ECLI:NL:RBZWB:2024:4605

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
5 juli 2024
Zaaknummer
C/02/422449 / FA RK 24-2252
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Van Noort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek om een provisionele zorgregeling in een echtscheidingszaak met minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 juli 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een verzoek om een provisionele zorgregeling tussen een vader en zijn minderjarige kinderen. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Kalle, verzocht om een zorgregeling waarbij hij omgang met de kinderen wilde herstellen na een periode van weinig contact. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. C. Bayrak, verzet zich tegen dit verzoek en stelt dat de kinderen geen behoefte hebben aan contact met de vader, onder verwijzing naar een incident waarbij de vader zich agressief gedroeg.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er een ernstig verstoorde verstandhouding tussen de ouders bestaat en dat de kinderen, die beiden met eigen problematiek kampen, extra kwetsbaar zijn. De rechtbank heeft in overweging genomen dat er eerst een raadsonderzoek moet plaatsvinden om de behoeften van de kinderen en de mogelijkheden voor contact met de vader te onderzoeken. De rechtbank heeft het verzoek van de vader om een voorlopige zorgregeling afgewezen en verzocht om een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming, dat moet worden ingediend in de bodemprocedure met zaaknummer C/02/422444 / FA RK 24-2249.

De rechtbank benadrukt dat het in het belang van de kinderen is om zorgvuldig te onderzoeken of en op welke wijze contact met de vader mogelijk is, gezien de belastende omstandigheden en de recente echtscheiding van de moeder. De beslissing om het verzoek af te wijzen is genomen met het oog op de bescherming van de minderjarigen en hun welzijn.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/422449 / FA RK 24-2252
Datum uitspraak: 3 juli 2024
Beschikking betreffende provisionele voorziening ex artikel 223 Rv
in de zaak van
[de man] ,
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M. Kalle te Middelburg,
tegen
[de vrouw] ,
hierna te noemen: de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. C. Bayrak te Bergen op Zoom.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 16 mei 2024 ontvangen verzoek tot het treffen van een provisionele voorziening, met bijlagen;
- het op 12 juni 2024 ontvangen verweerschrift, met bijlagen.
1.2
Het verzoek is mondeling behandeld op 19 juni 2024. Bij deze behandeling zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens was aanwezig een vertegenwoordigster namens de Raad.
1.3
Op 18 juni 2024 is de hierna te noemen [minderjarige 1] gehoord. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechter samengevat wat [minderjarige 1] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn gehuwd geweest. Bij beschikking van de rechtbank d.d. [datum 1] 2014 is in het huwelijk van partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op [datum 2] 2014 is ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
2.2
Uit het huwelijk van partijen zijn de navolgende minderjarige kinderen geboren:
- [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2011, hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
- [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2013, hierna te noemen: [minderjarige 2] .
2.3
De minderjarigen verblijven bij de vrouw.
2.4
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen.
2.5
Bij de echtscheidingsbeschikking van [datum 1] 2014 is bepaald dat het aangehechte ouderschapsplan deel uitmaakt van de beschikking. In het ouderschapsplan zijn partijen onder meer een zorgregeling overeengekomen. Daarover is, voor zover van belang in deze procedure, het volgende in het ouderschapsplan opgenomen:
“7.2 De niet dagelijks verzorgende ouder, in dit geval de vader, en de kinderen zijn gerechtigd tot omgang met elkaar vooralsnog elke zaterdagochtend van 10:00 uur tot 13:00 uur en zondagavond van 18:00 uur tot 20:30 uur. Gelet op de auditieve handicap en de jonge leeftijd van de kinderen zullen de ouders in overleg bezien of en in hoeverre des zorg- en contactregeling in de toekomst kan worden uitgebreid. Overleg zal tevens plaatsvinden over een vakantieregeling indien en zodra de kinderen, rekening houdend met hun handicap en leeftijd, daaraan toe zijn.”
2.6
Tussen partijen is tevens een bodemprocedure aanhangig, welke procedure bij de rechtbank geregistreerd staat onder kenmerk C/02/422444 / FA RK 24-2249. In de hoofdzaak ligt een verzoek tot wijziging van de zorgregeling ter beoordeling voor.

