ECLI:NL:RBZWB:2024:4611

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 juli 2024
Publicatiedatum
5 juli 2024
Zaaknummer
C/02/422887/KG ZA 24-247 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • F. Fleskens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van conservatoir beslag in kort geding tussen Avans Hogeschool B.V. en gedaagden

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 juli 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Avans Hogeschool B.V. en twee gedaagden, [gedaagde 1] B.V. en [gedaagde 2] B.V. Avans vorderde de opheffing van conservatoire beslagen die door de gedaagden waren gelegd onder verschillende banken en Stichting Avans. De achtergrond van de zaak ligt in een samenwerking tussen Avans en de gedaagden met betrekking tot een leer/werktraject voor Indonesische verpleegkundigen. Avans had op 6 november 2023 aangekondigd te stoppen met deze opleiding, wat leidde tot een kort geding van de gedaagden tegen Avans, waarin zij schadevergoeding eisten. De voorzieningenrechter oordeelde dat Avans voldoende spoedeisend belang had bij haar vordering tot opheffing van het beslag. De rechter overwoog dat het belang van Avans bij opheffing van het beslag zwaarder woog dan het belang van de gedaagden bij handhaving daarvan. De rechter oordeelde dat de gedaagden onvoldoende hadden aangetoond dat er een vordering op Avans bestond en dat de beslagen onnodig en disproportioneel waren. De rechter heeft de conservatoire beslagen opgeheven en de gedaagden veroordeeld in de proceskosten van Avans.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/422887 / KG ZA 24-247
Vonnis in kort geding van 4 juli 2024
in de zaak van
AVANS HOGESCHOOL B.V., H.O.D.N. AVANS+ EN AVANSPLUS,
te Tilburg,
eiseres,
advocaat: mr. E.J.L. Mulderink en mr. J.P.C. Interfurth,
tegen

1.[gedaagde 1] B.V.,

te [plaats] ,
2.
[gedaagde 2] B.V.,
te [plaats] ,
gedaagden,
advocaat: mr. R.H.J.M. Silvertand.
Hierna zal eiseres Avans genoemd worden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . Gedaagden zullen gezamenlijk [gedaagden] worden genoemd

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 4 juni 2024 met producties A-001 tot en met A-003,
- de akte overlegging producties A-004 t/m A-013 van de zijde van Avans,
- de producties KG 001 t/m KG 004 van de zijde van [gedaagden] .,
- de mondelinge behandeling van 20 juni 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de pleitnota van Avans,
- de pleitnota van [gedaagden] .

