ECLI:NL:RBZWB:2024:4744

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
11 juli 2024
Zaaknummer
10895721 \ CV EXPL 24-282
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Swaanen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming na cocaïnevondst in berging

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 mei 2024 uitspraak gedaan in een vordering van Stichting Stadlander tegen haar huurders, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. De vordering betreft de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van de woning, naar aanleiding van de vondst van een kilogram cocaïne in de berging van de huurwoning. De huurders zijn sinds 2009 huurder van de woning en zijn getrouwd. De huurovereenkomst bevat bepalingen die het verbieden om in het gehuurde drugsgerelateerde activiteiten te verrichten. Na een politieonderzoek werd de cocaïne aangetroffen, wat leidde tot een bestuurlijke rapportage en een besluit van de burgemeester om de berging te sluiten. Stadlander heeft de huurders in een brief op de hoogte gesteld van de ernstige tekortkoming in hun verplichtingen en heeft hen de mogelijkheid geboden om de huurovereenkomst vrijwillig op te zeggen, wat niet is gebeurd. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst, door de aanwezigheid van harddrugs, de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. De kantonrechter heeft de vordering van Stadlander toegewezen, de huurovereenkomst ontbonden en de huurders veroordeeld tot ontruiming van de woning binnen veertien dagen na betekening van het vonnis. Tevens zijn de huurders hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 10895721 \ CV EXPL 24-282
Vonnis van 22 mei 2024
in de zaak van
STICHTING STADLANDER,
te Bergen op Zoom,
eisende partij,
hierna te noemen: Stadlander,
gemachtigde: M.P.A. Roelands,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

te [plaats] , thans verblijvende te [verblijfplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde sub 1] ,
2.
[gedaagde sub 2],
te [plaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde sub 2] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: huurders,
gemachtigde: mr. H.E.Chr.M. Nieland.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 6 maart 2024 en de daarin vermelde processtukken;
- de mondelinge behandeling van 22 april 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en waarbij de gemachtigde van huurders gebruik heeft gemaakt van spreekaantekeningen die ter zitting zijn overgelegd.
1.2.
Ten slotte heeft de kantonrechter vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde sub 1] huurt sinds 2009 van Stadlander de woning met berging aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning en de berging). Stadlander heeft daartoe in 2009 met hem en zijn toenmalige partner een huurovereenkomst gesloten (hierna: de huurovereenkomst). [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] zijn getrouwd. [gedaagde sub 2] heeft vanaf 25 april 2023 haar hoofdverblijf in de woning. Zij is wettelijk medehuurder.
2.2.
Op de huurovereenkomst zijn de door Stadlander gehanteerde ‘Algemene Huurvoorwaarden zelfstandige woonruimte d.d. 1 juli 2004’ van toepassing. In deze algemene voorwaarden (hierna: de algemene huurvoorwaarden) is – voor zover relevant – het volgende opgenomen:
7.1.
Het is huurder niet toegestaan in het gehuurde hennep te kweken of andere activiteiten te verrichten die op grond van de Opiumwet strafbaar zijn gesteld, dan wel in het gehuurde handelingen te verrichten/activiteiten te ontplooien die in strijd zijn met de wet en/of die gevaren met zich meebrengen voor huurder zèlf, de medehuurders, het gehuurde en/of het gebouw of complex waarvan het gehuurde deel uitmaakt. Onder het gehuurde wordt tevens de gemeenschappelijke ruimte begrepen.
2.3.
In april 2023 is door de politie Zeeland-West-Brabant een onderzoek gestart naar export, bezit, handel in harddrugs en witwassen. Naar aanleiding van dit onderzoek vond op 13 november 2023 een doorzoeking plaats in de berging. De politie heeft toen een kilogram cocaïne aangetroffen en in beslag genomen. Deze feiten en omstandigheden zijn opgenomen in een bestuurlijke rapportage die is uitgebracht aan de burgemeester van de gemeente Bergen op Zoom (hierna: de bestuurlijke rapportage).
2.4.
Bij besluit van 7 december 2023 heeft de burgemeester naar aanleiding van de bestuurlijke rapportage en in vervolg op het daartoe bij brief van 20 november 2023 kenbaar gemaakte voornemen, Stadlander gelast de berging voor de periode tot 20 december 2024 te sluiten en gesloten te houden, onder aanzegging van bestuursdwang.
2.5.
Stadlander heeft per (aangetekende) brief van 23 november 2023 [gedaagde sub 1] aangeschreven en hem meegedeeld dat hij, vanwege de vondst van een kilogram cocaïne, ernstig tekort is geschoten in zijn verplichtingen tegenover Stadlander en dat Stadlander daarom de huurovereenkomst wil beëindigen. Stadlander heeft hem de mogelijkheid geboden om de huurovereenkomst vrijwillig op te zeggen. [gedaagde sub 1] heeft dat niet gedaan. [gedaagde sub 1] heeft ook niet op gereageerd op de brief. [gedaagde sub 2] heeft bij brief van haar gemachtigde van 7 december 2023 bezwaar gemaakt tegen beëindiging van de huurovereenkomst.
2.6.
[gedaagde sub 1] is op of omstreeks 21 november 2023 in voorlopige hechtenis genomen.

