ECLI:NL:RBZWB:2024:4634

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
9 juli 2024
Zaaknummer
21/2872Ghk
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Geheimhoudingsbeslissing
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak geheimhoudingsbeslissing inzake navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen

Op 9 juli 2024 heeft de geheimhoudingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een tussenuitspraak gedaan in de zaak tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen voor het jaar 2015, die door de inspecteur op 25 juli 2020 aan de belanghebbende is opgelegd. De belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de handhaving van deze navorderingsaanslag door de inspecteur. In het verweerschrift van de inspecteur, ingediend op 16 november 2021, werd een beroep gedaan op geheimhouding van bepaalde stukken, waaronder e-mails en een memo, die intern overleg documenteren over de oordeelsvorming met betrekking tot de navorderingsaanslag.

De geheimhoudingskamer heeft besloten om geen mondelinge behandeling ter zitting te houden, omdat de aard van de geheimhoudingsprocedure dit niet noodzakelijk maakt. De rechtbank heeft de volledige inhoud van de geheime stukken beoordeeld en afgewogen tegen het belang van de belanghebbende bij kennisneming van deze stukken. De rechtbank oordeelde dat de redenen van de inspecteur voor geheimhouding zwaarder wegen dan het belang van de belanghebbende bij onbeperkte kennisneming. De rechtbank heeft daarom de geheimhouding van de e-mails en het gedeelte van het memo gerechtvaardigd geacht.

De rechtbank heeft bepaald dat de zaak in de huidige stand wordt voortgezet, zonder dat de belanghebbende toegang krijgt tot de geheime stukken. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze tussenuitspraak kan alleen hoger beroep worden ingesteld tegelijk met het hoger beroep tegen de uitspraak in de hoofdzaak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/2872
Tussenuitspraak op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. S.F. van Immerseel),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Het verzoek

1. De inspecteur heeft met dagtekening 25 juli 2020 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen 2015 (de navorderingsaanslag) aan belanghebbende opgelegd. Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de navorderingsaanslag gehandhaafd. Daartegen heeft belanghebbende beroep ingesteld.
1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 16 november 2021 een verweerschrift met bijlagen (genummerd van 1 tot en met 40) ingediend. Bijlage 40 bij het verweerschrift is een memo (het memo) waarbij de tekst onder het kopje ‘Wat nu’ is weggelakt. De inspecteur heeft in het verweerschrift zijn beroep op geheimhouding als volgt toegelicht: Het verzoek om geheimhouding betreft e-mails van 23 april 2019 tot en met 30 januari 2020 en het gedeelte van het memo onder het kopje ‘Wat nu’. Via deze (gedeelten van) stukken heeft intern overleg plaatsgevonden inzake de oordeelsvorming voor het opleggen van de onderhavige navorderingsaanslag. De gewichtige reden voor geheimhouding is de mogelijkheid om over de zaak intern vrijelijk overleg te voeren en een oordeel te vormen.
1.2.
De inspecteur heeft bij separate brief van 16 november 2021, met in de aanhef ‘Betreft: Stukken artikel 8:29 AWB’ een ongeschoonde versie van het memo overgelegd. Daarnaast heeft de inspecteur de volgende stukken overgelegd:
- e-mail van 23 april 2019; 15:02 uur - intern overleg
- e-mail van 27 januari 2020; 09:30 uur - intern overleg
- e-mail van 27 januari 2020; 09:50 uur - intern overleg
- e-mail van 27 januari 2020; 10:09 uur - intern overleg
- e-mail van 28 januari 2020; 09:20 uur - intern overleg
- e-mail van 30 januari 2020; 09:57 uur - intern overleg
- e-mail van 3 februari 2020; 07:35 uur - intern overleg
- e-mail van 3 februari 2020: 07:47 uur - intern overleg
1.3.
Belanghebbende kan zich niet verenigen met het niet verstrekken van de e-mails (8 stuks) en het weglakken van het gedeelte na ‘Wat nu?’ in het memo. Volgens belanghebbende kunnen die stukken mogelijk van belang zijn voor de beoordeling of de inspecteur over een nieuw feit beschikt dat navordering rechtvaardigt of dat sprake is van een ambtelijk verzuim.

Overwegingen

Geen zitting
2. De geheimhoudingskamer heeft besloten een mondelinge behandeling ter zitting achterwege te laten. Reden daarvoor is dat de aard van de geheimhoudingsprocedure meebrengt dat een behandeling ter zitting in dit geval naar het oordeel van de geheimhoudingskamer niet nodig is om het verzoek om geheimhouding van de inspecteur te behandelen. [1]
Juridisch kader
3. De omstandigheid dat stukken behoren tot op de zaak betrekking hebbende stukken in de zin van artikel 8:42 van de Awb brengt niet automatisch mee dat die stukken (volledig) aan de andere partij ter kennis moeten worden gebracht. Het bepaalde in artikel 8:29 van de Awb biedt aan partijen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, de mogelijkheid het overleggen van stukken te weigeren (geheimhouding) of de rechtbank mede te delen dat uitsluitend de rechtbank kennis zal mogen nemen van deze stukken (beperkte kennisneming).
3.1.
Bij het geheimhouden van (delen van) op de zaak betrekking hebbende stukken moet de grootst mogelijke terughoudendheid wordt betracht. Slechts indien de door de inspecteur voor geheimhouding aangevoerde redenen zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming van (delen van) de op de zaak betrekking hebbende stukken, is sprake van gewichtige redenen die geheimhouding rechtvaardigen.
Beoordeling van het verzoek
4. De geheimhoudingskamer heeft, met toepassing van artikel 8:29 van de Awb, kennis genomen van de volledige inhoud van het memo en de e-mails en van de stukken van de hoofdzaak. Deze stukken zijn vervolgens onderworpen aan een afweging van het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming tegenover de redenen van de inspecteur om die stukken geheim te houden.
4.1.
Zowel het memo als de e-mails zijn gewisseld tussen ambtenaren van de Belastingdienst en gaan over de tactische en procedurele invulling van de belastingheffing in verband met de rekening-courantschuld van belanghebbende bij [B.V.] Het belang van belanghebbende om kennis te nemen van deze stukken weegt naar het oordeel van de rechtbank niet op tegen het belang van de inspecteur om de uit deze stukken blijkende overleggen en afwegingen in vrijheid te doen zonder de verplichting belanghebbende daarvan op de hoogte te stellen. Daarom is het beroep op geheimhouding van die e-mails en het gedeelte van het memo na ‘Wat nu?’ gerechtvaardigd.
De rechtbank zal bepalen dat de zaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevindt.

Beslissing

De geheimhoudingskamer:
  • verstaat dat de door de inspecteur aangevoerde reden voor geheimhouding van (delen van) de aan geheimhoudingskamer overgelegde stukken (zie 1.2) gerechtvaardigd is;
  • bepaalt dat de zaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevindt.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, in aanwezigheid van mr. B.W. Liu, griffier op 9 juli 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze tussenuitspraak?

Tegen deze beslissing kan ingevolge artikel 8:104, derde lid, van de Awb slechts tegelijk met het hoger beroep tegen de uitspraak in de hoofdzaak hoger beroep worden ingesteld.

Voetnoten

1.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 13 april 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1593, r.o. 3.3.1.