ECLI:NL:RBZWB:2024:4623

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
5 juli 2024
Zaaknummer
10843203 \ CV EXPL 23-5212
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Van 't Nedereind
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering van zorgverzekeraar op grond van subrogatie na geweldsincident met verjaringseis

In deze bodemzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 juli 2024 uitspraak gedaan in een vordering van CZ Zorgverzekeringen N.V. en CZ Groep U.A. tegen twee gedaagden, die hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld voor de medische kosten van slachtoffers van een geweldsincident op 7 september 2017. De eisende partijen, vertegenwoordigd door Flanderijn & van Eck, vorderen betaling van € 5.624,00, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De gedaagden, vertegenwoordigd door mr. T.M. ten Velde, hebben verweer gevoerd en zich beroepen op verjaring van de vordering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verjaringstermijn is aangevangen op de datum van het incident en is verstreken op 7 september 2022. Echter, de rechtbank oordeelt dat de verjaring rechtsgeldig is gestuit door brieven van CZ van 15 maart 2019 en 14 mei 2019, die aan de gedaagden zijn verzonden. De rechtbank concludeert dat de vordering niet is verjaard en dat CZ recht heeft op vergoeding van de medische kosten op basis van subrogatie. De gedaagden worden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met rente en proceskosten. De proceskosten worden begroot op € 1.457,49. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 10843203 \ CV EXPL 23-5212
Vonnis van 3 juli 2024
in de zaak van

1.de naamloze vennootschap CZ ZORGVERZEKERINGEN N.V.2. de onderlinge waarborgmaatschappij CZ GROEP U.A.,

beiden gevestigd te Tilburg ,
eisende partij,
hierna samen te noemen: CZ,
gemachtigde: Flanderijn & van Eck,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,2. [gedaagde sub 2] ,

beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
gemachtigde: mr. T.M. ten Velde.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 4 december 2023 met producties;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek met producties;
- de conclusie van dupliek.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
Op 7 september 2017 hebben mevrouw [naam 1] en de heer [naam 2] lichamelijk en/of psychische schade opgelopen bij een geweldsincident.
2.2
Mevrouw [naam 1] en de heer [naam 2] zijn medisch behandeld voor de lichamelijke en/of psychische schade. CZ heeft als verzekeraar van mevrouw [naam 1] en de heer [naam 2] de kosten van de medische behandelingen vergoed.
2.3
Bij vonnissen van 5 februari 2019 zijn [gedaagden] en hun vader afzonderlijk strafrechtelijk veroordeeld voor het plegen van openlijk geweld op 7 september 2017 tegen mevrouw [naam 1] en de heer [naam 2] .
2.4
CZ heeft op 15 maart 2019 brieven gestuurd aan [familie gedaagden] en daarin gesommeerd tot betaling van de bedragen € 1.310,58 respectievelijk € 3.136,07. Verder is in de brieven medegedeeld:
“(…)Op 7 september 2017 was onze verzekerde, [naam 2] slachtoffer van een mishandeling. De medische kosten die zijn ontstaan door deze mishandeling, hebben wij als zorgverzekeraar betaald.AansprakelijkheidVolgens de uitspraak van de rechtbank bent u veroordeeld voor deze mishandeling. Volgens artikel 7:962 Burgerlijk Wetboek mogen wij de door ons betaalde medische kosten verhalen. Wij stellen u en de eventuele mededader(s) aansprakelijk voor de vordering.Met deze brief behouden wij ons ondubbelzinnig en uitdrukkelijk alle rechten voor betreffende de schade voortvloeiende uit het onderliggende ongeval, waardoor deze brief tevens is op te vatten als een schriftelijke aanmaning c.q. mededeling, ter stuiting van de verjaring ex art. 3:317 BW.(…)”
2.5
Vanwege uitblijvende betaling heeft CZ bij aangetekende brieven van 14 mei 2019 aan [familie gedaagden] de eerdere brieven van 15 maart 2019 meegezonden. Deze brieven zijn op 18 mei 2019 afgehaald.
2.6
De gemachtigde van CZ heeft erna meerdere aanmaningen gestuurd aan [familie gedaagden] en [gedaagden] tot betaling van de vordering met rente en kosten.

