ECLI:NL:RBZWB:2024:4738

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 juni 2024
Publicatiedatum
11 juli 2024
Zaaknummer
C/02/411791 FA RK 23-3313
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van de Kraats
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling rechtsgeldigheid van een Eritrees huwelijk en verzoek om eenhoofdig gezag over een minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 juni 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de rechtsgeldigheid van een Eritrees huwelijk en het verzoek van de vrouw om eenhoofdig gezag over haar minderjarige kind. De vrouw, die in Nederland woont, heeft verzocht om te verklaren dat haar huwelijk met de man niet voor erkenning in aanmerking komt en dus niet kan worden ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP). De rechtbank oordeelde dat de vrouw nooit uitdrukkelijk om erkenning van het huwelijk heeft verzocht, ondanks dat het huwelijk op basis van Eritrees recht als rechtsgeldig wordt beschouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw op het moment van het huwelijk minderjarig was, wat volgens artikel 10:32 BW betekent dat erkenning in Nederland wordt onthouden. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw om te verklaren dat het huwelijk niet erkend kan worden, toegewezen.

Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw om alleen het gezag over de minderjarige toe te kennen, toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de man, die de vrouw al voor de geboorte van de minderjarige heeft verlaten en sindsdien geen contact heeft gehad, zijn ouderlijke verantwoordelijkheid niet heeft genomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het in het belang van de minderjarige is dat de vrouw alleen het gezag krijgt, gezien de omstandigheden en het gebrek aan contact met de man. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/411791 FA RK 23-3313
datum uitspraak: 7 juni 2024
beschikking betreffende echtscheiding
in de zaak van
[de vrouw],
blijkens de huwelijksakte genaamd
[naam 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. L.M. Bakker,
en
[de man],
zonder bekende woon- of verblijfplaats binnen of buiten Nederland,
hierna te noemen de man.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 14 juli 2023 ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
- het op 18 juli 2023 uitgebrachte betekeningsexploot en de publicatie daarvan in de Staatscourant van 20 juli 2023;
- het mailbericht van mr. Bakker van 28 november 2023 met bijlagen;
- de publicatie in de Staatcourant van 11 januari 2024 houdende de oproep van de man voor de mondelinge behandeling;
- de brief van de griffier van de rechtbank van 9 januari 2024 aan de hierna onder 1.2. te noemen belanghebbende, houdende een oproep voor de mondelinge behandeling.
1.2. Als belanghebbende in deze zaak is aangemerkt de ambtenaar van de burgerlijke stand van de [gemeente] , hierna te noemen de abs.
1.3. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 27 mei 2024. Bij die gelegenheid is verschenen de vrouw bijgestaan door haar advocaat. Namens de [gemeente] is verschenen als ambtenaar van de burgerlijke stand mevrouw [naam 2] en als toehoorder mevrouw [naam 3] . De man is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet op de mondelinge behandeling verschenen.

2.Het verzoek

De vrouw verzoekt, samengevat,
Primair:
- nietigverklaring van het huwelijk;
- te verklaren voor recht dat de registratie van het huwelijk onjuist is en zij als ongehuwd wordt geregistreerd met terugwerkende kracht;
Voorwaardelijk, indien de voorgaande verzoeken niet worden toegewezen:
- echtscheiding;
In beide gevallen:
- bepaling dat de minderjarige zijn hoofdverblijf zal hebben bij haar;
- bepaling dat voortaan aan haar alleen het gezag over de minderjarige toekomt.

