ECLI:NL:RBZWB:2024:4742

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
11 juli 2024
Zaaknummer
10919661 CV EXPL 24-397 (e)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. van der Lende-Mulder Smit
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontbinding en ontruiming van een huurwoning door een sociale verhuurder in het kader van een huurachterstand en beschermingsbewind

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 juni 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Stichting Clavis en de bewindvoerder van een huurder, [belanghebbende]. Clavis vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning vanwege een huurachterstand van € 2.487,56. De huurder, onder beschermingsbewind, had sinds 2015 een woning gehuurd van Clavis en had in 2021 een betalingsregeling getroffen na een eerdere huurachterstand. De bewindvoerder voerde aan dat Clavis niet tijdig melding had gemaakt van de huurachterstand bij de gemeente, wat had kunnen leiden tot vroegtijdige schuldhulpverlening. De kantonrechter oordeelde dat, hoewel er sprake was van een ernstige tekortkoming door de huurachterstand, de ontbinding van de huurovereenkomst niet gerechtvaardigd was gezien de persoonlijke omstandigheden van de huurder, waaronder het herstel van zijn financiële situatie en de impact op zijn kinderen. De vorderingen tot ontbinding en ontruiming werden afgewezen, maar de vordering tot betaling van de achterstallige huur en incassokosten werd toegewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: 10919661 \ CV EXPL 24-397
Vonnis van 19 juni 2024
in de zaak van
STICHTING CLAVIS,
te Terneuzen,
eisende partij,
hierna te noemen: Clavis,
gemachtigde: A.A.A.M.G. van Damme,
tegen
[bewindvoerder] B.V., IN DIENS HOEDANIGHEID VAN BEWINDVOERDER OVER DE (TOEKOMSTIGE) GOEDEREN VAN [belanghebbende],
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
gemachtigde: mr. D.J.A. Burlet.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 10 april 2024;
- de akte overleggen productie van de bewindvoerder, ingekomen op 7 mei 2024;
- de akte van de bewindvoerder, ingekomen op 17 mei 2024;
- de mondelinge behandeling van 21 mei 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte heeft de kantonrechter vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[belanghebbende] (hierna: [belanghebbende] ) huurt sinds 2 november 2015 van Clavis de woning aan de [adres] te [plaats] . De huidige huurprijs is € 651,87 per maand.
2.2.
Medio 2021 was sprake van een huurachterstand van € 1.871,56. Na aanschrijvingen van Clavis heeft [belanghebbende] om een betalingsregeling gevraagd. In september 2021 is een regeling tot stand gekomen, inhoudende dat [belanghebbende] naast de lopende huur een bedrag van € 75,00 per maand zou voldoen.
2.3.
Bij beschikking van 12 januari 2023 van de kantonrechter te Middelburg is voor de duur van vijf jaar, tot en met 12 januari 2028, over alle (toekomstige) goederen van [belanghebbende] beschermingsbewind ingesteld. De (toenmalige) bewindvoerder heeft zich tot (de gemachtigde van) Clavis gewend, waarna in april 2023 (opnieuw) een betalingsregeling is overeengekomen, inhoudende dat tot medio 2025 naast de lopende huur een bedrag van € 75,00 per maand wordt betaald.
2.4.
De (huidige) bewindvoerder is bij beschikking van 10 oktober 2023 met ingang van 1 november 2023 tot opvolgend bewindvoerder benoemd. Zij heeft (de gemachtigde van) Clavis op 7 november 2023 daarvan in kennis gesteld, waarna haar is meegedeeld dat sprake is van een huurvordering op [belanghebbende] van € 2.756,17 over de periode tot en met november 2023.
2.5.
Op 24 januari 2024 was sprake van een huurachterstand van € 2.487,56. Clavis heeft op 25 januari 2024 bij de gemeente Terneuzen gemeld dat sprake is van een huurachterstand en is op 30 januari 2024 tot dagvaarding overgegaan.
2.6.
Op 2 februari 2024 heeft de bewindvoerder aan (de gemachtigde van) Clavis, als onderdeel van haar reactie op de dagvaarding, een voorstel voor een betalingsregeling voorgelegd. Namens Clavis is daar afwijzend op gereageerd, met de mededeling dat de dagvaarding niet wordt ingetrokken omdat sprake is van een structurele hoge huurachterstand die niet wordt ingelopen.

