ECLI:NL:RBZWB:2024:4642

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 juni 2024
Publicatiedatum
9 juli 2024
Zaaknummer
C/02/420009 / FA RK 24-1143
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Bollen
  • mr. Sumner
  • mr. Keijzerwaard
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing met minderjarige afgewezen

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 juni 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing met een minderjarige. De vrouw, die samen met de man het ouderlijk gezag over hun zoon heeft, verzocht de rechtbank om toestemming om met hun zoon van [plaats 1] naar [plaats 3] te verhuizen. De vrouw stelde dat zij in [plaats 1] onvoldoende mogelijkheden heeft om haar leven te verbeteren en dat een verhuizing naar [plaats 3] haar zou helpen om beter voor haar zoon te zorgen. De man verzette zich tegen de verhuizing en stelde dat dit niet in het belang van hun zoon zou zijn, vooral gezien de recente veranderingen in zijn leven, zoals een schoolwissel en de start van een hulpverleningstraject. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen. De rechtbank concludeerde dat de vrouw niet voldoende had aangetoond dat de verhuizing noodzakelijk was en dat de verhuizing aanzienlijke risico's met zich meebracht voor de stabiliteit en het welzijn van de minderjarige. De rechtbank wees het verzoek van de vrouw af, waarbij zij benadrukte dat de huidige situatie van de minderjarige, die recentelijk al veel veranderingen heeft doorgemaakt, niet verder verstoord moet worden. De rechtbank oordeelde dat de belangen van de minderjarige zwaarder wegen dan de wensen van de vrouw om te verhuizen. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/420009 / FA RK 24-1143
datum uitspraak: 28 juni 2024
beschikking over vervangende toestemming verhuizing
in de zaak van
[de vrouw],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna te noemen: “de vrouw”
advocaat mr. N.A. Boelhouwer,
en
[de man],
wonende te [plaats 1] ,
hierna te noemen: “de man”,
advocaat mr. C.G.M. Baas.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 8 maart 2024 ontvangen verzoekschrift met bijlagen van de vrouw;
- het op 5 juni 2024 ontvangen verweerschrift tevens houdende (voorwaardelijk) zelfstandig verzoek met bijlagen van de man.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 13 juni 2024. Bij die gelegenheid zijn partijen verschenen. Zij werden bijgestaan door hun advocaat. Ook was een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, locatie Breda, aanwezig.
1.3. De dag voor de mondelinge behandeling heeft de voorzitter met [minderjarige] gesproken.

2.De feiten

2.1.
Zoals blijkt uit de stellingen en ingediende stukken staat tussen partijen het volgende vast. Partijen zijn met elkaar getrouwd geweest van [datum 1] 2009 tot [datum 2] 2018. Tijdens hun huwelijk is op [geboortedag] 2016 in [plaats 2] hun zoon [minderjarige] geboren. Partijen hebben samen het ouderlijk gezag over [minderjarige] . [minderjarige] heeft zijn hoofdverblijf bij de vrouw in [plaats 1] .
2.2.
In de periode van 24 april 2020 tot 24 januari 2024 heeft [minderjarige] onder toezicht gestaan van de Stichting Jeugdbescherming Brabant.
2.3.
Van 2018 tot in 2023 hebben partijen geprocedeerd over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: “zorgregeling”). De rechtbank heeft in een tweetal beschikkingen, van 13 juni 2023 en van 3 oktober 2023, bepaald dat een zorgregeling heeft te gelden waarbij [minderjarige] steeds per 10 nachten gedurende 8 opvolgende nachten bij de vrouw verblijft en gedurende 2 opvolgende nachten bij de man verblijft. Deze zorgregeling is afgestemd op het ploegenrooster waarin de man werkzaam is.
Partijen hebben in een door hen beiden op 21 december 2023 ondertekend ouderschapsplan onder meer afgesproken dat voor [minderjarige] de door de rechtbank bepaalde zorgregeling van
8 nachten bij de vrouw en daarna 2 nachten bij de man heeft te gelden.
2.4.
[minderjarige] is gediagnosticeerd met ADHD en een taalontwikkelingsachterstand. In verband daarmee gaat [minderjarige] naar een cluster 4 basisschool. Dat was tot en met vorig schooljaar [basisschool 1] en sinds dit schooljaar is dat [basisschool 2] in [plaats 1] . Voor [minderjarige] loopt sinds december 2023 een hulpverleningstraject bij [jeugdhulpverlener] .

3.De verzoeken en standpunten

3.1.