3.De beoordeling

3.1.
Bij aanvang van de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de vrouw aangegeven dat het primaire verzoek aldus begrepen dient te worden dat zij de rechtbank verzoekt om te verklaren voor recht dat het huwelijk tussen partijen niet voor erkenning in aanmerking komt en dus niet vatbaar is voor inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP).
Beoordeling primaire verzoek
Rechtsmacht
3.2.
De Nederlandse rechter komt rechtsmacht toe met betrekking tot het primaire verzoek te verklaren voor recht dat het huwelijk tussen partijen niet voor erkenning in aanmerking komt, aangezien zich de gewone verblijfplaats van verzoekster in Nederland bevond en deze sinds ten minste een jaar onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek in Nederland verbleef.
Toepasselijk recht
3.3.
De rechtbank zal op het verzoek Nederlands recht toepassen ingevolge artikel 10:56, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek.
Rechtsgeldigheid huwelijk
3.4.
Artikel 10:31 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat een buiten Nederland gesloten huwelijk dat ingevolge het recht van de staat waar de huwelijksvoltrekking plaatsvond rechtsgeldig is of nadien rechtsgeldig is geworden als zodanig wordt erkend. Het vierde lid van artikel 10:31 BW bepaalt dat een huwelijk wordt vermoed rechtsgeldig te zijn indien een huwelijksverklaring is afgegeven door een bevoegde autoriteit.
3.5.
De vrouw heeft gesteld dat partijen op [datum] 2014 te [plaats] , Eritrea met elkaar zijn gehuwd. Zij heeft de originele ‘Marriage Certificate’ overgelegd. Zij was destijds 16 jaar oud en is uitgehuwelijkt aan de man. In 2017 is zij naar Nederland gekomen. Het huwelijk is op basis van de overgelegde verklaring onder ede geregistreerd in de (Nederlandse) BRP. Volgens de vrouw wordt het huwelijk op grond van voornoemd artikel 10:31 lid 1 BW in beginsel erkend. Echter, aangezien zij ten tijde van de sluiting van het huwelijk nog geen
18 jaar was, geeft artikel 10:32 lid 1 onder c BW aan dat een huwelijk gesloten tussen een meerderjarige en een minderjarige in Nederland niet wordt erkend. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw over het huwelijk nog toegelicht dat het een kerkelijk huwelijk betrof. Naar haar weten is de huwelijksakte niet geregistreerd in Eritrea. Na het huwelijk is zij gaan samenwonen met de man, maar hij is na twee maanden zonder iets te zeggen weggegaan. Hij wist op dat moment dat zij zwanger was. De vrouw geeft aan dat de man niet goed voor haar was en zij heeft nooit met hem willen trouwen. Toen zij naar haar familie in Nederland is gekomen, is zij niet gehoord door de IND. Zij heeft alleen de verklaring onder ede afgelegd. Zij heeft eerlijk antwoord gegeven op de vraag of zij getrouwd was, maar aan haar is niet de vraag gesteld of zij het huwelijk opgenomen wilde hebben in de BRP. Anders had zij daarop nee geantwoord.
3.6.
Voor de vraag wanneer sprake is van een rechtsgeldig huwelijk in Eritrea heeft de rechtbank de informatie uit Vind Burgerzaken geraadpleegd, waaronder het Algemeen ambtsbericht Eritrea juni 2018 en het daarbij behorende corrigendum, uitgegeven door het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Hieruit volgt dat hoewel er een wettelijke verplichting is om religieuze huwelijksaktes binnen een maand na de huwelijksvoltrekking in te schrijven in de registers van de burgerlijke stand, in de praktijk in Eritrea religieuze huwelijksaktes naast burgerlijke aktes worden geaccepteerd als rechtsgeldige documenten. Deze conclusie strookt met hetgeen de rechtbank over het Eritrese recht kan vaststellen, te weten dat wanneer een akte van de burgerlijke stand ontbreekt, bewijs van het huwelijk op bepaalde andere wijzen kan worden geleverd.
3.7.
De vrouw beschikt over het originele ‘Marriage Certificate’. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de Eritrese kerkelijke huwelijksakte als bewijs van het huwelijk dient te worden geaccepteerd en daarmee wordt het huwelijk op grond van artikel 10:31 lid 4 BW vermoed rechtsgeldig te zijn. Hoewel de vrouw op het moment van de huwelijkssluiting 16 jaar was, doet dat aan de rechtsgeldigheid van het huwelijk in Eritrea naar het oordeel van de rechtbank niets af. Ten tijde van het huwelijk gold in Eritrea de Transitional Civil Code of Eritrea (TCCE) uit 1991. Artikel 46 bepaalt dat beide partners tenminste de leeftijd van 18 jaar bereikt moeten hebben. Van die leeftijdsgrens kan worden afgeweken op basis van gewoonterecht, mits de huwelijkspartners niet jonger zijn dan
15 jaar. Dit leidt tot de conclusie dat het huwelijk in Nederland in beginsel voor erkenning in aanmerking komt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de abs zich ook op het standpunt gesteld dat het huwelijk naar Eritrees recht rechtsgeldig is.
Erkenning huwelijk in Nederland
3.8.
Voor beantwoording van de vraag of aan het huwelijk in Nederland erkenning zou moeten worden onthouden wegens strijd met de openbare orde is artikel 10:32 BW van belang. De vrouw beroept zich op het bepaalde onder c. Daarin staat dat ongeacht artikel 10:31 BW aan een buiten Nederland gesloten huwelijk erkenning wordt onthouden, indien deze erkenning kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde en in ieder geval indien een der echtgenoten op het tijdstip van de sluiting van dat huwelijk niet de leeftijd van achttien jaar had bereikt, tenzij de echtgenoten op het moment dat erkenning van het huwelijk gevraagd wordt beiden de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt.
3.9.