3.Het geschil

3.1.
Clavis vordert – samengevat – bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de huurovereenkomst te ontbinden, de bewindvoerder te veroordelen tot ontruiming van de woning en haar te veroordelen tot betaling van € 3.121,76 aan achterstallige huur, inclusief rente en kosten en € 651,87 per maand aan huur dan wel schadevergoeding vanaf 1 februari 2024 tot aan de ontruiming, met veroordeling van de bewindvoerder in de proceskosten.
3.2.
Clavis legt – samengevat – aan haar vordering ten grondslag dat [belanghebbende] herhaaldelijk zijn betalingsverplichtingen uit de huurovereenkomst niet is nagekomen, waardoor een aanzienlijke huurachterstand is ontstaan en is blijven bestaan. Dit levert volgens Clavis een ernstige tekortkoming op, die ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt.
3.3.
De bewindvoerder concludeert tot afwijzing van de vorderingen bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, met compensatie van de proceskosten.
3.4.
Als verweer voert de bewindvoerder – samengevat – het volgende aan. De door Clavis gestelde huurachterstand wordt niet betwist, maar deze rechtvaardigt in de gegeven omstandigheden niet de ontbinding van de huurovereenkomst met al haar gevolgen. Clavis heeft nagelaten om in 2021, toen zij de incasso van de vordering uit handen gaf en van onderbewindstelling van [belanghebbende] nog géén sprake was, een melding te maken bij de gemeente over de huurachterstand zoals bedoeld in het Besluit gemeentelijke schuldhulpverlening. Pas enkele dagen voor de dagvaarding heeft zij dat voor de vorm, met het oog op deze procedure, alsnog gedaan. Zou Clavis wel tijdig aan deze verplichting hebben voldaan, hetgeen – zeker van haar als sociale verhuurder – had mogen worden verwacht, dan zou eerder schuldhulpverlening op gang zijn gekomen en zou [belanghebbende] niet in deze situatie, met nog méér schulden, zijn beland. Daar komt bij dat [belanghebbende] op dit moment juist alles weer op de rit begint te krijgen; hij heeft inmiddels weer werk en krijgt ambulante (woon)begeleiding, er is bij de gemeente een aanvraag voor schuldhulpverlening ingediend, de lopende huur wordt al geruime tijd tijdig betaald en er is een concreet budgetplan met ruimte voor een maandelijkse extra betaling in mindering op de huurachterstand. Het verliezen van zijn woning betekent dat dit alles uit elkaar dreigt te vallen. Ook betekent het verliezen van zijn woning dat het contact met zijn twee kinderen in het gedrang komt. De gevorderde ontbinding en ontruiming moeten daarom worden afgewezen, met compensatie van de proceskosten. Een veroordeling van [belanghebbende] in de proceskosten zal zijn schuldenlast verzwaren en is in dit geval gelet op de handelwijze van Clavis niet op zijn plaats. Mocht de huurovereenkomst wel worden ontbonden, dan dient het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te worden verklaard, gelet op de verstrekkende gevolgen daarvan en teneinde de uitkomst in hoger beroep in het gehuurde te kunnen afwachten.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In deze zaak moet de kantonrechter beoordelen of zij op grond van artikel 6:265 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) de huurovereenkomst dient te ontbinden. Daarvoor moet de kantonrechter beoordelen of sprake is van een tekortkoming en zo ja, of er omstandigheden zijn die maken dat de tekortkoming in dit geval de ontbinding van de huurovereenkomst met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Hiervoor zijn van alle omstandigheden van het geval van belang (vgl. HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1810).
(Aard en ernst van) tekortkoming
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat er een huurachterstand is en dat deze € 2.487,56 bedraagt, zodat de kantonrechter hiervan uitgaat. Daarmee staat vast dat er sprake is van een ernstige tekortkoming, die gelet op de omvang van de huurachterstand in beginsel tot ontbinding van de huurovereenkomst dient te leiden.
Overige omstandigheden
4.3.