3.Het geschil

3.1.
Stadlander vordert – samengevat – bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. de huurovereenkomst te ontbinden;
b. huurders te veroordelen om binnen twee weken na betekening van het vonnis de woning te ontruimen en te verlaten, met al degenen die en al hetgeen dat zich daarin of daarop bevinden, en met afgifte van de sleutels aan Stadlander ter beschikking te stellen;
c. huurders hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Stadlander legt – samengevat – aan haar vordering ten grondslag dat huurders, gelet op de in de berging aangetroffen cocaïne, ernstig tekort zijn geschoten in de nakoming van hun verplichtingen uit de huurovereenkomst door te handelen in strijd met artikel 7.1 van de algemene huurvoorwaarden en dat deze tekortkoming de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. Het belang van Stadlander bij ontbinding van de huurovereenkomst is om haar
zero tolerancebeleid te kunnen handhaven en daarmee gevolgen te kunnen verbinden aan Opiumwet gerelateerde handelingen die ernstige negatieve invloed (kunnen) hebben op de samenleving en op de woonomgeving. Dit belang weegt zwaarder dan het belang van huurders, ook dat van [gedaagde sub 2] , om in de woning te kunnen blijven wonen, aldus Stadlander.
3.3.
Huurders voeren – samengevat – het volgende verweer. De gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst is in de gegeven omstandigheden disproportioneel. Er is nooit sprake geweest van overlast en/of een gevaarlijke situatie. In dit geval dient met een waarschuwing te worden volstaan. Het belang van [gedaagde sub 2] om in de woonruimte te blijven, weegt ook zwaarder dan het belang van Stadlander bij ontbinding van de huurovereenkomst. [gedaagde sub 2] zal ingeval van ontbinding van de huurovereenkomst op straat komen te staan, terwijl zij zich altijd als een normale huurster heeft gedragen en geen enkele wetenschap had van de cocaïne in de berging. Recidive gevaar is er evenmin, ook niet wanneer [gedaagde sub 1] op enig moment weer in vrijheid wordt gesteld. [gedaagde sub 2] is voornemens dat te voorkomen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Ingevolge artikel 6:265 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. In deze zaak moet de kantonrechter daarom beoordelen of sprake is van een tekortkoming en zo ja, of er omstandigheden zijn die maken dat de tekortkoming in dit geval de ontbinding van de huurovereenkomst met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Bij de beantwoording van die vraag laat de kantonrechter de bestuursrechtelijke drietraps-evenredigheidstoets, waarnaar huurders verwijzen, buiten beschouwing. Het gaat hier niet om de toetsing van een bestuurlijke maatregel, maar om de civielrechtelijke toets of ontbinding van de tussen partijen bestaande huurovereenkomst gerechtvaardigd is en dat moet naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad op basis van artikel 6:265 BW aan de hand van álle omstandigheden van het geval worden beoordeeld. Bij die beoordeling kan niet op voorhand aan één gezichtspunt, ongeacht de overige omstandigheden van het geval, een beslissende rol worden toegekend (vgl. HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018-1810).
Tekortkoming
4.2.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat er cocaïne is gevonden in de berging en dat dit een schending oplevert van de Opiumwet en daarmee ook van artikel 7.1 van de algemene huurvoorwaarden. Er is dus sprake van een tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen uit de huurovereenkomst. Dat betekent dat de huurovereenkomst in beginsel dient te worden ontbonden, ook ten aanzien van [gedaagde sub 2] . Omdat de huurovereenkomst is gesloten met [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] wettelijk medehuurder is, vloeit hieruit een hoofdelijke aansprakelijkheid voort. Deze hoofdelijke aansprakelijkheid strekt zich uit tot alle verplichtingen uit de huurovereenkomst (behalve voor zover deze al opeisbaar waren voordat [gedaagde sub 2] medehuurder werd; artikel 7:266 lid 2 BW). Bij een niet nakoming van de huurovereenkomst is in beginsel dan ook niet relevant wie van beide huurders feitelijk is tekortgeschoten.
4.3.
Daarmee ligt de vraag voor of deze tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis de ontbinding van de huurovereenkomst met al haar gevolgen niet rechtvaardigt, zoals huurders in hun verweer stellen. De kantonrechter is van oordeel dat in dit geval ontbinding van de huurovereenkomst, ook ten aanzien van [gedaagde sub 2] , wel gerechtvaardigd is en overweegt daartoe het volgende.
Ernst van tekortkoming
4.4.
Het aanwezig hebben van een handelshoeveelheid harddrugs in een (berging van een) woning, zoals in dit geval,
