het telefonische contact, als goed en gezellig ervaart.
2.7
Thans liggen nog ter beoordeling voor de (gedeeltelijk aanvullende) verzoeken van de vrouw om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. aan de vrouw vervangende toestemming te verlenen (naar de rechtbank begrijpt: ter vervanging van de toestemming van de man) om het begeleidingstraject van [minderjarige 2] bij [woonzorgcomplex] op te kunnen starten alsmede een voor eventueel door het zorgbureau naar aanleiding van die begeleiding te adviseren noodzakelijk geachte vervolgbehandeling van/voor [minderjarige 2] ;
II. de bij beschikking van 18 mei 2017 onder rekestnummer C/02/329763 / FA RK 17-2136 bekrachtigde zorgregeling tussen de man en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , als vastgelegd in het aan die beschikking gehechte ouderschapsplan in dier voege te wijzigen als dat volgens een nader daartoe door de Raad van de Kinderbescherming uit te brengen advies, het meest in het belang van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] wordt geacht, danwel een dusdanig aangepaste regeling als dat uw rechtbank juist acht;
III. aan de vrouw vervangende toestemming te verlenen om met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op 2 tot en met 8 augustus 2024 af te reizen naar [plaats] (Italië) en te verblijven in [hotel] .
Daarnaast ligt thans voor, het zelfstandige verzoek van de man om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- de vrouw te veroordelen tot nakoming van de als laatste tussen partijen bestaande verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, inhoudende dat de thans minderjarige dochters, te weten
[minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2009, en
[minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2011;
eenmaal per twee weken bij de man zullen verblijven van vrijdagavond 19:00 uur tot en met zondagavond 19:00 uur, alsmede de vakanties bij helfte.
2.8
Vervangende toestemming begeleidingstraject [woonzorgcomplex]
2.8.1
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de vrouw haar verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming om het begeleidingstraject van [minderjarige 2] bij [woonzorgcomplex] op te kunnen starten alsmede een voor eventueel door het zorgbureau naar aanleiding van die begeleiding te adviseren noodzakelijk geachte vervolgbehandeling van/voor [minderjarige 2] ingetrokken, omdat hier inmiddels invulling aan wordt gegegeven; het betreffende begeleidingstraject van [minderjarige 2] is enige tijd geleden opgestart en verloopt naar behoren.
2.8.2
Nu de vrouw dit verzoek heeft ingetrokken, behoeft dit verzoek geen verdere beoordeling en beslissing meer. De rechtbank zal dit verzoek daarom afwijzen.
2.9
Uniform Hulpaanbod
2.9.1
Op grond van de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, concludeert de rechtbank dat er voldoende reden tot zorg is over de moeizame verstandhouding van partijen en het gebrek aan een constructieve communicatie en samenwerking tussen hen als ouders van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Ondanks de eerdere inzet van mediation lukt het partijen thans (nog) niet om in het belang van de minderjarigen met elkaar in overleg te treden en tot goede afspraken te komen over onder meer (een opbouw van) de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betreffende [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en een vakantie van de minderjarigen met de vrouw naar het buitenland. Het is de rechtbank daarnaast gebleken dat het partijen niet goed lukt om de minderjarigen buiten hun onderlinge, voortdurende strijd te houden en dat de minderjarigen daar veel last van hebben. Inmiddels hebben partijen wel overeenstemming bereikt over het begeleidingstraject van [minderjarige 2] bij [woonzorgcomplex] . Dit traject ziet op het contact tussen [minderjarige 2] en de man. Eerder weigerde de man hier zijn toestemming voor te geven, maar het traject is ondertussen opgestart en verloopt naar het de rechtbank is gebleken tot op heden goed. Daarbij begrijpt de rechtbank dat [minderjarige 2] het (telefonische) contact dat zij thans met de man heeft, als goed en gezellig ervaart, en dat er op het tempo van [minderjarige 2] wordt toegewerkt naar een vorm van fysiek contact tussen hen. Het is de rechtbank ook gebleken dat er een nader diagnostisch onderzoek voor [minderjarige 2] zal worden verricht gelet op de (eerdere) gedragsproblemen, onder meer gelegen in woedeaanvallen en automutilatie, zodat duidelijk wordt of en waarbij zij nadere ondersteuning behoeft. Ook bij de minderjarige [minderjarige 1] was er sprake van automutilatie. Hier is inmiddels, net als bij [minderjarige 2] , geen sprake meer van. Voor [minderjarige 1] is hier direct passende hulpverlening voor ingezet, welke inmiddels is afgerond. Verder begrijpt de rechtbank dat de minderjarige [minderjarige 1] op dit moment geen behoefte heeft aan contact met de man.
