ECLI:NL:RBZWB:2024:4743

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 juni 2024
Publicatiedatum
11 juli 2024
Zaaknummer
10985305 \ CV EXPL 24-800
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. van Dam
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een incidentele vordering tot betaling van een voorschot in een geschil over de levering van een keuken

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, heeft de kantonrechter op 12 juni 2024 een vonnis gewezen in een geschil tussen [naam 1] en [naam 2], waarbij [naam 1] een keuken had besteld bij [naam 2], die handelt onder de naam [eenmanszaak]. De procedure begon met een dagvaarding op 29 februari 2024, waarin [naam 1] een incidentele vordering indiende op basis van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De kern van het geschil betreft de betaling van een bedrag van € 5.000,00 door [naam 2] aan [naam 1] als compensatie voor de vertraging in de levering van de keuken. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs is voor de totstandkoming van een compensatieovereenkomst tussen partijen, ondanks de betwisting door [naam 2]. De kantonrechter oordeelde dat [naam 1] recht heeft op een voorschot van € 5.000,00, te vermeerderen met wettelijke rente, en dat [naam 2] in de proceskosten moet worden veroordeeld. De zaak is verwezen naar de rol van 10 juli 2024 voor verdere behandeling in de hoofdzaak.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: 10985305 \ CV EXPL 24-800
Vonnis van 12 juni 2024
in de zaak van
[naam 1],
te [plaats 1] ,
eisende partij in de hoofdzaak,
eisend partij in het incident,
hierna te noemen: [naam 1] ,
gemachtigde: mr. J. Ossewaarde,
tegen
[naam 2] , TEVENS HANDELENDE ONDER DE NAAM [eenmanszaak],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij in de hoofdzaak,
verwerende partij in het incident,
hierna te noemen: [naam 2] ,
gemachtigde: mr. J. van Boekel.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 29 februari 2024, tevens houdende provisionele eis ex artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), met producties;
- de conclusie van antwoord in het incident ex artikel 223 Rv;
- de mondelinge behandeling in het incident van 23 mei 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte heeft de kantonrechter vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten

in het incident
2.1.
[naam 2] drijft een eenmanszaak onder de naam [eenmanszaak] . Hij levert en plaatst (onder meer) keukens.
2.2.
[naam 1] heeft bij [naam 2] voor € 31.478,02 een keuken gekocht. De (gewijzigde) offerte en opdrachtbevestiging dateert van 27 mei 2022. Met betrekking tot de betaling is overeengekomen dat 25% aanbetaling bij opdracht (factuur van 29 mei 2022), 65% voor levering en 10% na levering wordt voldaan.
2.3.
[naam 1] heeft de aanbetalingsfactuur van 29 mei 2022 van € 7.869,51 op 1 en 2 juni 2022 betaald. Op 15 juli 2022 heeft [naam 2] haar een factuur gezonden “voor in productie gaan van de keuken”, gevolgd door een factuur van € 8.608,51 op 15 augustus 2022 voor het “restant bedrag keuken”. Deze facturen zijn op 13 augustus 2022 en 1 september 2022 betaald, waarmee het volledige bedrag van € 31.478,02 vóór levering van de keuken is voldaan.
2.4.
[naam 1] heeft [naam 2] op 2 januari 2023 via WhatsApp verzocht de keuken in week 9, de week van 27 februari tot en met 5 maart 2023, te plaatsen. [naam 2] heeft destijds de plaatsing in die week bevestigd. Op 23 februari 2023 heeft [naam 2] aan [naam 1] laten weten dat er iets is misgegaan, gevolgd door onder meer een bericht op 8 maart 2023 dat de keuken door een fout nog niet kon worden geleverd.
2.5.
Op 12 april 2023 heeft [naam 1] via WhatsApp om terugbetaling van het bedrag van € 8.608,51 verzocht in afwachting van de levering van de keuken, waarop [naam 2] heeft laten weten dat terugbetaling niet mogelijk was, omdat het bedrag al was besteed aan de productie van de keuken en dat plaatsing van de keuken voor week 18 (de week van 1 tot en met 7 mei 2023) was ingepland.