kanongewenste nevengevolgen met zich meebrengen zoals overlast, criminaliteit en aantasting van de woonomgeving. Stadlander heeft daar terecht op gewezen. Het gegeven dat de aanwezigheid van drugs het risico van deze ongewenste nevengevolgen in het leven kan roepen, geeft aan Stadlander voldoende reden om daartegen op te treden. Daarvoor is het niet vereist dat deze nevengevolgen ook daadwerkelijk het geval zijn geweest. Of in dit geval daadwerkelijk geen sprake is geweest van overlast en/of een gevaarlijke situatie, zoals huurders stellen, kan dan ook in het midden blijven. Voorts geldt dat ook al zou het zo zijn dat [gedaagde sub 2] niet van de aanwezigheid van de drugs in de berging op de hoogte was, zoals huurders stellen, dat de tekortkoming niet wegneemt en ook aan de ernst van de tekortkoming niet afdoet. Huurders kunnen dan ook niet worden gevolgd in het verweer dat de tekortkoming gezien haar geringe betekenis de ontbinding van de huurovereenkomst met al haar gevolgen niet rechtvaardigt en daarom met een waarschuwing moet worden volstaan.
Overige omstandigheden
4.5.
Het verweer van huurders slaagt evenmin voor zover zij zich erop beroepen dat ontbinding van de huurovereenkomst niet gerechtvaardigd is vanwege de gevolgen daarvan voor [gedaagde sub 2] . Indien de huurovereenkomst met [gedaagde sub 1] wordt ontbonden, wordt [gedaagde sub 2] – als wettelijk medehuurder – huurder (artikel 7:266 lid 3 BW). Er is dan ook geen reden om de huurovereenkomst tussen Stadlander en [gedaagde sub 1] vanwege de gevolgen daarvan voor [gedaagde sub 2] niet te ontbinden. Daarmee ligt de vraag voor of de huurovereenkomst ook ten aanzien van [gedaagde sub 2] dient te eindigen en die vraag beantwoordt de kantonrechter gelet op het navolgende bevestigend.
4.6.
[gedaagde sub 2] is, zoals hiervoor al overwogen, naast [gedaagde sub 1] hoofdelijk aansprakelijk voor de tekortkoming, ook als zij niet bekend zou zijn geweest met de verboden activiteiten van haar echtgenoot. Daar komt bij dat ingeval de kantonrechter de huurovereenkomst met [gedaagde sub 2] wel in stand zou laten, een aanzienlijke kans aanwezig is dat [gedaagde sub 1] op enig moment weer zijn intrek zal nemen in de woning, in welk geval [gedaagde sub 1] dan ook weer huurder zal zijn en mogelijk opnieuw druggerelateerde activiteiten in het gehuurde zullen plaatsvinden. Huurders zijn gehuwd, zodat [gedaagde sub 1] van rechtswege medehuurder zal zijn indien en zolang hij in de woning weer zijn hoofdverblijf heeft. Dat die situatie zich in de toekomst niet zal voordoen, is door huurders onvoldoende aannemelijk gemaakt. De enkele stelling dat [gedaagde sub 2] daarvoor zal waken, is daartoe niet voldoende.
4.7.
De kantonrechter onderkent dat [gedaagde sub 2] er belang bij heeft om in de woning te kunnen blijven en dat het in de huidige woningmarkt moeilijk is om andere woonruimte te vinden. Dat laatste maakt echter niet dat het belang van [gedaagde sub 2] zwaarder weegt dan het belang van Stadlander bij handhaving van haar beleid dat is gericht tegen handelingen die ernstige negatieve invloed (kunnen) hebben op de samenleving en op de woonomgeving. Daarbij is ook van belang dat [gedaagde sub 2] inmiddels, na een verhuizing vanuit Amsterdam, een sociaal netwerk heeft opgebouwd in [plaats] en hier ook werkzaam is, wat haar mogelijkheden om een ander onderkomen te vinden naar verwachting zal vergroten.
4.8.
Alles bij elkaar genomen, is de kantonrechter van oordeel dat de aangevoerde omstandigheden niet zodanig zijn dat de ontbinding van de huurovereenkomst ten aanzien van (beide) huurders in dit geval niet gerechtvaardigd is.
4.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de kantonrechter de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning toewijst. De kantonrechter ziet geen aanleiding om de door Stadlander gevorderde ontruimingstermijn te verlengen. De huurders hebben op dit punt ook geen verweer gevoerd. De ontruimingstermijn wordt daarom conform de vordering van Stadlander gesteld op 14 dagen na betekening van dit vonnis.
Proceskosten
4.10.
Huurders worden in het ongelijk gesteld en zij zullen daarom hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten van Stadlander worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding € 130,38
- griffierecht € 130,00
- salaris gemachtigde € 408,00 (2,00 punten × € 204,00)
- nakosten
€ 102,00
Totaal € 770,38

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
ontbindt met ingang van de dag na heden de huurovereenkomst tussen partijen die ziet op de woning aan de [adres] te [plaats] ;
5.2.
veroordeelt huurders om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis de woning te ontruimen en te verlaten, met al degenen die en al hetgeen dat zich daarin of daarop bevinden, en met afgifte van de sleutels aan Stadlander ter beschikking te stellen;
5.3.
veroordeelt huurders hoofdelijk in de proceskosten van € 770,38, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe; als huurders niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten huurders ook de kosten van betekening betalen;
5.4.
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Swaanen en in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2024.