Op 30 mei 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 1 mei 2024 een verzoekschrift ingediend voor de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor een periode van twaalf maanden. Tijdens de mondelinge behandeling, die met gesloten deuren plaatsvond, waren de moeder, de vader, een vertegenwoordigster van de Raad en twee vertegenwoordigsters van de Gecertificeerde Instelling (GI) aanwezig. De kinderrechter heeft [minderjarige] in de gelegenheid gesteld om zijn mening te uiten, maar hij heeft hiervan geen gebruik gemaakt. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] erkend is door de vader en bij de moeder woont. De Raad heeft aangegeven dat de moeder positieve stappen heeft gezet, maar dat er nog steeds zorgen zijn over de ontwikkeling van [minderjarige]. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling uitgesproken voor de duur van zes maanden, tot 30 november 2024, en het verzoek voor het overige aangehouden. De kinderrechter heeft er vertrouwen in dat de ouders binnen deze termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] weer kunnen dragen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden opgevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft de Raad verzocht om uiterlijk twee weken voor de pro forma datum verslag uit te brengen over de voortgang van de hulpverlening en de bestaande zorgen.