2.6.
De partner van [naam 1] , de heer [naam 3] (hierna: [naam 3] ) heeft op 10 mei 2023 namens [naam 1] aanspraak gemaakt op terugbetaling van het volledige aankoopbedrag voor het geval dat de keuken niet uiterlijk in week 24 zou worden geleverd. In reactie daarop heeft [naam 2] op 12 mei 2023 laten weten:
“Ik stuur dit weekend even de mail. Hoe en wat zodat iedereen weet hoe het er voor staat. Ook welk bedrag er terug gestort gaat worden. En dat zal ik dan begin volgende week overmaken aan jullie. En ook een data met montage.”
2.7.
Op 14 mei 2023 heeft [naam 2] gemaild:
“(…)
Ik betreur het dat de keuken nog niet geplaatst is bij jullie omdat het aan onze kant fout is gegaan met de leverancier.
(…)
Wat ik wil doen om jullie tegemoet te komen en het vertrouwen hopelijk terug te winnen.
Wij maken een bedrag over van € 2.000,- welke wij als compensatie aanbieden voor de vertraging van de keuken.
Wij verwachten de keuken week 23/24 bij ons binnen. Zodra deze binnen is kunnen wij plannen.
(…)
Nogmaals mijn excuus voor de gang van zaken, wij hadden dit liever ook niet gehad. Ik snap jullie frustratie. Ik ben er druk mee bezig dit z.s.m. op te lossen voor jullie.”
2.8.
In reactie op een rappel van [naam 3] op 22 mei 2023 via WhatsApp dat de toegezegde vergoeding van € 2.000,00 nog niet is ontvangen, heeft [naam 2] geantwoord:
“De vergoeding komt er aan.
Keuken zijn ze druk mee bezig. Zodra ik wat hoor meld ik dit gelijk naar jullie.”
2.9.
Op 25 mei 2023 heeft [naam 3] aan [naam 2] geappt:
“(…)
Graag vandaag duidelijkheid & geld.
Zo niet kom ik morgen even naar de zaak voor een heerlijk bakje koffie.”
[naam 2] heeft daarop geantwoord:
“Dit weekend staat de betaling er op. En dinsdag weet ik hoe en wat.
(…)”
2.10.
In reactie op het navolgende WhatsAppbericht van [naam 1] aan [naam 2] van 30 mei 2023:
“Wederom heb je je weer niet aan je belofte gehouden! (…)
Vandaag willen wij geld zien!!
Voor 12.00 vanmiddag geen geld op de rekening, dan zullen we zien wat de kracht van Facebook is.
En week 24 GEEN complete keuken = cancellen keuken en complete bedrag terug.
We zijn het beu! We voelen ons flink genaaid.”
heeft [naam 2] haar laten weten dat hij helaas van een andere klant geen geld heeft mogen ontvangen, dat het geld er wel aan komt en:
“Iets op Facebook zetten gaan we elkaar alleen maar meer in de haren zitten en lijkt mij niet de oplossing. (…)”
Na een verdere WhatsApp-wisseling op 30 mei 2023 heeft [naam 2] die dag het bedrag van € 2.000,00 aan [naam 1] betaald.
2.11.
Na 30 mei 2023 is de WhatsApp- en mailwisseling tussen partijen over de levering van (onderdelen van) de keuken voortgegaan. In reactie op onder meer de opmerking van [naam 3] op 19 juni 2023
“Ik hoop dat er deze week wat binnen komt. Zo niet sta ik 26 juni in jou showroom. Tot volgende week!!”en
“Ik hoop het voor jullie. Ga die 28 duizend toch een beetje missen na anderhalf jaar.”heeft [naam 2] geappt:
“(…) Nogmaals ben er druk me bezig voor jullie. Maar die dreigingen slaan nergens op. Dat maakt het proces niet sneller. En ben daar ook niet van gediend.
