ECLI:NL:RBZWB:2024:4690

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
C/02/360668/ FA RK 19-3478
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Haerkens-Wouters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing gezamenlijk gezag en hoofdverblijf van minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 juli 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende gezamenlijk gezag over een minderjarige. De man, die geen advocaat meer had, verzocht om gezamenlijk gezag over zijn kind, terwijl de vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. E. Kocabas-Güler, een voorwaardelijk verzoek deed om het hoofdverblijf van het kind bij haar te bepalen. De Raad voor de Kinderbescherming had eerder een rapport uitgebracht waarin werd geadviseerd om het verzoek van de man toe te wijzen, omdat er geen onaanvaardbaar risico bestond dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 juni 2024 gaven beide ouders aan dat het contact tussen hen en hun kind goed verloopt en dat zij in staat zijn om samen beslissingen te nemen. De rechtbank oordeelde dat gezamenlijk gezag het uitgangspunt is en dat er geen redenen waren om af te wijken van dit uitgangspunt. De rechtbank heeft het verzoek van de man toegewezen en het hoofdverblijf van de minderjarige bij de vrouw bepaald, aangezien dit overeenkomt met de feitelijke situatie en in het belang van het kind is. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie: Middelburg
zaakgegevens: C/02/360668/ FA RK 19-3478
beschikking d.d. 9 juli 2024
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonadres] ,
verder te noemen: de man,
advocaat: voorheen mr. S. Kuit te Steenbergen (onttrokken), thans geen advocaat.
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen: de vrouw en/of moeder,
advocaat: mr. E. Kocabas-Güler te Zoetermeer.
Ouders van de minderjarige:
- [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2017 (hierna: [minderjarige] ).
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in de procedure gekend: - de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg (hierna: de Raad).

1.Het verdere procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- de beschikking van deze rechtbank van 28 december 2023 en alle daarin genoemde stukken;
- het op 15 februari 2024 ontvangen rapport en advies van de Raad;
- het F-formulier van mr. Kocabas-Güler van 26 maart 2024, met bijlage.
1.2
De verzoeken zijn (laatstelijk) behandeld tijdens de mondelinge behandeling van 17 juni 2024. Bij die gelegenheid zijn verschenen de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en een tolk in de Poolse taal, en de man. Tevens was aanwezig een vertegenwoordigster van de Raad.

2.De verdere beoordeling

2.1
De rechtbank verwijst naar de beschikking van 28 december 2023. In geschil is het verzoek van de man om gezamenlijk met het ouderlijk gezag te worden belast, alsmede het voorwaardelijke verzoek van de vrouw dat in geval het verzoek van de man wordt toegewezen, het hoofdverblijf van [minderjarige] te bepalen bij de vrouw.
Gezag
2.2
In voornoemde beschikking van 28 december 2023 is - voor zover hier van belang -de Raad verzocht een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de navolgende vraag:
- Bestaat er, bij toewijzing van het gezag aan de ouders gezamenlijk, een onaanvaardbaar risico dat de minderjarige klem of verloren zal raken tussen de ouders en is niet te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen of is het anderszins in het belang van de minderjarige te achten om af te wijken van het in de wet neergelegde uitgangspunt dat de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen?
2.3
De Raad heeft op 15 februari 2024 gerapporteerd en geadviseerd. De Raad adviseert om het verzoek van de man om hem (ook) met het ouderlijk gezag te belasten, toe te wijzen. Het uitgangspunt van de wetgever is dat ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag over hun minderjarige kind uitoefenen. Voor de uitvoering van gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond de minderjarige kunnen voordoen. Beide ouders werken nu in redelijke mate samen. Al dan niet met de ondersteuning van de hulpverlening stemmen ze met elkaar af, in het belang van [minderjarige] . Ouders staan (ook) open voor ondersteuning van de hulpverlening. Met [minderjarige] gaat het goed en hij lijkt te genieten van het contact met zijn beide ouders. Ondanks dat de vrouw het meeste oppakt in de opvoeding en verzorging van [minderjarige] is dat echter niet voldoende reden om het eenhoofdig gezag te behouden. De man mag samen met de vrouw het gezag uitoefenen ook al geeft de man alleen invulling aan de verzorging van [minderjarige] wanneer hij bij hem is. De Raad ziet dat bij toewijzing van het gezag aan ouders gezamenlijk, geen onaanvaardbaar risico bestaat dat [minderjarige] klem of verloren zal raken tussen beide ouders.
2.4
Beide partijen zijn in de gelegenheid gesteld om te reageren op het rapport en advies van de Raad. Van de man is geen reactie ontvangen. Door de vrouw is bij F-formulier van 26 maart 2024 van mr. Kocabas-Güler gereageerd. De vrouw vermoedt dat als de man ook met het gezag belast wordt en de rechtszaak eindigt, hij nog maar sporadisch in het leven van zijn zoon zal verschijnen. Verder stelt ze dat de man zich niet interesseert voor zijn zoon en geen betrokkenheid toont. Zij vindt dat hij geen gezag moet krijgen.
2.5
De rechtbank stelt voorop dat ingevolge artikel 1:253c van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank kan verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Uit het tweede lid van voornoemd artikel volgt dat indien dit verzoek ertoe strekt de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten en de andere ouder met dit gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
2.6
Hieruit volgt dat gezamenlijk gezag het uitgangspunt is van de wetgever. De rechtbank overweegt dat voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen.
2.7
Zoals tijdens de mondelinge behandeling met partijen is besproken, volgt de rechtbank het door de Raad gegeven advies dat dat onvoldoende is gebleken dat thans sprake is van een onaanvaardbaar risico dat de minderjarige klem of verloren zal raken tussen zijn ouders wanneer zij gezamenlijk belast worden met het gezag over hem. Verder is gesteld nog gebleken dat gezamenlijk gezag anderszins niet in het belang van de minderjarige is. Door de man is tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd verklaard dat het contact tussen hem en zijn zoon goed verloopt en dat zij als ouders inmiddels goed in staat zijn om te communiceren en afspraken te maken over de minderjarige. Door de vrouw is dit bevestigd. Hoewel de vrouw nog steeds bang is dat de huidige situatie na de uitspraak zal veranderen, wil ze het wel een kans geven.
2.8
Het vorenstaande brengt met zich dat het verzoek van de man zal worden toegewezen op onderstaande wijze.
Hoofdverblijf
2.9
Nu het verzoek van de man wordt toegewezen komt de rechtbank toe aan het voorwaardelijke verzoek van de vrouw betreffende het bepalen van het hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar.
2.1
De door de vrouw verzochte vaststelling van het hoofdverblijf komt overeen met de feitelijke situatie, zoals die tussen partijen al geruime tijd bestaat. De rechtbank zal het verzoek met betrekking tot de hoofdverblijfplaats als niet weersproken en op de wet gegrond toewijzen, nu niet is gebleken dat het belang van de minderjarige zich daartegen verzet.

3.De beslissing

De rechtbank:
belast de man tezamen met de vrouw met het ouderlijk gezag over de minderjarige [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2017;
bepaalt het hoofdverblijf van voornoemde minderjarige bij de vrouw;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. Haerkens-Wouters, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2024, in tegenwoordigheid van De Pooter, griffier.