Op 9 juli 2024 heeft de geheimhoudingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een tussenuitspraak gedaan in de zaak tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen voor het jaar 2015, die door de inspecteur op 25 juli 2020 aan de belanghebbende is opgelegd. De belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de handhaving van deze navorderingsaanslag door de inspecteur. In het verweerschrift van de inspecteur, ingediend op 16 november 2021, werd een beroep gedaan op geheimhouding van bepaalde stukken, waaronder e-mails en een memo, die intern overleg documenteren over de oordeelsvorming met betrekking tot de navorderingsaanslag.
De geheimhoudingskamer heeft besloten om geen mondelinge behandeling ter zitting te houden, omdat de aard van de geheimhoudingsprocedure dit niet noodzakelijk maakt. De rechtbank heeft de volledige inhoud van de geheime stukken beoordeeld en afgewogen tegen het belang van de belanghebbende bij kennisneming van deze stukken. De rechtbank oordeelde dat de redenen van de inspecteur voor geheimhouding zwaarder wegen dan het belang van de belanghebbende bij onbeperkte kennisneming. De rechtbank heeft daarom de geheimhouding van de e-mails en het gedeelte van het memo gerechtvaardigd geacht.
De rechtbank heeft bepaald dat de zaak in de huidige stand wordt voortgezet, zonder dat de belanghebbende toegang krijgt tot de geheime stukken. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze tussenuitspraak kan alleen hoger beroep worden ingesteld tegelijk met het hoger beroep tegen de uitspraak in de hoofdzaak.