Nogmaals ik snap de frustratie die heb ik ook.”
2.12.
Bij e-mail van 23 juni 2023 heeft [naam 1] aan [naam 2] meegedeeld:
“Naar aanleiding van ons bezoek in de showroom deze morgen.
Aanstaande maandag 26 juni 2023 geen complete levering en plaatsing van de keuken.
Betekend annulering van de keuken en geld terug!”
2.13.
[naam 2] heeft op 29 juni 2023 aan [naam 1] en [naam 3] gemaild:
“Bedankt dat jullie willen meedenken met een oplossing.
Wij zullen dit met 2 handen aanpakken om toch een prachtige keuken te mogen monteren. (…)
De vraag omtrent het terug betalen heb ik gelezen. Wat ik had voorgesteld wil ik eigenlijk nakomen. Dat ik jullie € 5000, - terug geef zodra wij de keuken gemonteerd hebben.
(…)”
2.14.
Op 25 augustus 2023 is de keuken geplaatst. [naam 1] en [naam 3] hebben vervolgens op 8 september 2023 aan [naam 2] gemaild:
“De keuken staat voor het grootste deel. Maar we willen alles zo spoedig mogelijk afhandelen.
(…)
De keuken is op vrijdag 25 augustus gemonteerd dus we geven je 5 dagen de tijd om het geld naar ons over te maken, zodat we dit af kunnen handelen. Is het geld woensdag 13 september 2023 eind van de dag niet binnen, dan geven wij onze advocaat opdracht dit af te handelen. We hoeven hier dus niet voor om te tafel zoals je in je whatsapp bericht stuurde op donderdag 31 augustus 2023.
(…)”
[naam 2] heeft daarop bij e-mail van 13 september 2023 onder meer als volgt gereageerd:
“(…)
Op de vraag van de € 5.000, - zullen wij dit binnen 3 weken overmaken op jullie rekening. Ik heb dit jullie beloofd en kom dit ook na.
(…)”
2.15.
Op 4 oktober 2023 heeft [naam 1] aan [naam 2] geappt dat die dag het bedrag van € 5.000,00 moet zijn voldaan, waarop [naam 2] haar heeft bericht dat de volgende dag te zullen regelen.
2.16.
Bij gebreke van betaling heeft de gemachtigde van [naam 1] [naam 2] op 9 oktober 2023 tot betaling van € 5.000,00 gesommeerd. [naam 2] heeft ook daarna het bedrag van € 5.000,00 onbetaald gelaten. Hij heeft de gemachtigde van [naam 1] op 23 oktober 2023 onder meer het volgende gemaild:
“(…)
Zelf heb ik met de klant overeengekomen dat wij nog eenmalig € 5.000, - overmaken om het af te ronden, echter ben ik wel afhankelijk wanneer wij een grote betaling binnen krijgen van een klant van ons, ik verwacht dit op zeer kort termijn.
Wat er niet bij helpt is dat uw cliënt mij bedreigt met van alles en nog wat, en zeker niet als ik met andere klanten in gesprek ben.
Ik begrijp de frustratie maar nogmaals willen wij het oplossen.
(…)”

3.Het geschil

in de hoofdzaak
3.1.
[naam 1] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [naam 2] te veroordelen tot betaling aan [naam 1] van een bedrag van € 5.625,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 5.000,00 vanaf 25 augustus 2023, althans 4 oktober 2023, althans vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening en de wettelijke rente over een bedrag van € 625,00 vanaf 17 oktober 2023, althans vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
II. [naam 2] te veroordelen tot betaling aan [naam 1] van een bedrag van € 5.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
III. [naam 2] te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
in het incident
3.2.
[naam 1] vordert bij wijze van voorlopige voorziening voor de duur van het geding in de hoofdzaak en bij provisioneel vonnis, zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [naam 2] te veroordelen tot betaling tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [naam 1] van een voorschot op de door [naam 2] erkende vordering van € 5000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf primair 25 augustus 2023, subsidiair 4 oktober 2023, althans vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
II. [naam 2] te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
3.3.