2.De feiten

2.1.
Avans is een onderwijsinstelling voor hoger onderwijs.
2.2.
Op 6 november 2018 hebben de ministers van Volksgezondheid van Nederland en Indonesië een ‘memorandum of understanding’ ondertekend, waarin zij beloofd hebben om met elkaar te gaan samenwerken op het gebied van volksgezondheid. De gedachte hierbij was dat er in Indonesië een overschot aan verpleegkundigen was, maar dat die verpleegkundigen naar een hoger kennisniveau moesten worden gebracht. In Nederland zijn er juist grote tekorten aan verpleegkundigen. Door de Indonesische verpleegkundigen in Nederland te laten studeren met een bijbaan zouden Indonesië en Nederland elkaar wederzijds kunnen helpen.
2.3.
Ter uitvoering van dit project zijn Avans, [gedaagden] en diverse zorginstellingen in Nederland een samenwerking aangegaan met betrekking tot een leer/werktraject. Onderdeel van deze samenwerking is de agentuurovereenkomst tussen Avans (als principaal) en [gedaagde 1] (als agent), waarin zij zijn overeengekomen dat [gedaagde 1] voor Avans studenten in Indonesië werft en ten behoeve van de bij Avans te volgen opleiding (Bachelor of Nursing International
-BoN-I-) stageplaatsen bij zorginstellingen bemiddelt. De agentuurovereenkomst heeft als ingangsdatum 1 november 2021 en is aangegaan voor een periode van 5 jaar.
2.4.
Op 18 november 2021 is de eerste groep verpleegkundigen gestart bij drie zorg-instellingen. Mede met het oog op de regels in de Vreemdelingenwet en de voorwaarden in de studentenvisa is afgesproken dat de verpleegkundigen 16 uur opleiding zouden volgen, 16 uur stage zouden lopen bij een zorginstelling en de mogelijkheid hebben om 16 uur te werken bij de zorginstelling waar ze stagelopen.
2.5.
Op 13 oktober 2022 heeft de Arbeidsinspectie een bezoek gebracht bij twee zorginstellingen van de pilotgroep, waarna deze een onderzoek is gestart. De Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) heeft in afwachting van de rapportage van de Arbeidsinspectie besloten vanaf 28 maart 2023 geen nieuwe aanvragen voor studentenvisa in behandeling te nemen.
2.6.
Op 20 juli 2023 is er op Nu.nl een bericht verschenen met negatieve publiciteit over het leer/werktraject BoN-I . Daarna is dit leer/werktraject in toenemende mate negatief in het nieuws geweest in verschillende uitzendingen van het televisieprogramma Een Vandaag. Naar aanleiding van deze berichtgeving is ook de Landelijke Commissie Gedragscode Hoger Onderwijs op 20 november 2023 een onderzoek gestart.
2.7.
Avans heeft op 6 november 2023 aan [gedaagden] bericht dat zij gaat stoppen met de opleiding BoN-I voor studenten uit Indonesië. Zij heeft op haar website een bericht geplaatst met dezelfde strekking en ook de zorginstellingen (en diverse bedrijven) over haar besluit geïnformeerd.
2.8.
[gedaagden] hebben daarna een kortgedingprocedure tegen Avans aanhangig gemaakt bij de kantonrechter van deze rechtbank. Zij hebben daarin – onder meer- gevorderd Avans te veroordelen tot betaling van een provisievordering en tot betaling van voorschot op de schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen door Avans
2.9.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 29 januari 2024 de hiervoor onder 2.8 genoemde vorderingen afgewezen en heeft daartoe onder meer overwogen:
  • met betrekking tot de provisievordering en met betrekking tot de schadevergoedingsvordering gebaseerd op onrechtmatig handelen van Avans wegens het niet op orde hebben van de stage: dat vooralsnog onvoldoende aannemelijk is geworden dat het niet op orde hebben van de stage door Avans de aanleiding is voor het (voortduren van het) onderzoek van de Arbeidsinspectie en dat dit uit het rapport van de Arbeidsinspectie zal moeten blijken (rechtsoverwegingen 4.5 en 4.7).
  • met betrekking tot de schadevergoedingsvordering wegens onrechtmatig handelen gebaseerd op de berichtgeving van Avans op 6 november 2023: dat het vereiste causale verband ontbreekt, omdat de IND al vanaf 28 maart 2023 geen studentenvisa meer afgeeft en voor de toekomst geldt dat Avans op grond van het vonnis de berichtgeving van 6 november 2023 moet rectificeren (rechtsoverweging 4.8.).
2.10.
[gedaagden] hebben op 10 mei 2024 bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank een verzoekschrift tot het leggen van conservatoir derdenbeslag ten laste van Avans ingediend. [gedaagden] hebben aan het verzoek, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
Avans heeft de tussen haar en [gedaagde 1] gesloten overeenkomst op 6 november 2023 opgezegd terwijl de overeenkomst niet voorzag in een tussentijdse opzegging. Avans is [gedaagde 1] daarom schadevergoeding en provisievergoeding verschuldigd. Ook als de mededeling van 6 november 2023 niet als een opzegging is te beschouwen heeft [gedaagde 1] recht op een beloning omdat zij bereid was haar verplichtingen uit de agentuurovereenkomst na te komen en Avans daar geen gebruik van heeft gemaakt. Het niet afgeven van visa door de IND komt redelijkerwijs voor rekening van Avans, want zij heeft grote fouten gemaakt bij het inrichten, uitvoeren en documenteren van de stage.
Daarnaast heeft Avans jegens [gedaagde 1] niet de zorgvuldigheid betracht die in het maat-schappelijk verkeer betaamt door op 6 november 2023 aan zorginstellingen en diverse bedrijven de mededeling te doen dat zij stopt met de BoN-I opleiding en daarbij te vermelden dat de Indonesische verpleegkundigen niet voldoen, waardoor zij verdere bemiddeling door [gedaagde 1] feitelijk onmogelijk heeft gemaakt, ongeacht de uitkomst van het onderzoek van de Arbeidsinspectie en de IND.
Avans heeft jegens [gedaagde 2] onrechtmatig gehandeld door de onzorgvuldige wijze waarop zij de stage heeft opgezet, uitgevoerd en gedocumenteerd en door de overeenkomst met [gedaagde 1] op onregelmatig te beëindigen.
Als gevolg van de handelwijze door Avans heeft [gedaagden] schade geleden. Deze schade is door HBL Witlox Van den Boomen Corporate Finance berekend op € 9.384.176,= aan directe schade en een bedrag van € 42.310.278,= aan indirecte schade.
[gedaagden] heeft beslagverlof verzocht voor alleen de directe schade.
2.11.
De voorzieningenrechter heeft bij beschikking van 13 mei 2024 het verlof verleend, met begroting van de vordering van [gedaagden] op Avans, inclusief rente en kosten, op
€ 10.652.593,60, onder voorwaarde dat de eis in de hoofdzaak binnen 28 dagen na (eerste)beslaglegging dient te worden ingesteld.
2.12.
[gedaagden] hebben vervolgens onder de drie grootbanken (Rabobank, ING en ABN AMRO) en onder Stichting Avans conservatoir derdenbeslag gelegd ten laste van Avans. Het beslag onder Rabobank heeft, na verrekening van kosten, doel getroffen voor
€ 14.283.388,74.