3.Het verzoek

3.1
De man verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- Een zorgregeling vast te stellen tussen de man en voornoemde minderjarigen, waarbij hij allereerst drie opvolgende zaterdagen omgang met de minderjarigen heeft, daarna gedurende één weekend per veertien dagen van zaterdagochtend 9:00 uur tot zondagavond 20:00 uur en aansluitend de regeling die hij ook in de bodemzaak verzoekt.
3.2
De vrouw voert verweer tegen het provisionele verzoek van de man en verzoekt dit verzoek niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen.
3.3
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van het verzoek, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

Ontvankelijkheid
4.1
Ingevolge artikel 223 lid 1 Rv kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Lid 2 van dit artikel bepaalt dat de vordering moet samenhangen met de hoofdvordering. Deze bepaling geldt ook voor verzoekschriftprocedures.
4.2
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen een hoofdzaak aanhangig is. De door de man verzochte voorziening heeft voldoende samenhang met de verzoeken in de hoofdzaak. De man kan dan ook worden ontvangen in zijn verzoek.
Inhoudelijke beoordeling
4.3
Uit de overgelegde stukken en het gesprek ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is het de rechtbank gebleken dat partijen een zeer belast verleden kennen. Er is tussen hen erg veel gebeurd, waardoor de vrouw geen enkel vertrouwen meer in de man heeft en erg angstig voor hem is geworden. Dit heeft ook zijn weerslag op de minderjarigen. Mede gelet op de ernstig verstoorde verstandhouding tussen partijen heeft er de afgelopen jaren vrijwel geen contact plaatsgevonden tussen de man en de minderjarigen. De man wenst dit contact op korte termijn te herstellen en heeft daartoe een provisioneel verzoek tot het vaststellen van een zorgregeling ingediend. Ter onderbouwing daarvan heeft de man tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat hij in het verleden fouten heeft gemaakt, maar hij heeft de afgelopen tijd hard aan zichzelf gewerkt en heeft positieve ontwikkelingen doorgemaakt. Zo heeft hij zijn verslaving aangepakt, heeft hij een stabiel inkomen uit zijn eigen bedrijf, beschikt hij over een woning en heeft hij een fijn leven. Voorts heeft de man benoemd dat hij de afgelopen jaren meermaals tevergeefs heeft geprobeerd om het contact met de minderjarigen te herstellen. Toen de man de minderjarigen afgelopen maart 2024 even heeft kunnen zien bij zijn ouders, kreeg hij de indruk dat er bij de minderjarigen ook behoefte is aan contact met hem. Dat versterkte de wens van de man om er voor de minderjarigen te kunnen zijn en hen mede te kunnen opvoeden en verzorgen. Zowel de man als de minderjarigen hebben daar recht op, aldus de man. De man vindt het belangrijk dat het contact(herstel) niet nog langer wordt uitgesteld en wil graag dat hier op korte termijn stappen voor worden gezet. Hij staat er ook voor open als er eerst een Raadsonderzoek wordt verricht of een UHA-traject wordt ingezet. In dat geval verzoekt de man om voor de komende periode alvast een voorlopige zorgregeling vast te stellen in een de vorm van een proefcontact tussen de man en de minderjarigen.
De man heeft voorts nog opgemerkt dat er blijkens het verslag en de meldingen van Veilig Thuis sprake was van een gewelddadige relatie tussen de vrouw en haar voormalige echtgenoot, de stiefvader van de minderjarigen. Tussen de minderjarigen en de stiefvader is er nu wel een omgangsregeling vastgelegd. Dit vindt de man erg wrang, te meer nu er gedurende de relatie van partijen nooit sprake is geweest van geweld.
4.4
Door en namens de vrouw wordt verweer gevoerd tegen het verzoek van de man tot het vaststellen van een (voorlopige) zorgregeling. Dit acht de vrouw niet in het belang van de minderjarigen, allereerst omdat zij geen behoefte hebben aan contact met de man. Daarbij verwijst de vrouw naar het incident van afgelopen maart 2024, waarbij de man de minderjarigen plotseling stond op te wachten op de camping waar de voormalige echtgenoot van de vrouw woont en werkt. De man was toen hoogstwaarschijnlijk onder invloed van middelen, was verbaal agressief en kwam zeer dreigend over. Hij wilde de minderjarigen per direct zien en meenemen. Dit heeft een grote impact op de minderjarigen gehad en sindsdien zijn zij erg gespannen en onrustig. De vrouw benoemt verder dat de man niet beschikt over voldoende opvoedvaardigheden. Daarbij komt dat de minderjarigen allebei belast zijn met kind eigenproblematiek en [minderjarige 2] belast is met autisme, en zij nog moeten wennen aan de nieuwe situatie als gevolg van de recente echtscheiding van de vrouw en de stiefvader van de minderjarigen, die hen jarenlang mede heeft opgevoed en verzorgd. Dit maakt de minderjarigen extra kwetsbaar. De vrouw twijfelt bovendien aan de positieve ontwikkelingen die de man stelt te hebben doorgemaakt. Dit blijkens nergens uit. Daarnaast vreest de vrouw dat de man het contact met de minderjarigen spoedig weer zal stopzetten, nu hij in het verleden nooit interesse in de minderjarigen heeft getoond en het contact met de minderjarigen voorheen zelf heeft afgehouden. De minderjarigen moeten daartegen worden beschermd. De vrouw merkt voorts nog op dat zij er niet voor openstaat om een hulpverleningstraject met de man aan te gaan. Daarvoor is er te veel gebeurd tussen partijen en de vrouw ziet de meerwaarde daar niet van in. In het geval de Raad wordt verzocht om voor de bodemprocedure een onderzoek te starten, zal de vrouw daar haar medewerking aan verlenen.