De kantonrechter is echter van oordeel dat ontbinding van de huurovereenkomst in dit geval, in het licht van de navolgende omstandigheden en gelet op de wederzijdse belangen van partijen, niet gerechtvaardigd is.
4.4.
De bewindvoerder stelt terecht dat Clavis niet heeft voldaan aan haar verplichtingen als verhuurder die voortvloeien uit het Besluit Gemeentelijke Schuldhulpverlening. Die regeling heeft als doel om al in een vroeg stadium schulden te signaleren en mensen daarbij hulp te bieden, om te voorkomen dat die schulden (nog meer) oplopen, zoals in deze zaak is gebeurd. Clavis heeft pas op 25 januari 2024 melding gedaan bij de gemeente van de opgelopen huurachterstand. Dat was slechts vijf dagen voorafgaand aan de dagvaarding en enkele jaren nadat al een aanzienlijke huurachterstand was ontstaan. Aannemelijk is dat de huurachterstand niet zo hoog zou zijn opgelopen als Clavis daarvan al in 2021, toen van een beschermingsbewind nog geen sprake was, melding had gemaakt. Clavis stelt weliswaar dat zij met betrekking tot [belanghebbende] al in 2021 een melding heeft gedaan, maar zij verwijst daartoe slechts naar de daarvoor geldende procedure. Bij gebreke van een concrete onderbouwing van haar stelling kan Clavis daarin dan ook niet worden gevolgd.
4.5.
Verder geldt in dit geval dat de lopende huur al vanaf medio 2023 wordt voldaan en dat er een concreet budgetplan ligt mét ruimte voor een maandelijkse aflossing op de huurachterstand, terwijl [belanghebbende] gelet op zijn overige persoonlijke omstandigheden ook een zwaarwegend belang heeft bij het behouden van de woning. De bewindvoerder heeft daartoe onder meer onweersproken aangevoerd dat [belanghebbende] weer werk heeft, dat reeds hulpverlening is opgestart die door [belanghebbende] ook wordt aanvaard en dat er een echtscheidingsprocedure loopt waarin in een omgangsregeling met betrekking tot de twee minderjarige kinderen van [belanghebbende] moet worden voorzien. Ook het belang van deze kinderen, die naar verwachting regelmatig een weekend bij hun vader gaan verblijven, weegt hier mee en draagt bij aan de conclusie dat ontbinding van de huurovereenkomst in dit geval niet gerechtvaardigd is.
Geen ontbinding en ontruiming
4.6.
Het voorgaande betekent dat de kantonrechter de vorderingen tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning zal afwijzen, alsmede de daarmee samenhangende vordering tot betaling van huur dan wel schadevergoeding vanaf 1 februari 2024 tot het moment van ontruiming. De lopende huur is verschuldigd op grond van de huurovereenkomst. Aangezien deze wordt voldaan bestaat bij een veroordeling daartoe geen belang.
Hoofdsom, wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten
4.7.
De vorderingen tot betaling van de achterstallige huur van € 2.487,56 en de wettelijke rente daarover, door Clavis tot en met 24 januari 2024 berekend op € 365,59, zijn gelet op het voorgaande toewijsbaar, onder aftrek van de door Clavis gestelde en door de bewindvoerder niet weersproken compensatiebedragen van € 53,34 en € 17,78 ter zake van het serviceabonnement huurdersonderhoud.
4.8.
Clavis vordert ook vergoeding van € 339,73 aan buitengerechtelijke incassokosten. Deze vordering wijst de kantonrechter toe. Clavis heeft aan [belanghebbende] een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is niet hoger dan het wettelijke tarief en zal worden toegewezen.
4.9.
De kantonrechter merkt hierbij op dat de bewindvoerder met het budgetplan een concrete en onderbouwde betalingsregeling heeft aangeboden en dat het aan partijen zelf is om hierover in overleg te treden. Het behoort niet tot de bevoegdheden van de kantonrechter om partijen een betalingsregeling op te leggen.
Proceskosten
4.9.
Omdat beide partijen gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt de bewindvoerder om aan Clavis te betalen een bedrag van € 3.121,76‬, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 2.487,56, vanaf 25 januari 2024 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van der Lende-Mulder Smit en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2024.