3.Het geschil

3.1
CZ vordert dat [gedaagden] hoofdelijk wordt veroordeeld om aan haar te betalen:
  • het bedrag van € 5.624,00 vermeerderd met de wettelijke rente over de (nog openstaande) hoofdsom vanaf 4 december 2023 tot alles is betaald,
  • de kosten van de procedure.
3.2
CZ legt aan haar vordering – samengevat – ten grondslag dat [gedaagden] lichamelijk en/of psychisch letsel hebben toegebracht aan mevrouw [naam 1] en de heer [naam 2] en daardoor onrechtmatig hebben gehandeld. CZ stelt dat Bile Cisse c.s. aansprakelijk zijn voor de geleden schade die bestaat uit kosten van medische behandelingen van totaal € 4.446,65. CZ stelt dat van dit totaalbedrag € 1.013,46 ziet op kosten voor mevrouw [naam 1] en € 3.136,07 ziet op kosten voor de heer [naam 2] . CZ stelt dat de schade van totaal € 4.446,65 na subrogatie aan haar vergoed dient te worden. CZ stelt dat [gedaagden] aan wettelijke rente vanaf 15 juli 2019 tot 4 december 2023 een bedrag van € 490,25 en aan buitengerechtelijke incassokosten een bedrag van € 689,30 verschuldigd zijn mevrouw [naam 1] .
3.3
[gedaagden] voeren verweer en concluderen tot niet-ontvankelijkverklaring van CZ in haar vordering, althans deze te ontzeggen als ongegrond dan wel onbewezen en met veroordeling van CZ in de kosten van de procedure.
3.4
[gedaagden] voeren als verweer – samengevat – aan dat de vordering is verjaard. [gedaagden] voeren aan dat er geen deugdelijke stuitingshandeling heeft plaatsgevonden omdat uit de overgelegde incassobrieven niet op te maken valt waar de vordering op ziet. Ook voeren [gedaagden] aan dat geen van de brieven direct aan hen zijn gericht, maar aan [familie gedaagden] terwijl niet de hele familie is veroordeeld door de strafrechter.
3.5
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Verjaring?
4.1
[gedaagden] beroepen zich op verjaring van de vordering van CZ.
4.2
De vordering van CZ is gebaseerd op een onrechtmatige daad. Dit betekent dat de vordering op grond van artikel 3:310 Burgerlijk Wetboek (BW) – voor zover hier van belang – verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. De kantonrechter is van oordeel dat de verjaringstermijn is aangevangen op de datum van het incident, namelijk op 7 september 2017, en is verstreken op 7 september 2022.
4.3
CZ stelt de verjaring binnen de verjaringstermijn van vijf jaar te hebben gestuit met de brieven van 15 maart 2019 en de aangetekend verzonden brieven van 14 mei 2019 waarbij een kopie van de brief van 15 maart 2019 is meegezonden (producties 8a en 8b).
4.4
[gedaagden] betwisten dat met brieven de verjaring rechtsgeldig is gestuit omdat onduidelijk is hoe de bedragen zijn opgebouwd en onduidelijk is aan wie ze gericht zijn.
4.5
In artikel 3:317 lid 1 BW staat dat de verjaring kan worden gestuit door een schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt. De kantonrechter is van oordeel dat CZ de verjaring met de aanmaningen van 15 maart 2019, die in ieder geval op 18 mei 2019 zijn ontvangen omdat ze toen zijn afgehaald, rechtsgeldig heeft gestuit op grond van het navolgende.
4.6
Met de ontvangen aanmaningen van 15 maart 2019 moet het voor [gedaagden] duidelijk zijn geweest dat CZ betaling van hen vordert van vergoede medische kosten van verzekerden als gevolg van de mishandeling van 7 september 2019. Dit gezien de tekst in de aanmaningen, waarbij ook is verwezen naar de strafrechtelijke veroordeling, en de adressering aan “ [familie gedaagden] ”. Niet betwist is dat [gedaagden] woonachtig waren op het aangeschreven adres en deel uitmaken van de [familie gedaagden] . Het feit dat niet de hele familie is veroordeeld, maakt het voorgaande niet anders. Anders dan [gedaagden] aanvoeren, is niet vereist dat in de aanmaningen een specificatie van de vordering wordt gegeven. Ook hoefde CZ geen toelichting te geven over hoe de vorderingen zich verhouden met hetgeen is toegewezen door de strafrechter. Dit omdat CZ niet betrokken was in het strafproces en nergens uit blijkt dat er sprake is van dezelfde kosten die worden verhaald.
4.7
Omdat CZ de verjaring rechtsgeldig heeft gestuit met de brieven is in ieder geval vanaf 18 mei 2019 een nieuwe verjaringstermijn gaan lopen. De vordering van CZ is dus niet verjaard.
Hoofdsom
4.8
[gedaagden] erkennen op 7 september 2017 openlijk geweld te hebben gepleegd tegen mevrouw [naam 1] en de heer [naam 2] als gevolg waarvan zij lichamelijk en/of psychische schade hebben opgelopen. Ook erkennen [gedaagden] dat CZ de medische behandelingen vanwege het lichamelijke en/of psychische schade vergoed heeft. CZ heeft met gespecificeerde overzichten (productie 3a en 3b van de dagvaarding) onderbouwd welke kosten zij vergoed heeft. [gedaagden] hebben niet inhoudelijk gereageerd op die overzichten, zodat er vanuit wordt gegaan dat die juist zijn. Vanwege de subrogatie heeft CZ recht op vergoeding van die kosten. Het gevorderde totaalbedrag van € 4.446,65 zal hoofdelijk worden toegewezen omdat (zoals CZ stelt) sprake is van een onrechtmatige daad in groepsverband.
Wettelijke rente
4.9
De door CZ gevorderde wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 15 juli 2019 tot 4 december 2023 van € 490,25 zal als onweersproken worden toegewezen. Daarnaast zal de gevorderde wettelijke rente vanaf 4 december 2023 over € 4.446,65 worden toegewezen totdat de vordering is betaald.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.1
CZ vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 689,30. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarop het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is omdat de grondslag onrechtmatige daad is. CZ hoefde dus geen zogenoemde ‘veertiendagenbrief’ aan [gedaagden] te sturen. Op grond van het toepasselijke Rapport BGK-integraal moet voor vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten sprake zijn van verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. CZ heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat aan de voornoemde criteria is voldaan. Het gevorderde bedrag van € 689,30 – dat conform het Besluit is – zal daarom worden toegewezen.
Proceskosten
4.11
[gedaagden] zijn in het ongelijk gesteld en worden daarom hoofdelijk in de proceskosten (inclusief nakosten) veroordeeld. De proceskosten van CZ worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
130,49
- griffierecht
514,00
- salaris gemachtigde
678,00
(2,00 punten × € 339,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.457,49

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één hieraan voldoet de ander zal zijn bevrijd, om aan CZ te betalen een bedrag van € 5.626,20, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 4.446,65 met ingang van 4 december 2023 tot de dag van volledige betaling,
5.2
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één hieraan voldoet de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten van € 1.457,49, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van 't Nedereind en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2024.