De vrouw verzoekt, samengevat, aan haar vervangende toestemming te verlenen om met [minderjarige] van [plaats 1] naar [plaats 3] te verhuizen na augustus 2024, dan wel subsidiair haar toestemming te verlenen om met [minderjarige] te verhuizen naar een ander woonadres richting [plaats 3] binnen een straal van door de rechtbank te bepalen kilometers.
3.2.
Ter onderbouwing van haar verzoek geeft de vrouw het volgende aan. De vrouw zit al jaren klem. Zij wil graag haar wereld vergroten en gaan werken om uit de bijstand te komen, maar dit is volgens haar in de huidige situatie vrijwel niet te realiseren. Dat komt door de wijze waarop de zorgregeling is ingericht, waardoor zij steeds op wisselende dagen de zorg voor [minderjarige] heeft, in combinatie met het gegeven dat de vrouw in [plaats 1] geen netwerk heeft en dat voor [minderjarige] in [plaats 1] geen buitenschoolse opvang beschikbaar is. [minderjarige] kan niet naar een reguliere bso, maar is aangewezen op bso+. Volgens de vrouw kan [minderjarige] uitsluitend terecht bij een bso+ van [opvang] in [plaats 4] . Dit stuit op praktische bezwaren vanwege het vervoer naar die bso. De vrouw werkt momenteel gedurende de doordeweekse dagen als chauffeur in het leerlingenvervoer. Omdat er geen buitenschoolse opvang voor [minderjarige] is, betekent dat voor hem dat hij ’s ochtends voor school en ’s middag na school in de bus met de vrouw mee moet op haar ronde. Dat is voor [minderjarige] geen wenselijke situatie. De vrouw wil graag verhuizen naar [plaats 3] om daar te gaan samenwonen met haar partner met wie ze sinds mei 2023 een relatie heeft. Haar partner heeft in [plaats 3] zijn woning en de opdrachtgevers waarvoor hij als zzp’er werkzaam is. Ook de familie van haar partner woont in [plaats 3] . In [plaats 3] is er dus een netwerk aanwezig waarop ze kan terugvallen en dat stelt haar in staat om (meer) te kunnen werken en de opvang van [minderjarige] beter te organiseren. In [plaats 3] en in de omgeving van [plaats 3] zijn cluster 4 scholen aanwezig waar [minderjarige] naar toe kan gaan. De vrouw zal samen met het samenwerkingsverband naar een passende school voor [minderjarige] gaan zoeken, maar zij heeft al een school in [plaats 3] op het oog die dezelfde onderwijsvorm hanteert als de huidige school van [minderjarige] . Bovendien is bij die school een bso+ aanwezig. Een verhuizing naar [plaats 3] betekent weliswaar dat [minderjarige] van woonomgeving en school moet wisselen, maar omdat zowel zijzelf als de man vrij recent zijn verhuisd, is gebleken dat [minderjarige] goed met veranderingen kan omgaan. [minderjarige] is bovendien niet zozeer aan zijn woonomgeving gehecht, maar wel aan de mensen om hen heen, zodat een verhuizing niet ingrijpend voor hem is. Wat de vrouw betreft heeft een verhuizing van haar met [minderjarige] naar [plaats 3] geen nadelige gevolgen voor de zorgregeling. Het ouderschapsplan heeft voor duidelijkheid en rust gezorgd. De zorgregeling uit het ouderschapsplan kan na de verhuizing gewoon doorlopen. De man zal [minderjarige] moeten brengen en halen naar en van school, maar toen de man nog in [plaats 2] woonde, moest hij [minderjarige] ook met de auto tussen zijn huis en [plaats 1] vervoeren. De man is niet akkoord met een verhuizing van de vrouw met [minderjarige] naar [plaats 3] of de omgeving van [plaats 3] , zodat de vrouw hiervoor vervangende toestemming aan de rechtbank vraagt.
3.3.