[naam 1] legt aan haar provisionele eis – samengevat – het volgende ten grondslag. Zij vordert in de hoofdzaak onder meer nakoming van de tussen partijen gemaakte afspraak dat [naam 2] € 5.000,00 aan [naam 1] betaalt als compensatie voor de grote vertraging in de levering van de keuken en de gehele gang van zaken vanaf de totstandkoming van de overeenkomst in mei 2022 tot de uiteindelijke plaatsing van de keuken op 25 augustus 2023. Dit betreft een opeisbare en erkende vordering, althans een vordering die voldoende vaststaat dan wel op eenvoudige wijze kan worden vastgesteld. Dat leidt er toe dat van [naam 1] niet kan worden gevergd nog langer te wachten op een executoriale titel. [naam 1] heeft voldoende belang bij de gevorderde voorziening, te meer omdat is gebleken dat [naam 2] zijn bedrijfspand in [plaats 1] heeft verlaten en niet duidelijk is of hij nog een onderneming drijft.
3.4.
[naam 2] concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [naam 1] , dan wel afwijzing van haar incidentele vordering, met veroordeling van [naam 1] in de proceskosten in het incident.
3.5.
Volgens [naam 2] is vanwege het ontbreken van een spoedeisend belang van [naam 1] bij de gevorderde voorziening niet aan de vereisten van artikel 223 Rv voldaan. Voorts betwist [naam 2] op inhoudelijke gronden de door [naam 1] gestelde (onvoorwaardelijke) overeenkomst tot betaling van € 5.000,00 en stelt hij dat ook sprake is van een restitutierisico, wat volgens hem tot afwijzing van de gevorderde voorziening moet leiden.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In het incident
Ontvankelijkheid
4.1.
Op grond van artikel 223 Rv kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Deze vordering moet samenhangen met de hoofdvordering.
4.2.
Aan deze vereisten is naar het oordeel van de kantonrechter voldaan, zodat [naam 1] ontvankelijk is in haar provisionele vordering. De gevraagde voorlopige voorziening hangt samen met de hoofdvordering – er wordt een voorschot gevorderd op de in de hoofdzaak gevorderde geldsom – en betreft een voorziening die voor de duur van de aanhangige bodemprocedure kan worden gegeven.
4.3.
De kantonrechter overweegt, in tegenstelling tot hetgeen [naam 2] aanvoert, dat ingevolge artikel 223 Rv een spoedeisend belang bij de gevorderde voorziening geen vereiste is. Daarin verschilt de gevorderde voorziening ten opzichte van het kort geding (artikel 254 Rv). Voor de ontvankelijkheid van [naam 1] is een belang bij de vordering in de zin van artikel 3:303 Burgerlijk Wetboek (BW) voldoende en dat belang is gegeven met haar stelling dat zij een opeisbare vordering op [naam 2] heeft.
4.4.
Daarmee komt de kantonrechter toe aan de inhoudelijke beoordeling van de provisionele vordering.
Inhoudelijke beoordeling
4.5.
Om te beoordelen of de gevorderde voorziening toewijsbaar is, moet de kantonrechter de belangen van partijen afwegen tegen de achtergrond van de te verwachten duur van de hoofdzaak en van de proceskansen daarin. Bij die belangenafweging spelen de volgende factoren een rol: de terughoudendheid die op zijn plaats is bij een provisioneel voorschot, het voldoende aannemelijk zijn van het bestaan van een vordering, de mate van spoedeisendheid van het belang van [naam 1] en de omvang van het restitutierisico voor [naam 2] . Omdat het in deze zaak gaat om betaling van een geldsom, kan de voorziening in beginsel alleen worden toegewezen voor zover het beloop van het gevorderde voorschot al voldoende vaststaat dan wel op eenvoudige wijze kan worden vastgesteld.
(Bestaan en inhoud) compensatie-overeenkomst
4.6.