2.9.2
Uit het voorgaande blijkt dat partijen op dit moment (nog) niet voldoende in staat zijn om adequaat en in het belang van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met elkaar te overleggen, afspraken te maken en de problemen tussen hen op te lossen. De rechtbank vindt het, net als de Raad, daarom nodig dat voor deze ouders en hun minderjarige kinderen een passend (jeugd)hulpverleningstraject bij een zorgaanbieder wordt ingezet. Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling ermee ingestemd dat de rechtbank hen en hun minderjarige kinderen voor (jeugd)hulpverlening verwijst naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio West-Brabant-West. De verwijzing heeft op 20 juni 2024 plaatsgevonden met het verzenden van het verwijzingsformulier naar het loket. Deze beschikking geldt als bevestiging dat ouders met de doorverwijzing en de voorwaarden daarvan hebben ingestemd.
2.9.3
Met de inzet van het (jeugd)hulptraject gaan de ouders, zo is met hen afgesproken, in ieder geval werken aan het behalen van de volgende resultaten:
- de ouders hebben inzicht in de (psychologische) gevolgen van de scheiding voor de kinderen;
- de kinderen heeft een stem in het scheidingsproces, voelt zich gehoord en gesteund.
2.9.4
Gebleken is dat ouders daarnaast ook op andere onderdelen hulp en ondersteuning nodig hebben. Daarom heeft de rechter na overleg met de ouders besloten dat zij samen met een zorgaanbieder ook gaan werken aan het behalen van het de volgende resultaten:
- de (gezagdragende) ouders zorgen voor afspraken en beslissingen die in het belang zijn van de kinderen (
lichte interventie);
- de kinderen en de (gezagdragende) ouders hebben onbelast contact met elkaar.
De resultaten heeft de rechtbank ook vastgelegd in een resultatenlijst. Deze lijst is bij deze beschikking gevoegd (bijlage 1).
2.9.5
Na afloop van het (jeugd)hulpverleningstraject maakt de zorgaanbieder een rapportage op over het verloop en het resultaat van het traject. Deze rapportage wordt als bijlage bij het door de gemeente/toegang op te maken rapport gevoegd. De rechtbank verzoekt het loket om de volledige UHA rapportage uiterlijk op na te noemen pro forma datum, of zoveel eerder als mogelijk is, bij de rechtbank in te dienen.
2.9.6
Als de hulp heeft geleid tot een positief resultaat, stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid zich binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage uit te laten of een mondelinge behandeling nodig is. De advocaten maken in hun reactie kenbaar wat het resultaat van de hulpverlening betekent voor de verzoeken met betrekking tot de kinderen.
2.9.7
Als de hulp niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat verzoekt de rechtbank het loket de volledige UHA rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad. De Raad toetst en beoordeelt dan of een onderzoek of interventie zal worden verricht. De Raad informeert de rechtbank binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage of er aanleiding is een onderzoek of interventie te starten.
2.9.8
Wanneer de Raad geen aanleiding ziet voor een onderzoek of interventie, maar op grond van de UHA rapportage direct een advies kan geven, stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid zich over dit advies, alsmede over het verdere procesverloop uit te laten.
2.9.9
Wanneer de Raad een onderzoek wel noodzakelijk vindt, dan verzoekt de rechtbank de Raad dit onderzoek te verrichten en daarover bij de rechtbank een rapport en advies in te dienen ter beantwoording van de volgende vragen:
- Welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken door de ouders komt het meest tegemoet aan de belangen van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ?
- Hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
2.9.10
Deze beschikking is een verzoek aan de Raad om dit onderzoek te verrichten, indien het traject niet is gestart of niet positief wordt afgesloten én de Raad dat onderzoek noodzakelijk acht.
2.9.11
Na een onderzoek of interventie van de Raad stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid op de rapportage van de Raad te reageren en zich uit te laten over het verdere procesverloop.
2.9.12
De ouders zijn tijdens de mondelinge behandeling geïnformeerd over de privacy aspecten van de doorverwijzing (bijlage 2). Zij hebben met het delen van de privacy gegevens en de voorwaarden waaronder de verwijzing plaatsvindt ingestemd.
2.9.13
Omdat ouders en hun kinderen in de gelegenheid worden gesteld deel te nemen aan het (jeugd)hulpverleningstraject beslist de rechtbank nu niet op de verzoeken van de man en de vrouw met betrekking tot het nakomen dan wel wijzigen van de zorgregeling, maar houdt zij de beslissing daarover voor de duur van zes maanden aan. Op verzoek van het loket en/of de gemeente/toegang kan de rechtbank deze termijn verlengen. Dit verzoek moet gemotiveerd worden gedaan. Als de verlenging wordt toegestaan dan geeft de rechtbank een nieuwe pro forma datum door.
2.1
Vervangende toestemming vakantie
2.10.1
De vrouw heeft aangegeven dat zij graag met de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de zomervakantie naar Italië wil reizen voor een kortdurende vakantie aldaar. Omdat partijen gezamenlijk het gezag over de minderjarigen uitoefenen, heeft de vrouw voor deze vakantie de toestemming van de man nodig. De man heeft zijn toestemming geweigerd. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is door en namens de man naar voren gebracht dat hij zich erg veel zorgen maakt over de gezondheid en veiligheid van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nu er bij hen allebei tot voor kort nog sprake was van automutileren. De man vreest dat de minderjarigen hier op korte termijn weer toe zullen overgaan en vindt het onverantwoord als de minderjarigen dan in het buitenland verblijven aangezien zij en de vrouw de taal daar niet machtig zijn en daarom niet in staat zijn om adequaat hulp in te schakelen ingeval van nood. Daarnaast stoort het de man dat de vrouw eerst tickets voor deze reis heeft aangeschaft en pas daarna aan de man heeft gevraagd of hij daarmee akkoord gaat. Door en namens de vrouw is opgemerkt dat zich een buitenkans voordeed en dat zij om die reden gelijk heeft besloten om de tickets aan te schaffen. Wat daarbij ook een grote rol heeft gespeeld, is de omstandigheid dat de man vorig jaar ook zijn toestemming had geweigerd voor de vakantie van de minderjarigen met de vrouw naar het buitenland en deze vakantie uiteindelijk geen doorgang kon vinden omdat de tickets zo duur waren geworden dat de vrouw het verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming voor die vakantie moest intrekken. De vrouw vindt het belangrijk dat de minderjarigen een leuke en ontspannende vakantie in het buitenland kan worden geboden en wil voorkomen dat zij opnieuw worden teleurgesteld. Voorts wordt namens de vrouw naar voren gebracht dat zij een zeer verantwoorde moeder is en dat zij het automutileren nauwlettend in de gaten houdt en daar indien nodig direct de benodigde hulpverlening voor zal inzetten, zoals zij dat voorheen ook heeft gedaan. Dit heeft er toe geleid dat er thans bij zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] al enkele maanden geen sprake meer is van deze problematiek.
2.10.2
De Raad heeft geadviseerd om het verzoek van de vrouw om vervangende toestemming te verlenen voor de vakantie toe te wijzen nu daar geen bezwaren voor zijn. De Raad acht het in het belang van de minderjarigen dat zij met hun moeder op vakantie kunnen gaan, en met het gezin een leuke tijd kunnen hebben, kunnen ontspannen en kunnen opladen. Dit zal de minderjarigen goed doen. Daarbij heeft de Raad opgemerkt dat de vrouw ook in het buitenland de dagelijkse zorg voor de minderjarigen kan dragen zoals zij dat thans doet, en aldaar indien nodig ook de juiste hulpverlening zal kunnen inschakelen. Daar komt nog bij dat er thans geen signalen zijn van automutileren bij [minderjarige 1] of [minderjarige 2] en dat de vrouw hier goed zicht op heeft.