De man voert verweer. Hij vindt een verhuizing naar [plaats 3] niet in het belang van [minderjarige] en een risico voor de uitvoering van de zorgregeling en kan er daarom niet mee instemmen. [minderjarige] is vorige zomer van school gewisseld en hij doet het heel goed op de huidige school. Hij laat goede resultaten zien en heeft vriendjes op school. Ook is na jarenlang procederen eindelijk duidelijkheid en rust gekomen rondom de zorgregeling en is recent een hulpverleningstraject voor [minderjarige] bij [jeugdhulpverlener] gestart. Het is niet goed voor [minderjarige] , zeker ook gezien zijn kindeigen problematiek, om nu wéér van school en woonomgeving te moeten wisselen. Dit geldt temeer omdat de noodzaak van de verhuizing van de vrouw naar [plaats 3] geenszins is aangetoond. De man betwist dat in [plaats 1] geen buitenschoolse opvang voor [minderjarige] geregeld kan worden. En als de bso+ in [plaats 4] de enige optie voor [minderjarige] is, dan is de man bereid om daarin mee te denken en een aandeel te leveren in het vervoer van [minderjarige] door zelf te rijden en/of taxivervoer te regelen. Dat heeft de man al vaker kenbaar gemaakt, maar de vrouw lijkt die optie niet serieus te willen onderzoeken. Bovendien heeft de man al herhaaldelijk kenbaar gemaakt dat de vrouw ook een beroep op hem kan doen als zij opvang voor [minderjarige] nodig heeft. De man is juist voor [minderjarige] onlangs in [plaats 1] komen wonen.
3.4.
Verder vindt de man dat de vrouw de door haar gewenste verhuizing naar [plaats 3] niet goed heeft doordacht en voorbereid. Zo wilde de vrouw tot een paar maanden terug nog met [minderjarige] naar [provincie] verhuizen. Nu wil zij naar [plaats 3] verhuizen, maar de vrouw heeft nog geen concreet beeld over een school voor [minderjarige] in [plaats 3] , laat staan dat bekend is of een plek voor [minderjarige] op een cluster 4 school in of nabij [plaats 3] beschikbaar is. Er is dus geen school geregeld terwijl de zomervakantie aanstaande is. Ook lijkt de vrouw geen plan te hebben voor het geval dat de relatie met haar partner strandt en zij op straat zou komen te staan. Daar komt bij dat de man voorziet dat de zorgregeling onder druk komt te staan als gevolg van een verhuizing naar [plaats 3] . Het betekent voor de man dat hij in de spits met [minderjarige] tussen [plaats 1] en [plaats 3] moet reizen. Die reistijd is aanzienlijk, en dat vindt de man niet in het belang van [minderjarige] . Ook vreest hij dat als [minderjarige] door onvoorziene vertragingen op het reistraject een paar keer te laat op school verschijnt, de vrouw dit de man zal aanrekenen. Dit zal leiden tot conflicten en mogelijk zelfs het einde van de zorgregeling. De man wijst in dit verband op de slechte verstandhouding die partijen hebben en de minimale communicatie tussen hen beiden. Mocht de rechtbank het verzoek van de vrouw toewijzen, dan verzoekt de man te bepalen dat de vrouw gehouden is om [minderjarige] naar de man te brengen en ook [minderjarige] bij hem op te halen tijdens de omgangsmomenten.
3.5.
[minderjarige] heeft tegen de voorzitter gezegd dat hij het leuk vindt om naar [plaats 3] te verhuizen, maar dat hij het niet leuk vindt om dan afscheid van zijn school en zijn klasgenootjes en vriendjes te moeten nemen.
3.6.
Namens de Raad is op zitting aangegeven dat het voor [minderjarige] fijn is dat er nu rust in zijn leven is gekomen. Voor hem is het belangrijk dat na alle hectiek en procedures deze huidige stabiele situatie wordt voortgezet en niet doorbroken wordt. De Raad is bezorgd over het feit dat [minderjarige] bij de door de vrouw gewenste verhuizing naar [plaats 3] te maken gaat krijgen met een verandering van huis, school, vrienden en hulpverlening. Ook heeft de Raad zorgen over de voortzetting van de zorgregeling en de Raad vraagt zich daarom af of de gewenste verhuizing naar [plaats 3] in het belang van [minderjarige] is.

4.De beoordeling

4.1.
In artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat dat als ouders, die samen het gezag hebben over een kind, het niet eens kunnen worden over een beslissing over het kind, zij de rechtbank kunnen vragen die beslissing te nemen. De rechter moet dan een beslissing nemen die zij het meest in het belang van het kind vindt. Dat betekent niet dat de rechter alleen maar rekening houdt met het belang van het kind. De rechter moet alle omstandigheden mee laten wegen en dat kan betekenen dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind (Hoge Raad, 25 april 2008, LJN: BC5901).
4.2.
