ECLI:NL:RBZWB:2024:4715

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 juli 2024
Publicatiedatum
11 juli 2024
Zaaknummer
C/02/424196 / KG ZA 24-338
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Beer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot vervangende toestemming voor vakantie met minderjarige

In deze zaak heeft de vrouw, eiseres, een kort geding aangespannen tegen de man, gedaagde, met het verzoek om vervangende toestemming te verlenen voor een vakantie met hun minderjarige kind naar Griekenland van 8 juli 2024 tot en met 21 juli 2024. De vrouw heeft de man om toestemming gevraagd, maar deze heeft geweigerd, wat de vrouw als chantage ervaart. De man stelt dat de vrouw van plan is om zich met het kind definitief in het buitenland te vestigen en dat hij alleen toestemming wil geven als de vrouw het kind op zijn adres laat inschrijven.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een spoedeisend belang is voor de vrouw, aangezien de vakantie op korte termijn gepland staat. Echter, de rechter heeft ook geconstateerd dat er meer speelt in de relatie tussen partijen dan alleen de toestemming voor de vakantie. De man heeft zorgen geuit over de intenties van de vrouw en de inschrijving van het kind op zijn adres. De voorzieningenrechter oordeelt dat de vrouw onvoldoende heeft aangetoond dat haar verzoek gerechtvaardigd is en dat de eisen van de man redelijk zijn, gezien het feit dat het kind al sinds januari 2024 bij hem woont.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de vordering van de vrouw afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan door mr. De Beer op 5 juli 2024.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
zaaknummer: C/02/424196 / KG ZA 24-338
5 juli 2024
Vonnis in kort geding
in de zaak van
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres,
advocaat: mr. F. Laros te [woonplaats 1] ,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat: mr. M.V. de Nooijer te Middelburg.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over de vordering e adviseren.

1.De verdere procedure

1.1.
Het verloop van de verdere procedure blijkt uit:
- het verkorte vonnis van 5 juli 2024 en alle daarin genoemde stukken.
. De feiten
1.2.
Partijen zijn gehuwd geweest. Uit dit huwelijk is het navolgende thans nog minderjarige kind geboren:
- [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2009.
1.3.
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
1.4.
Tussen partijen is (nog) geen sprake van een rechtens vastgestelde zorg- en contactregeling. Er loopt hierover nog een procedure bij de rechtbank. Met betrekking tot de vakanties hebben partijen met elkaar afgesproken dat deze in onderling overleg worden verdeeld.
1.5.
De feitelijke verblijfplaats van [minderjarige] is sinds 5 januari 2024 bij de man.