Tot slot merkt de vrouw nog op dat er inderdaad een incident heeft plaatsgevonden met haar voormalige partner, maar van een gewelddadige relatie tussen hen was geenszins sprake. De vrouw heeft juist een goede verstandhouding met haar voormalige partner. De echtscheiding is in goed overleg tot stand gekomen en zijn er goede afspraken gemaakt over de minderjarigen.
4.5
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat er eerst een onderzoek zal moeten worden verricht naar de behoeftes en de situatie van de minderjarigen alvorens er een advies ten aanzien van het voorliggende verzoek tot het vaststellen van een zorgregeling kan worden uitgebracht. Het opstarten van een UHA-traject is gelet op het gebrek aan veiligheid in de situatie tussen partijen geen optie. Verder keurt de Raad de stappen die de man heeft gezet door de minderjarigen onverwachts op te zoeken in hun eigen omgeving nadrukkelijk af. Dit is absoluut niet in het belang van de minderjarigen. De Raad vindt het tot slot te voorbarig om nu al een voorlopige zorgregeling vast te leggen tussen de man en de minderjarigen, te meer nu dit contact erg gevoelig bij de minderjarigen lijkt te liggen en zij gelet op de huidige situatie waar zij in verkeren, hun belaste verleden en hun kind eigenproblematiek extra kwetsbaar zijn.
4.6
De rechtbank acht het, net als de Raad, van belang dat er eerst nader onderzoek wordt verricht naar de behoeften van de minderjarigen en hun mogelijkheden in het contact met de man. Beide minderjarigen zijn kwetsbaar gelet op hun persoonlijke problematiek, de recente echtscheiding van hun moeder en hun stiefvader, de ernstig verstoorde verstandhouding tussen hun ouders en hun belaste verleden. Gelet daarop acht de rechtbank een raadsonderzoek in de bodemprocedure aangewezen om zich nader te laten informeren over de situaties van partijen en de minderjarigen en een onderzoek te laten uitvoeren naar de belangen van de minderjarigen aangaande de gezagsuitoefening en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Een onderzoek door de Raad zal tijd vergen en om te voorkomen dat er tijd verloren zal gaan zal de rechtbank daarom nu alvast, vooruitlopend en ten behoeve van de bodemprocedure, de Raad verzoeken om onderzoek te verrichten en een rapport uit te brengen omtrent de volgende vragen:
- Bestaat er, bij instandhouding van het gezamenlijk gezag van beide ouders, een onaanvaardbaar risico dat de minderjarigen klem of verloren zullen raken tussen de ouders en is niet te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen of is het anderszins in het belang van de minderjarigen te achten om af te wijken van het in de wet neergelegde uitgangspunt dat de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen?
- Welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken door de ouders komt het meest tegemoet aan de belangen van de minderjarigen?
- Hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
- Zijn er contra-indicaties voor contact tussen de vader en de minderjarigen en zo ja, welke?
- In hoeverre zijn deze contra-indicaties op te heffen; hoe, onder welke voorwaarden en op welke termijn?
Het rapport van de Raad moet worden ingediend in de bodemprocedure met zaak- en rekestnummer C/02/422444 / FA RK 24-2249.
4.7
De rechtbank ziet, met de Raad, in de huidige situatie geen mogelijkheid om vooruitlopend op het onderzoek van de Raad een voorlopige zorgregeling in de vorm van een soort proefcontact vast te stellen tussen de man en de minderjarigen. De rechtbank is met de Raad van oordeel dat de behoeften en de mogelijkheden van de minderjarigen daartoe eerst goed moet worden onderzocht om te kunnen vaststellen of (en welke vorm van) contact met de man in het belang van de minderjarigen is. Het verzoek van de man zal in zoverre worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming om ten behoeve van en vooruitlopend op de bodemprocedure (bij de rechtbank bekend onder zaak-/rekestnummer C/02/422444 / FA RK 24-2249) een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de in r.o. 4.6 vermelde vragen en daarover te rapporteren en te adviseren, welk rapport dient te worden ingebracht in de genoemde bodemprocedure, zulks onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen;
5.2
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door Van Noort, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2024, in tegenwoordigheid van mr. De Haas, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.