Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil en de beoordeling
€ 119,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze civiele zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], vertegenwoordigd door mr. W. Plessius, en [gedaagde] B.V. De eiser vorderde betaling van onbetaalde facturen ter hoogte van € 2.398,83, vermeerderd met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde partij, [gedaagde] B.V., heeft de facturen betwist en aangevoerd dat er afspraken waren gemaakt over de betaling van meerwerk, waarvoor geen werkbonnen waren overlegd.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een overeenkomst bestaat tussen partijen, waaruit de verplichting voor [gedaagde] voortvloeit om de facturen te betalen. Het verweer van [gedaagde] werd verworpen, omdat zij niet kon onderbouwen dat er een nadere afspraak was gemaakt over de werkbonnen. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde] in beginsel gehouden was om de facturen te betalen en dat de mogelijkheid tot opschorting van de betalingsverplichting uitgesloten was volgens de toepasselijke Metaalunievoorwaarden.
De vordering van [eiser] werd toegewezen, inclusief de wettelijke handelsrente en de buitengerechtelijke incassokosten. Daarnaast werd [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten, die op € 971,42 werden begroot. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.