3.De vordering

3.1.
De vrouw vordert bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. haar vervangende toestemming te verlenen om met [minderjarige] op vakantie te gaan naar Griekenland van 8 juli 2024 tot en met 21 juli 2024;
II. met veroordeling van de man in de kosten van deze procedure, salaris gemachtigde hieronder begrepen.
3.2.
Door en namens de vrouw is daartoe in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het navolgende aangevoerd.
De vrouw wenst van 8 juli 2024 tot en met 21 juli 2024 met [minderjarige] op vakantie te gaan naar Griekenland. De vrouw heeft de man hiervoor om toestemming verzocht, maar de man heeft tot op heden geweigerd zijn toestemming te verlenen. Volgens de vrouw wil de man enkel zijn toestemming verlenen als zij een ander stuk ondertekent dat betrekking heeft op de lopende familierechtelijke (bodem)procedure. In dat stuk heeft de vrouw met [minderjarige] een aantal punten opgeschreven die zij beiden van belang achten. Voor de vrouw voelt de weigering van de man als chantage. Volgens de vrouw staat voorop dat het in het belang van de (identiteits)ontwikkeling van [minderjarige] moet worden geacht, dat hij met haar op vakantie naar Griekenland kan gaan. Daarbij betwist de vrouw de stelling van de man dat zij van plan zou zijn om [minderjarige] te gaan ontvoeren. De vrouw beaamt dat zij haar huis heeft verkocht. De reden daarvan was er in gelegen dat zij al een jaar in een burn out verkeerde en zij financiële middelen nodig had. Volgens de vrouw blijkt uit het door haar overgelegde app bericht over [minderjarige] dat van een vermeende ontvoering geen sprake is. De vrouw heeft hier in Nederland haar familie en vrienden. In de door de man overgelegde Facebook berichten wordt ook enkel gesproken over “Spanje”. De reis van de vrouw met [minderjarige] gaat naar Griekenland, waarvoor de vrouw een retourvlucht heeft geboekt. Zij heeft wel sinds 2021 gedacht aan verhuizen naar het buitenland, maar heeft hiervan afgezien omdat [minderjarige] dat niet wil. De man weet dit.
3.3.
De man voert verweer tegen de vordering van de vrouw en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de vrouw in haar vordering dan wel tot afwijzing van die vordering.
3.4.
Ter onderbouwing van zijn verweer voert de man, kort samengevat, het navolgende aan.
De man is vooraleerst van mening dat hem en zijn advocaat veel te weinig voorbereidingstijd wordt gegeven om de zaak gedegen te kunnen voorbereiden. De vrouw had eerder een kort geding moeten starten en had verhinderdata moeten opvragen. Normaal heeft de rechtbank ook niet meteen tijd. De man acht het in elk geval van groot belang dat de voorzieningenrechter, alvorens hij op de vordering zal beslissen, kennis zal nemen van de door hem ingebrachte productie. Daaruit blijkt volgens de man dat de vrouw voornemens is om zich met [minderjarige] geheel los te maken van Nederland. Zo heeft de vrouw in april 2024 haar huis verkocht. Voor de man is het sindsdien een raadsel waar de vrouw en [minderjarige] ingeschreven staan, als ze al ergens ingeschreven staan. Van een wederzijdse kennis heeft de man te horen gekregen dat de vrouw al sinds 2023 bezig is om Nederland definitief met [minderjarige] te verlaten en hem te willen onttrekken van de leerplicht. De man hoort de vrouw aangeven dat in de door hem overgelegde Facebook berichten enkel wordt gesproken over “Spanje” en dat zich dat niet laat rijmen met de vrees voor ontvoering die bij hem leeft. De man meent dat de vrouw eenvoudigweg met [minderjarige] vanuit Griekenland zal kunnen doorvliegen naar Spanje. Dit alles maakt volgens de man dat hij enkel zijn toestemming wil geven voor de door de vrouw gewenste “vakantie” met [minderjarige] naar Griekenland als zij hem op zijn adres laat inschrijven. Tot op heden heeft de vrouw dat volgens de man geweigerd, terwijl [minderjarige] al sinds 5 januari 2024 bij hem woonachtig is en daar naar school gaat. Dat hij geweigerd heeft om het door de vrouw aangehaalde stuk in de bodemprocedure te ondertekenen heeft met zijn weigering voor de door de vrouw gewenste vakantie niets van doen. De vrouw doet daarin onredelijke verzoeken die niets te maken hebben met de inschrijving van [minderjarige] .
3.5.
Op de overige stellingen van partijen en het advies van de Raad wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van de gedingstukken en de toelichting door partijen tijdens de mondelinge behandeling staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend belang van de vrouw bij haar vordering vast, nu zij reeds op 8 juli 2024 met [minderjarige] op vakantie wil gaan naar Griekenland.
4.2.
De voorzieningenrechter overweegt voorts dat hij zich kan voorstellen dat de man en zijn advocaat zich overvallen voelen dat de vordering van de vrouw al zo kort dag na indiening op zitting werd gepland. De reden daarvan was er enkel in gelegen dat er een andere zaak op dezelfde zitting uitviel en er daardoor op die zitting ruimte ontstond. Bij zijn beslissing om de zaak zo kort dag op zitting te plannen nam de voorzieningenrechter voorts in aanmerking, dat uit het door de vrouw ingediende aanvraagformulier voor het kort geding bleek, dat het geschil “enkel” zou gaan over een vader die geen toestemming zou willen geven voor een vakantie van een moeder met een kind. En dat alleen omdat zij een ander stuk niet zou willen ondertekenen.
4.3.
Tijdens de mondelinge behandeling moet de voorzieningenrechter met de Raad echter constateren, dat het geschil tussen partijen niet “enkel” betrekking heeft op een vader die geen toestemming wil geven voor een vakantie van een moeder met een kind.
Er blijkt in deze veel meer te spelen. Gebleken is dat partijen elkaar in een houtgreep houden en zij elkaar dwingen om ergens mee akkoord te gaan. De vrouw wil dat de man een stuk ondertekent dat betrekking heeft op de lopende familierechtelijke (bodem)procedure, alvorens zij toestemming zal geven om [minderjarige] op het adres van de man te laten inschrijven.
De man is niet van plan betreffende stuk te ondertekenen, omdat de vrouw daarin onredelijke eisen zou stellen en hij zelf wel met [minderjarige] afspraken kan maken. De man wil uitsluitend dat de vrouw [minderjarige] laat inschrijven op het adres van de man, waar [minderjarige] inmiddels ook zijn gewone verblijf heeft en naar school gaat. Als de vrouw dat doet, zou de man bereid zijn aan de vrouw zijn toestemming te verlenen voor de door haar gewenste reis met [minderjarige] naar Griekenland. Overigens komen de door de man naar voren gebrachte zorgen dat de vrouw van plan zou zijn om zich met [minderjarige] definitief in het buitenland te gaan vestigen de Raad niet irreëel voor. De voorzieningenrechter sluit zich hierbij aan. De man zou daar door andere personen op zijn geattendeerd. Ook uit de door de man overgelegde Facebook berichten zou afgeleid kunnen worden dat de vrouw voornemens zou zijn om zich geheel los te willen maken van Nederland en zich met [minderjarige] elders te gaan vestigen. Nu een kort geding gericht is op een ordemaatregel, brengt dat met zich dat deze procedure zich niet leent voor een uitgebreid onderzoek of de eisen die partijen elkaar voorhouden redelijk en ter zake doende zijn. Een dergelijk onderzoek dient zo nodig plaats te vinden in de reeds tussen partijen lopende bodemprocedure. De voorzieningenrechter acht zich enerzijds onvoldoende geïnformeerd om over de vordering van de vrouw weloverwogen een beslissing te kunnen nemen. Anderzijds vindt de voorzieningenrechter dat de eis van de vader om [minderjarige] zich te laten inschrijven op zijn adres hem meer dan redelijk voorkomt, nu [minderjarige] reeds sinds 5 januari 2024 bij hem woonachtig is en hij daar naar school gaat en omdat inschrijving van [minderjarige] bij de ouder waar hij woont in zijn belang is. De vrouw zou dit vandaag nog kunnen doen waarna de man toestemming zou kunnen geven voor de reis. Al met al wijst de voorzieningenrechter de vordering van de vrouw af.
4.4.
Gelet op de relatie die tussen partijen heeft bestaan, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.5.
Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Beer, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2024 in tegenwoordigheid van Van Dongen, griffier.