De Hoge Raad heeft bepaald waar de rechter onder andere naar moet kijken bij een verzoek tot verhuizing. Dat is bijvoorbeeld (HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5901 en HR 24 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:487):
- de noodzaak om te verhuizen;
- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
- de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarigen en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de andere ouder en de minderjarigen op een zelfde contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg en de extra kosten die hiermee gemoeid zijn na de verhuizing;
- de frequentie van het contact tussen de minderjarigen en de andere ouder voor en na de verhuizing;
- de leeftijd van de minderjarigen, hun mening en de mate waarin de minderjarigen geworteld zijn in hun omgeving of juist extra gewend zijn aan verhuizingen;
- het belang van de ene ouder om te kunnen verhuizen en elders een toekomst op te bouwen;
- het belang van de andere ouder dat hij/zij op dezelfde manier voor de minderjarigen kan blijven zorgen.
4.3.
Uitgangspunt is dat de vrouw het recht heeft om te kiezen waar zij woont en om een nieuw leven op te bouwen, samen met haar huidige partner. Omdat zij met de man een kind heeft, moet ze bij haar beslissing ook rekening houden met hun belangen. Dat betekent dat de vrijheid van de vrouw om keuzes te maken, kan worden beperkt. Dit moet dan in de wet staan en een voorwaarde daarvoor is dat die beperkte keuzemogelijkheid nodig is om de rechten en vrijheden van anderen te kunnen beschermen. In dit geval hebben de man en de vrouw samen het ouderlijk gezag over [minderjarige] . Er geldt een zorgregeling op grond waarvan de zorg voor [minderjarige] tussen de vrouw en de man is verdeeld in de verhouding 8 dagen/2 dagen. Partijen hebben jarenlang geprocedeerd over de zorgregeling en pas sinds vorig jaar is er rust en stabiliteit rondom de zorgregeling gekomen. De onderlinge verstandhouding is verstoord en een verhuizing brengt door de te overbruggen afstand risico’s met zich in de zin dat er situaties kunnen ontstaan die tot conflicten leiden. Ook is het de vraag of het steeds overbruggen van de reisafstand tussen [plaats 3] en [plaats 1] niet teveel van [minderjarige] vraagt, zowel op de kortere als de langere termijn. Een verhuizing naar [plaats 3] zet de huidige stabiele situatie rond de zorgregeling onder druk. Om het contact tussen de man en [minderjarige] te beschermen, kan de vrijheid van de vrouw om te kiezen voor een verhuizing daarom worden beperkt.
4.4.
Over de noodzaak om naar [plaats 3] te verhuizen, overweegt de rechtbank dat de vrouw weliswaar stelt dat zij in [plaats 1] onvoldoende mogelijkheden heeft om haar arbeidzame leven uit te breiden, maar dat die stelling onderbouwing mist. Zij heeft geen bewijs geleverd van de door de man weersproken stelling dat voor [minderjarige] geen plek is op een bso+ in [plaats 1] en dat de bso+ in [plaats 4] geen werkbare optie is. Op de mondelinge behandeling is de rechtbank gebleken dat de vrouw geen uitgebreid onderzoek heeft verricht naar mogelijkheden om in de regio [plaats 1] in buitenschoolse opvang voor [minderjarige] te voorzien. Zo heeft zij bijvoorbeeld nagelaten om de optie van buitenschoolse individuele begeleiding voor [minderjarige] – eventueel bekostigd uit een persoonsgebonden budget – te onderzoeken. Verder is gebleken dat het vervoer van [minderjarige] naar de bso+ in [plaats 4] wel geregeld kan worden, maar dat de vrouw het niet ideaal vindt dat zij [minderjarige] daar dan aan het einde van de middag weer moet ophalen. Desgevraagd heeft de vrouw tijdens de mondelinge behandeling aangegeven niet aan haar werkgever te hebben gevraagd of zij tijdens de schooltijden van [minderjarige] kan werken. Overigens is daarnaast niet gesteld of gebleken dat de vrouw zich heeft ingespannen om bij een andere werkgever een baan te vinden waarbij zij tijdens schooltijden kan werken. Ook de stelling dat de partner van de vrouw vanwege zijn werk gebonden is aan [plaats 3] kan de rechtbank niet volgen. De partner van de vrouw is werkzaam als zzp’er en desgevraagd heeft de vrouw op de mondelinge behandeling bevestigd dat hij ook voor opdrachtgevers in de regio [plaats 1] werkzaamheden kan uitvoeren. Dat zijn familie in [plaats 3] woonachtig is, blijkt de bindende factor te zijn, en niet zozeer zijn werk. De rechtbank begrijpt de wens van de vrouw om met haar partner te gaan samenwonen, maar neemt ook in aanmerking dat nog geen sprake is van een langdurige relatie, zodat niet ingeschat kan worden of deze bestendig is. Op de vraag of zij een oplossing heeft bedacht voor de situatie dat de relatie en samenwoning eindigt, heeft de vrouw volstaan met de opmerking dat zij en haar partner voornemens zijn om zich in te schrijven bij een woningbouwvereniging in [plaats 3] .
