Uitspraak
RECHTBANK Zeeland-West-Brabant
1.[gedaagde 1] B.V.,
[gedaagde 2] B.V.,
1.De procedure
- de pleitnota van Avans,
- de pleitnota van [gedaagden] .
2.De feiten
-BoN-I-) stageplaatsen bij zorginstellingen bemiddelt. De agentuurovereenkomst heeft als ingangsdatum 1 november 2021 en is aangegaan voor een periode van 5 jaar.
- met betrekking tot de provisievordering en met betrekking tot de schadevergoedingsvordering gebaseerd op onrechtmatig handelen van Avans wegens het niet op orde hebben van de stage: dat vooralsnog onvoldoende aannemelijk is geworden dat het niet op orde hebben van de stage door Avans de aanleiding is voor het (voortduren van het) onderzoek van de Arbeidsinspectie en dat dit uit het rapport van de Arbeidsinspectie zal moeten blijken (rechtsoverwegingen 4.5 en 4.7).
- met betrekking tot de schadevergoedingsvordering wegens onrechtmatig handelen gebaseerd op de berichtgeving van Avans op 6 november 2023: dat het vereiste causale verband ontbreekt, omdat de IND al vanaf 28 maart 2023 geen studentenvisa meer afgeeft en voor de toekomst geldt dat Avans op grond van het vonnis de berichtgeving van 6 november 2023 moet rectificeren (rechtsoverweging 4.8.).
Avans heeft de tussen haar en [gedaagde 1] gesloten overeenkomst op 6 november 2023 opgezegd terwijl de overeenkomst niet voorzag in een tussentijdse opzegging. Avans is [gedaagde 1] daarom schadevergoeding en provisievergoeding verschuldigd. Ook als de mededeling van 6 november 2023 niet als een opzegging is te beschouwen heeft [gedaagde 1] recht op een beloning omdat zij bereid was haar verplichtingen uit de agentuurovereenkomst na te komen en Avans daar geen gebruik van heeft gemaakt. Het niet afgeven van visa door de IND komt redelijkerwijs voor rekening van Avans, want zij heeft grote fouten gemaakt bij het inrichten, uitvoeren en documenteren van de stage.
Als gevolg van de handelwijze door Avans heeft [gedaagden] schade geleden. Deze schade is door HBL Witlox Van den Boomen Corporate Finance berekend op € 9.384.176,= aan directe schade en een bedrag van € 42.310.278,= aan indirecte schade.
3.Het geschil
primair: de conservatoire beslagen onder de drie grootbanken en Stichting Avans, op te heffen en opgeheven te houden althans [gedaagden] te bevelen schriftelijk aan de derden te bevestigen dat de beslagen zijn opgeheven, op straffe van een dwangsom,
€ 100.000,= althans op een nader te begroten bedrag en te bepalen dat als Avans voor dit opnieuw begrote bedrag zekerheid door middel van een bankgarantie heeft aangeboden de beslagen met onmiddellijke ingang zijn opgeheven, althans [gedaagden] te veroordelen deze op te heffen, op straffe van een dwangsom,
€ 3.500.000,=) kan worden vrijgegeven aan Avans. Avans heeft geweigerd een bankgarantie van € 10.000.000,= te stellen. Daarnaast is niet summierlijk gebleken van de ondeugdelijkheid van de vordering. Het belang van [gedaagden] bij handhaving van de gelegde beslagen weegt zwaarder dan het belang van Avans bij opheffing daarvan. De beslagen moeten daarom blijven liggen.
4.De beoordeling
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)