2.10.3
Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek kan de vrouw aan de rechtbank vervangende toestemming vragen. De rechtbank neemt daarbij een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
2.10.4
De rechtbank zal de vrouw toestemming verlenen om met de minderjarigen naar Italië op vakantie te gaan. De rechtbank is met de Raad van oordeel dat er geen redenen zijn om deze toestemming te weigeren en acht het in het belang van de minderjarigen dat zij met de vrouw op vakantie kunnen gaan en als gezin met elkaar kunnen ontspannen en opladen. Bovendien acht de rechtbank het voldoende geloofwaardig dat de automutilatieproblematiek van zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] op dit moment niet meer actueel is. Ook de woedeaanvallen van [minderjarige 2] zijn de afgelopen tijd afgenomen en lijken nu meer onder controle. Daarnaast is het de rechtbank gebleken dat de vrouw de problematiek van de minderjarigen zeer serieus neemt en daar indien nodig direct passende actie voor onderneemt. Gelet daarop ziet de rechtbank, anders dan de man, onvoldoende aanleiding om te veronderstellen dat er tijdens de beoogde vakantie naar Italië zodanige zorgen over de minderjarigen zullen zijn dat hun veiligheid aldaar in het gedrang komt waardoor de vakantie niet in hun belang is. De rechtbank gaat voorbij aan het verweer van de man en is van oordeel dat er geen reden is om de minderjarigen hun vakantie naar Italië met de vrouw te ontzeggen. Deze vakantie acht de rechtbank gelet op het voorgaande juist in het belang van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Daarom zal de rechtbank aan de vrouw vervangende toestemming verlenen om met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op vakantie te gaan naar Italië in de periode van 2 augustus 2024 tot en met 8 augustus 2024.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1
verleent toestemming aan de vrouw, die de toestemming van de man vervangt, om met de minderjarigen:
- [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2009;
- [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2011;
te reizen naar en te verblijven in Italië in de periode van 2 augustus 2024 tot en met 8 augustus 2024;
5.2
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
5.3
wijst af het verzoek van de vrouw tot het verlenen van vervangende toestemming om het begeleidingstraject van [minderjarige 2] bij [woonzorgcomplex] op te kunnen starten alsmede een voor eventueel door het zorgbureau naar aanleiding van die begeleiding te adviseren noodzakelijk geachte vervolgbehandeling van/voor [minderjarige 2] ;
5.4
verwijst ouders en hun minderjarige kinderen voor een (jeugd)hulptraject ten behoeve van de hierboven genoemde resultaten naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio West-Brabant-West. Het loket zal ouders en kinderen vervolgens via de toegang van de woonplaatsgemeente van de minderjarigen verwijzen naar de zorgaanbieder;
5.5
verzoekt het loket om uiterlijk op
24 december 2024 pro forma, of zoveel eerder als mogelijk is, de UHA rapportage over het verloop en de resultaten van het (jeugd)hulpverleningstraject bij de griffie van de rechtbank in te dienen;
5.6
verzoekt het loket, wanneer het traject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, de UHA rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad;
5.7
verzoekt de Raad binnen veertien dagen na binnenkomst van de UHA rapportage de rechtbank te informeren of hij aanleiding ziet een onderzoek of interventie te starten;
5.8
verzoekt de Raad, wanneer het (jeugd)hulptraject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, dan wel als de Raad daartoe zelf aanleiding ziet, een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de in r.o. 2.9.9 vermelde vragen en daarover te rapporteren en te adviseren;
5.9
verzoekt de Raad zijn rapport en advies binnen vier maanden nadat de Raad de rechtbank heeft laten weten dat een onderzoek of interventie zal worden verricht bij de rechtbank in te dienen;
5.1
houdt aan de beslissing op de verzoeken van de man en de vrouw met betrekking tot het nakomen dan wel wijzigingen van de zorgregeling.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2024 door mr. Van Noort, rechter, in tegenwoordigheid van mr. De Haas, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.