Het huwelijk van partijen is opgenomen in de BRP op basis van de (overgelegde) verklaring onder ede, afgelegd door de vrouw op 9 februari 2017. Op dat moment was de vrouw meerderjarig. De vraag ligt dan ook voor of de vrouw met de door haar afgelegde verklaring onder ede heeft gevraagd om erkenning van het huwelijk als bedoeld in voornoemd artikel. De rechtbank is van oordeel dat hier geen sprake van is. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw duidelijk aangegeven dat zij is uitgehuwelijkt, nooit wilde trouwen met de man en dat de man niet goed voor haar was. Tijdens het afleggen van de verklaring onder ede heeft zij enkel eerlijk geantwoord op de vraag of zij gehuwd was. Volgens de vrouw is zij niet gewezen op het feit dat die verklaring zou kunnen leiden tot opname van de huwelijksgegevens in de BRP en dat zij daarmee in Nederland als gehuwd geregistreerd zou staan. De abs heeft tijdens de mondelinge behandeling bevestigd dat tijdens het afnemen van de verklaring onder ede niet nadrukkelijk aan de vrouw is gevraagd of zij het huwelijk in Nederland erkend wenst te hebben en dat ook overigens geen specifieke vragen zijn gesteld over het huwelijk. Nu de vrouw zelf nooit uitdrukkelijk om erkenning van het (kind)huwelijk heeft verzocht, slaagt haar beroep op artikel 10:32 onder c BW. Dit betekent dat de rechtbank het primaire verzoek van de vrouw te verklaren voor recht dat het huwelijk tussen partijen niet voor erkenning in aanmerking komt en dus niet vatbaar is voor inschrijving in de BRP wordt toegewezen.
3.10.
Gelet op de toewijzing van het primair verzochte, komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van het voorwaardelijk verzoek tot echtscheiding.
Beoordeling verzoek gezag
Rechtsmacht
3.11.
Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om te beslissen op het verzoek tot voorziening in het gezag.
Toepasselijk recht
3.12.
Voor de vraag welk recht van toepassing is op de gezagsverhouding bepaald artikel
16 lid 1 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (HKBV) dat het van rechtswege ontstaan of tenietgaan van ouderlijke verantwoordelijkheid, zonder tussenkomst van een rechterlijke of administratieve autoriteit, wordt beheerst door het recht van de Staat van de gewone verblijfplaats van het kind. Nu het peilmoment van de gewone verblijfplaats niet in artikel 16 lid 1 HKBV is geregeld, heeft de rechtbank voor de bepaling hiervan aansluiting gezocht bij de jurisprudentie en het Handboek HKBV. De rechtbank zal de gewone verblijfplaats van de minderjarige dientengevolge vaststellen ten tijde van zijn geboorte, aangezien dat het moment is dat van rechtswege ouderlijke verantwoordelijkheid ontstaat. In de BRP is opgenomen dat op [geboortedag] 2014 te [plaats] , Eritrea is geboren de [minderjarige] . De rechtbank zal dan ook naar Eritrees recht beoordelen wie van rechtswege het gezag over de minderjarige heeft.
Gezag Eritrea
3.13.
Zoals in 3.7. is overwogen is naar Eritrees recht sprake van een rechtsgeldig huwelijk, gesloten op [datum] 2014. De minderjarige is geboren tijdens dit huwelijk. Artikel 204 van de destijds geldende Transitional Civil Code of Eritrea (TCCE) bepaalt dat het ouderlijk gezag gedurende het huwelijk wordt uitgeoefend door de ouders. Dit betekent dus dat naar Eritrees recht beide partijen belast zijn met het ouderlijk gezag over de minderjarige. De vrouw heeft zich met de minderjarige in 2017 in Nederland gevestigd. Ingevolge artikel
16 lid 3 HKBV blijft de ouderlijke verantwoordelijkheid bestaan na verplaatsing van de gewone verblijfplaats van het kind naar een andere Staat.
Eenhoofdig gezag
3.14.
De vrouw verzoekt nu te bepalen dat voortaan aan haar alleen het gezag over de minderjarige toekomt. De man heeft haar twee maanden na het huwelijk verlaten. Sinds april 2014 heeft zij de man niet meer gezien en er is ook nooit meer contact geweest. Zij weet niet eens of de man nog leeft. De man heeft de minderjarige nooit gezien. Vanaf de geboorte voedt zij de minderjarige alleen op.
3.15.
Artikel 1:253n lid 2 BW bepaalt dat artikel 1:251a lid 1 BW van overeenkomstige toepassing is. Op grond van laatstgenoemde bepaling kan de rechter bepalen dat het gezag over minderjarigen aan één ouder toekomt indien er een onaanvaardbaar risico is dat bij instandhouding van gezamenlijk gezag van beide ouders de kinderen klem of verloren zouden raken tussen die ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of indien wijziging van het gezag anderszins in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is.
3.16.
De rechtbank acht wijziging van het gezag in het belang van de minderjarige noodzakelijk. De vrouw heeft onweersproken gesteld dat de man al voor de geboorte van de minderjarige uit beeld is geraakt en dat er in de afgelopen tien jaar geen enkel contact is geweest tussen de man en de minderjarige. De man heeft zijn ouderlijke verantwoordelijkheid niet genomen en kan ook geen invulling geven aan zijn gezag nu hij de minderjarige feitelijk niet kent. Het verzoek van de vrouw tot wijziging van het gezag wordt dan ook toegewezen. De rechtbank komt daarmee niet meer toe aan beoordeling van het verzoek van de vrouw aangaande het hoofdverblijf.
Proceskosten
3.17.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank
verklaart voor recht dat het huwelijk tussen partijen niet voor erkenning in aanmerking komt en dus niet vatbaar is voor inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP);
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat het gezag over de [minderjarige] , geboren te [plaats] , Eritrea op [geboortedag] 2014, voortaan aan de vrouw alleen toekomt;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van de Kraats, en, in tegenwoordigheid van mr. Schröder, griffier, in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2024.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.