De kantonrechter is voorshands van oordeel dat de door [naam 1] gestelde compensatieovereenkomst tussen partijen tot stand gekomen is. Een overeenkomst komt tot stand door middel van aanbod en aanvaarding (artikel 6:217 BW). Dat [naam 2] heeft aangeboden om na plaatsing van de keuken ter compensatie een bedrag van € 5.000,00 aan [naam 1] te betalen, staat expliciet in zijn e-mail van 29 juni 2023. Hij heeft dit bovendien uitdrukkelijk bevestigd in zijn e-mail van 13 september 2023, in reactie op de e-mail van 8 september 2023 van [naam 1] waarin hij is aangemaand het afgesproken bedrag van € 5.000,00 te betalen. Gelet op deze berichten van partijen over en weer kan [naam 2] dan ook voorshands niet worden gevolgd in zijn verweer dat [naam 1] zijn voorstel niet heeft aanvaard en daarom geen overeenkomst tot stand is gekomen.
4.7.
Ook het verweer van [naam 2] dat hij dit voorstel, net als het eerdere voorstel tot betaling van een compensatie van € 2.000,00, heeft gedaan onder ongeoorloofde druk die [naam 1] en [naam 3] op hem hebben uitgeoefend, wordt voorshands gepasseerd. [naam 2] stelt daartoe dat [naam 1] veelvuldig onaangekondigd in de zaak kwam om hem met haar uitlatingen, ook in aanwezigheid van andere klanten, onder druk te zetten en dat ook in de correspondentie door haar en haar partner dreigementen zijn geuit, zoals de mededeling dat ‘alles’ op Facebook zou worden geplaatst en dat [naam 3] langs zou komen in de showroom voor een ‘heerlijk bakje koffie’. [naam 2] doet hiermee een beroep op vernietiging van de overeenkomst vanwege bedreiging, maar kan daarin naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter niet worden gevolgd. Bedreiging is aanwezig, wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door onrechtmatig deze of een derde met enig nadeel in persoon of goed te bedreigen. De bedreiging moet zodanig zijn, dat een redelijk oordelend mens daardoor kan worden beïnvloed (artikel 3:44 lid 2 BW). [naam 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat voorafgaand aan zijn voorstel om als compensatie € 2.000,00 te voldoen dan wel zijn daaropvolgende voorstel om € 5.000,00 te betalen van een dergelijke bedreiging en beïnvloeding sprake is geweest. De WhatsApp berichten van 25 mei 2023 en 30 mei 2023 waarop hij zich in dit verband beroept, zijn gestuurd nádat [naam 2] zelf al het voorstel had gedaan om € 2.000,00 ter compensatie te betalen, zodat [naam 2] daardoor niet kan zijn beïnvloed. Dat [naam 2] vóór 14 mei 2023 op ontoelaatbare wijze onder druk is gezet, zoals hij ter zitting nog heeft aangevoerd, is niet met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd. De berichten van [naam 2] van 12 en 14 mei 2023 in samenhang met het bericht van [naam 3] van 10 mei 2023 wijzen er eerder op dat [naam 2] destijds compensatie heeft aangeboden om daarmee een beroep van [naam 1] op ontbinding van de overeenkomst vanwege niet-nakoming te voorkomen. Dat volgt ook uit de e-mail van [naam 2] van 29 juni 2023 waarin hij het hier aan de orde zijnde bedrag van € 5.000,00 heeft aangeboden, nadat [naam 1] op 23 juni 2023 had laten weten dat zij ‘de keuken zou annuleren’ bij gebreke van complete levering en plaatsing daarvan op 26 juni 2023, waarbij van ongeoorloofde druk geen sprake is. Ook het bericht van [naam 2] van 23 oktober 2023 in reactie op de sommatie van de gemachtigde van [naam 1] wijst er niet op dat hij bij het aanbieden van compensatie door enige bedreiging zou zijn beïnvloed. Integendeel, [naam 2] bevestigt daarin nogmaals en zonder enig voorbehoud dat hij ‘het’ wil oplossen en tot betaling van € 5.000,00 aan [naam 1] zal overgaan. Dat betekent dat [naam 2] niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een wegens bedreiging vernietigbare compensatieovereenkomst.