4.5.
De rechtbank stelt vast dat de beoogde verhuizing naar [plaats 3] leidt tot forse wijzigingen in het dagelijks leven van [minderjarige] . [minderjarige] is opgegroeid in deze regio. Hij is in de zomer van vorig jaar gewisseld van basisschool en heeft dit jaar dus moeten wennen aan een andere school en nieuwe klasgenootjes. Het gaat goed met [minderjarige] op zijn huidige school. Een verhuizing betekent dat [minderjarige] uit zijn huidige vertrouwde woonomgeving wordt gehaald en dat hij opnieuw moet gaan wennen op een nieuwe school met voor hem onbekende klasgenootjes. Zeker voor een kind als [minderjarige] vindt de rechtbank dat ingrijpend. Bovendien is nog helemaal niet bekend of en zo ja op welke cluster 4 school in of nabij [plaats 3] [minderjarige] terecht kan; de vrouw heeft daartoe nog onvoldoende onderzoek verricht. Ook heeft de vrouw de mogelijkheden voor buitenschoolse opvang van [minderjarige] in [plaats 3] nog niet goed in kaart gebracht, hoewel dit naar haar eigen zeggen een leidend motief is om te gaan verhuizen. Verder voorziet de rechtbank een onderbreking van het recent ingezette hulpverleningstraject als [minderjarige] naar [plaats 3] verhuist. De hulpverlening door [jeugdhulpverlener] zal dan eindigen en overgenomen moeten worden door een hulpverlenende instantie in (de regio van) [plaats 3] . Een verhuizing zal hoe dan ook een vertragend effect hebben op de voortgang van het onderzoek en de hulpverlening. Gelet op de noodzaak voor hulp aan [minderjarige] is dat niet in zijn belang. Ten slotte neemt de rechtbank in dit verband in aanmerking dat [minderjarige] recent ook al heeft moeten wennen aan andere woningen, omdat zowel zijn moeder (in [plaats 1] ) en zijn vader (naar [plaats 1] ) zijn verhuisd.
4.6.
Naar het oordeel van de rechtbank vormen andere belangen dan het door de vrouw gestelde belang bij een verhuizing naar [plaats 3] in dit geval een doorslaggevende(r) factor. De rechtbank acht het relevant dat de door de vrouw aangevoerde noodzaak niet goed onderbouwd is en dat de vrouw er geen blijk van heeft gegeven de verhuizing goed te hebben voorbereid en doordacht. Maar belangrijker nog vindt de rechtbank, net als de Raad, dat de verhuizing het grote risico meebrengt dat de rust en stabiliteit die na jaren van procederen, een ondertoezichtstelling en een schoolwissel voor [minderjarige] is gecreëerd, wordt doorbroken. Een verhuizing betekent voor [minderjarige] dat hij zijn vertrouwde woonomgeving, en de school, waar hij het naar zijn zin heeft en waar het hem goed gaat, moet verlaten. Dat is veel gevraagd voor [minderjarige] . Daar komt nog bij dat de hulpverlening voor [minderjarige] zal stokken en vertragen en dat de rechtbank risico’s ziet voor de zorgregeling en het contact tussen de man en [minderjarige] . Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de verhoudingen tussen ouders al lange tijd ernstig zijn verstoord en dat conflicten door het onderlinge wantrouwen en het gebrek aan communicatie snel kunnen oplaaien. Omdat [minderjarige] al belast wordt door de onderlinge ouderstrijd, weegt dit risico voor de rechtbank zwaar mee bij de te maken afweging.
4.7.
Op grond van het voorgaande, alle belangen tegen elkaar afwegende, komt de rechtbank tot het oordeel dat het verzoek van de vrouw om vervangende toestemming te verkrijgen voor een verhuizing van [minderjarige] naar [plaats 3] of naar een ander woonadres richting [plaats 3] binnen een bepaalde straal, wordt afgewezen. Dit betekent dat niet wordt toegekomen aan de beoordeling van het voorwaardelijke zelfstandige verzoek van de man.
4.8.
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
4.9.
Dat leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de verzoeken af;
5.2.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. Bollen, voorzitter, en mrs. Sumner en Keijzerwaard, in tegenwoordigheid van mr. Hurkmans, griffier, in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2024.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.