In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 juni 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing met een minderjarige. De vrouw, die samen met de man het ouderlijk gezag over hun zoon heeft, verzocht de rechtbank om toestemming om met hun zoon van [plaats 1] naar [plaats 3] te verhuizen. De vrouw stelde dat zij in [plaats 1] onvoldoende mogelijkheden heeft om haar leven te verbeteren en dat een verhuizing naar [plaats 3] haar zou helpen om beter voor haar zoon te zorgen. De man verzette zich tegen de verhuizing en stelde dat dit niet in het belang van hun zoon zou zijn, vooral gezien de recente veranderingen in zijn leven, zoals een schoolwissel en de start van een hulpverleningstraject. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen. De rechtbank concludeerde dat de vrouw niet voldoende had aangetoond dat de verhuizing noodzakelijk was en dat de verhuizing aanzienlijke risico's met zich meebracht voor de stabiliteit en het welzijn van de minderjarige. De rechtbank wees het verzoek van de vrouw af, waarbij zij benadrukte dat de huidige situatie van de minderjarige, die recentelijk al veel veranderingen heeft doorgemaakt, niet verder verstoord moet worden. De rechtbank oordeelde dat de belangen van de minderjarige zwaarder wegen dan de wensen van de vrouw om te verhuizen. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.