4.8.
Dat [naam 2] met zijn aanbod tot betaling van € 5.000,00 ‘slechts’ een aanvullende betaling van € 3.000,00 en/of een betaling tegen finale kwijting heeft bedoeld en [naam 1] dat redelijkerwijs ook zo heeft moeten begrijpen, zoals [naam 2] stelt, is evenmin aannemelijk. Hij heeft immers in geen van zijn berichten, ook niet dat van 23 oktober 2023, een dergelijk voorbehoud gemaakt.
4.9.
De conclusie uit het voorgaande is dat in hoge mate aannemelijk is dat de vordering van [naam 1] in de hoofdzaak tot betaling van € 5.000,00 als compensatie voor de vertraging in de levering van de keuken zal worden toegewezen.
Belangenafweging
4.10.
Naar het oordeel van de kantonrechter dient het belang van [naam 1] bij het gevorderde voorschot, in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, zwaarder te wegen dan het belang van [naam 2] om de uitkomst van de hoofdzaak, waarin ook andere kwesties ter beoordeling voorliggen, af te wachten. Bij deze belangenafweging neemt de kantonrechter ook in aanmerking dat [naam 2] geen aanbod heeft gedaan om in afwachting van de uitkomst van de hoofdzaak voor de betaling van € 5.000,00 zekerheid te stellen en dat voorts niet is gebleken van een restitutierisico voor [naam 2] ingeval [naam 1] tot enige terugbetaling gehouden mocht zijn. Dat [naam 1] niet direct na de sommatie van 9 oktober 2023 tot dagvaarding is overgegaan, doet anders dan [naam 2] stelt aan het belang van [naam 1] bij de provisionele vordering niet af en versterkt dat belang eerder. [naam 2] heeft immers op 23 oktober 2023 nogmaals bevestigd het bedrag van € 5.000,00 te betalen zodra hij over de daarvoor benodigde financiële middelen zou beschikken. Deze betaling is echter uitgebleven. Omdat toewijzing van deze vordering in de hoofdzaak hoogst aannemelijk is, zal het gevorderde voorschot dan ook worden toegewezen, net als de daarover (subsidiair) gevorderde wettelijke rente vanaf 4 oktober 2023. [naam 2] heeft op 13 september 2023 meegedeeld het bedrag van € 5.000,00 binnen drie weken te betalen, waarmee [naam 1] akkoord is gegaan, waarmee het aannemelijk is dat [naam 2] door het enkele verloop van die betalingstermijn op 4 oktober 2023 vanaf die datum in verzuim is en dus vanaf die datum wettelijke rente is verschuldigd.
Proceskosten
4.11.
[naam 2] is in het incident in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [naam 1] in het incident worden begroot op:
- salaris gemachtigde
396,00
(1,50 punten × € 264,00)
- nakosten
132,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
528,00
De kantonrechter ziet aanleiding om voor het salaris gemachtigde een half punt toe te kennen voor de in de dagvaarding opgenomen provisionele vordering en een punt voor de mondelinge behandeling in het incident.
4.12.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
In de hoofdzaak
4.13.
In de conclusie van antwoord in het incident heeft [naam 2] geen, althans beperkt verweer gevoerd tegen het in de hoofdzaak door [naam 1] gevorderde. De kantonrechter zal de hoofdzaak verwijzen naar de rol van 10 juli 2024 voor het nemen van de conclusie van antwoord door [naam 2] .
4.14.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De kantonrechter
in het incident
5.1.
veroordeelt [naam 2] bij wijze van provisionele voorziening om aan [naam 1] te betalen een voorschot van € 5.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 4 oktober 2023 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [naam 2] in de proceskosten van € 528,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [naam 2] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [naam 2] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in de hoofdzaak
5.6.
verwijst de zaak naar de rol van 10 juli 2024 voor het nemen van de conclusie van antwoord door [naam 2] ;
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Dam en in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2024.