3.Het geschil

3.1.
Avans vordert als voorlopige voorziening, samengevat:
primair: de conservatoire beslagen onder de drie grootbanken en Stichting Avans, op te heffen en opgeheven te houden althans [gedaagden] te bevelen schriftelijk aan de derden te bevestigen dat de beslagen zijn opgeheven, op straffe van een dwangsom,
subsidiair: de vorderingen waarvoor de beslagen zijn gelegd nader te begroten op
€ 100.000,= althans op een nader te begroten bedrag en te bepalen dat als Avans voor dit opnieuw begrote bedrag zekerheid door middel van een bankgarantie heeft aangeboden de beslagen met onmiddellijke ingang zijn opgeheven, althans [gedaagden] te veroordelen deze op te heffen, op straffe van een dwangsom,
meer subsidiair: aan de handhaving van de beslagen de voorwaarde te verbinden dat [gedaagden] zekerheid stelt door middel van een bankgarantie voor de door Avans als gevolg van de beslaglegging geleden schade van 1.000.000,00, met bepaling dat als deze zekerheid niet binnen 24 uur na de uitspraak aan Avans is verstrekt, alle door [gedaagden] ten laste van Avans gelegde beslagen met onmiddellijke ingang zijn opgeheven.
3.2.
Avans stelt dat de vordering waarvoor beslag is gelegd summier ondeugdelijk is. Bovendien zijn de beslagen evident onnodig en niet proportioneel, waardoor zij onevenredig wordt benadeeld. Tot slot heeft Avans aangevoerd dat de beslagen zijn gestoeld op onjuiste informatie en een concept rapportage waaraan geen waarde mag worden toegekend. De beslagen moeten daarom worden opgeheven.
3.3
[gedaagden] stelt dat Avans geen spoedeisend belang heeft bij haar vordering omdat zij de Rabobank heeft laten weten dat het meerdere boven € 10.652.593,00 (zijnde circa
€ 3.500.000,=) kan worden vrijgegeven aan Avans. Avans heeft geweigerd een bankgarantie van € 10.000.000,= te stellen. Daarnaast is niet summierlijk gebleken van de ondeugdelijkheid van de vordering. Het belang van [gedaagden] bij handhaving van de gelegde beslagen weegt zwaarder dan het belang van Avans bij opheffing daarvan. De beslagen moeten daarom blijven liggen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan

4.De beoordeling

4.1.
Anders dan [gedaagden] meent heeft Avans voldoende spoedeisend belang bij haar vordering. Een vordering tot opheffing van conservatoir beslag is naar zijn aard spoedeisend.
4.2.
Volgens art. 705 lid 2 Rv dient het conservatoir beslag te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt.
4.3.
De vraag of het leggen van een conservatoir beslag als onnodig moet worden aangemerkt, dient in beginsel te worden beantwoord aan de hand van de concrete omstandigheden ten tijde van de beslaglegging, waaronder de hoogte van de te verhalen vordering, de waarde van de beslagen goederen en de eventueel onevenredig zware wijze waarop de schuldenaar door het beslag op (een van) die goederen in zijn belangen wordt getroffen. De beoordeling of het beslag dient te worden opgeheven kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag.
4.4.
Avans heeft in dit verband gesteld dat zij een omvangrijk opleidingsinstituut is met een goede reputatie en een gezonde financiële positie. Zij heeft voldoende activa en is solvabel. Avans wordt door de beslagen onevenredig benadeeld. Door de beslagen op haar liquide middelen heeft zij geen buffer meer om tegenvallers (bijvoorbeeld bij minder studenteninschrijvingen komend semester) op te vangen en zijn significante investeringen in het onderwijs onmogelijk. Daarnaast heeft Avans aangevoerd dat [gedaagden] helemaal geen vordering heeft op Avans en dat als er al een vordering zou zijn het in het verzoekschrift tot beslaglegging genoemde bedrag buiten proportioneel is. De onderbouwing van de vordering is ook nog gestoeld op een concept rapportage waarvan de inhoud en conclusies door Avans worden betwist.
4.5.
[gedaagden] betwist dat er door de beslagen mogelijk een liquiditeitstekort zal ontstaan bij Avans, te meer nu door de Rabobank het surplus zal worden vrijgegeven. [gedaagden] betwist ook de door Avans gestelde solvabiliteit. Avans is volgens haar bij meer juridische conflicten betrokken en het is niet uitgesloten dat er door andere schuldeisers ten laste van Avans beslag zal worden gelegd. Het door haar gelegde beslag is ook niet disproportioneel. Aan de hand van de Differenzhypothese is de schade becijferd op een bedrag van omstreeks € 50.000.000,= en zij heeft maar voor 1/5 van dat bedrag beslag gelegd.
4.6.
[gedaagden] heeft in het verzoekschrift tot beslaglegging gesteld onder punt 7.1 onder h dat haar geen minder bezwarende beslagobjecten bekend zijn. Avans heeft gewe-zen op de door haar als productie A-011 overgelegde jaarrekening 2022 waarop een balanstotaal van EUR 36,1 miljoen (bijna EUR 14 miljoen aan materiële vaste activa (vastgoed), EUR 10 miljoen aan vorderingen, EUR 12,5 miljoen aan liquide middelen en EUR 12 miljoen aan eigen vermogen) is opgenomen. Hieruit blijkt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat Avans solvabel is en over voldoende activa bezit. Zij biedt voldoende verhaal zelfs als er mogelijk meerdere beslagleggers mochten zijn.
4.7.
Door Avans is voldoende aannemelijk gemaakt dat Avans door het beslag op haar liquide middelen hard is geraakt. Zij heeft tijdens de mondelinge behandeling in dit verband nog gesteld dat het gaat om bestemd onderwijsgeld dat door studenten is vooruitbetaald. Het betreft dus geen spaartegoeden zoals door [gedaagden] is betoogd.
4.8.
Avans heeft daarnaast de door [gedaagden] gestelde vordering gemotiveerd weersproken. De voorzieningenrechter is van oordeel dat op dit moment onduidelijk is of [gedaagden] een vordering heeft op Avans en zo ja wat de grootte daarvan is. De voorzieningenrechter verwijst in dit verband naar de overwegingen in het kort gedingvonnis van 29 januari 2024 en constateert in aanvulling daarop dat de rapportage van de Arbeidsinspectie nog steeds ontbreekt. Het rapport van HBL Witlox Van den Boomen Corporate Finance waarop [gedaagden] zich beroept is een conceptrapport waarin van veel aannames is uitgegaan. Bovendien bestaat onduidelijkheid over de hoedanigheid van de opsteller van het rapport. Daar komt bij dat door Avans in het kader van deze procedure een rapport is overgelegd van Alvarez & Marsal Benelux BV. In dit rapport worden hele andere conclusies getrokken met betrekking tot de schade dan in het rapport van Witlox.
4.9.
Door [gedaagden] is niet, althans onvoldoende gemotiveerd, onderbouwd dat door opheffing van het beslag sprake zal zijn van vrees voor verduistering of dat anderszins verhaal onmogelijk wordt.
4.10.
Gelet op dit alles komt de voorzieningenrechter, de omstandigheden tegen elkaar afwegend, tot de slotsom dat het belang van Avans bij opheffing van het beslag zwaarder dient te wegen dan het belang van [gedaagden] bij handhaving daarvan, zodat de conservatoire beslagen zullen worden opgeheven. Vordering a kan in zoverre worden toegewezen. De overige standpunten van partijen hoeven niet meer te worden besproken.
4.11.
De voorzieningenrechter begrijpt de vordering van Avans om de beslagen opgeheven te houden aldus dat het [gedaagden] verboden wordt om opnieuw conservatoir beslag te leggen onder Avans. Dit wordt als te vergaand afgewezen. Wel dient [gedaagden] bij een eventueel nieuw verzoek tot beslaglegging onder Avans melding te maken van de inhoud van dit vonnis.
4.12.
De gevorderde dwangsommen zullen worden gemaximeerd als hierna vermeld.
De proceskosten
4.13.
[gedaagden] moet als de in het ongelijk gestelde partij de proceskosten (inclusief de nakosten) van Avans betalen. De proceskosten worden begroot op:
− dagvaarding € 118,07
− griffierecht € 688,00
− salaris advocaat € 1.107,00
− nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 2.091,07

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
heft op de door [gedaagde 1] BV en [gedaagde 2] BV ten laste van Avans Hogeschool BV, h.o.d.n. Avans+ en Avansplus gelegde conservatoire beslagen onder de Rabobank UA te Amsterdam, ABN AMRO Bank NV te Amsterdam, ING Bank NV te Amsterdam en Stichting Avans te Tilburg,
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1] BV en [gedaagde 2] BV in de proceskosten van Avans Hogeschool BV, h.o.d.n. Avans+ en Avansplus van € 2.091,07, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moeten zij € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door Fleskens en in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2024.