ECLI:NL:RBZWB:2024:4747

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
11 juli 2024
Zaaknummer
10761858 \ CV EXPL 23-3209
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Borm
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen in het kader van aannemerswerkzaamheden met betrekking tot elektrawerkzaamheden

In deze civiele zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], vertegenwoordigd door mr. W. Plessius, en [gedaagde] B.V. De eiser vorderde betaling van onbetaalde facturen ter hoogte van € 2.398,83, vermeerderd met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde partij, [gedaagde] B.V., heeft de facturen betwist en aangevoerd dat er afspraken waren gemaakt over de betaling van meerwerk, waarvoor geen werkbonnen waren overlegd.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een overeenkomst bestaat tussen partijen, waaruit de verplichting voor [gedaagde] voortvloeit om de facturen te betalen. Het verweer van [gedaagde] werd verworpen, omdat zij niet kon onderbouwen dat er een nadere afspraak was gemaakt over de werkbonnen. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde] in beginsel gehouden was om de facturen te betalen en dat de mogelijkheid tot opschorting van de betalingsverplichting uitgesloten was volgens de toepasselijke Metaalunievoorwaarden.

De vordering van [eiser] werd toegewezen, inclusief de wettelijke handelsrente en de buitengerechtelijke incassokosten. Daarnaast werd [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten, die op € 971,42 werden begroot. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 10761858 \ CV EXPL 23-3209
Vonnis van 19 juni 2024
in de zaak van
[eiser] , H.O.D.N. [bedrijf eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. W. Plessius,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend bij haar bestuurder [naam] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 22 november 2023;
- de mondelinge behandeling van 8 april 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
[gedaagde] is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet op de mondelinge behandeling van 8 april 2024 verschenen.
1.3.
Ten slotte heeft de kantonrechter vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Beide partijen voeren aannemerswerkzaamheden uit. Zij werken al geruime tijd samen. [gedaagde] heeft ter uitvoering van een opdracht van [bedrijf 1] aan [eiser] de opdracht gegeven om in 42 woningen in de [adres] te [plaats 3] elektrawerkzaamheden uit te voeren. Op 14 september 2022 heeft [eiser] aan [gedaagde] een offerte uitgebracht voor deze werkzaamheden (hierna: de offerte), die door [gedaagde] is aanvaard.
2.2.
In de offerte is opgenomen dat facturen binnen 14 dagen na factuurdatum moeten worden voldaan en dat de Metaalunievoorwaarden van toepassing zijn. Artikel 15.2 en artikel 17.4 van deze voorwaarden (versie 1 januari 2019) luiden, voor zover van belang, als volgt:
“Opdrachtgever moet klachten over de factuur, op straffe van verval van alle rechten, binnen de betalingstermijn schriftelijk bij opdrachtnemer hebben ingediend. (…)”
“Het recht van opdrachtgever om zijn vorderingen op opdrachtnemer te verrekenen of om de nakoming van zijn verplichtingen op te schorten is uitgesloten, tenzij er sprake is van surseance van betaling of faillissement van opdrachtnemer of de wettelijke schuldsanering op opdrachtnemer van toepassing is.”
2.3.
[eiser] heeft de aan haar opgedragen werkzaamheden uitbesteed aan [bedrijf 2] .
2.4.
Namens [bedrijf 1] werden rechtstreeks, zonder tussenkomst van partijen, extra opdrachten aan [bedrijf 2] gegeven.
2.5.
[gedaagde] heeft de laatste drie facturen van [eiser] uit de periode mei-juni 2023, met de nummers [factuurnummer 1] , [factuurnummer 2] en [factuurnummer 3] , groot € 665,50, € 735,08 en € 998,25, totaal € 2.398,83, ondanks aanmaning, onbetaald gelaten (hierna: de facturen).

3.Het geschil en de beoordeling

3.1.
[eiser] vordert veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 2.398,83, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf de vervaldata van de facturen tot de dag van algehele betaling. Ook vordert [eiser] € 359,70 aan buitengerechtelijke incassokosten. Tot slot vordert [eiser] dat [gedaagde] wordt veroordeeld in de proceskosten, alsmede in de wettelijke rente over deze kosten voor zover deze niet zijn voldaan binnen veertien dagen na de dagtekening van het vonnis en dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.
3.2.
[eiser] legt aan haar vordering ten grondslag dat hij in opdracht van [gedaagde] werkzaamheden heeft verricht, althans door een derde heeft laten verrichten, op grond waarvan [gedaagde] betaling van de facturen aan hem is verschuldigd.
3.3.
[gedaagde] voert aan dat zij de facturen niet hoeft te betalen, omdat [eiser] zich niet houdt aan de gemaakte afspraken. [gedaagde] stelt dat op enig moment, vanwege discussies tussen haar en [bedrijf 1] , met [eiser] en [bedrijf 2] is afgesproken dat het door [bedrijf 2] uitgevoerde meerwerk pas zal worden betaald na ontvangst van (een) door de uitvoerder van [bedrijf 1] afgetekende werkbon(nen) waarop dat meerwerk is vermeld. Deze werkbonnen zijn vervolgens door [gedaagde] ontworpen en aan alle betrokkenen uitgereikt. [eiser] is daarover telefonisch geïnformeerd. [gedaagde] heeft echter met betrekking tot de facturen geen daarmee corresponderende werkbonnen gekregen, zodat zij (nog) niet tot betaling is verplicht. Uit coulance heeft [gedaagde] eerdere facturen waarvoor geen werkbonnen zijn gegeven wel betaald.
3.4.
Vaststaat dat tussen [eiser] en [gedaagde] een overeenkomst bestaat waaruit voor [gedaagde] de verplichting voortvloeit om [eiser] te betalen voor de werkzaamheden die in opdracht van [gedaagde] , dat wil zeggen in opdracht van haar opdrachtgever [bedrijf 1] , zijn verricht. Dit betekent dat [gedaagde] in beginsel gehouden is om de facturen te betalen.
3.5.
Het verweer van [gedaagde] slaagt niet. Zij beroept zich, naar de kantonrechter begrijpt, op een nadere (betalings)afspraak tussen partijen, die ertoe strekt om de hoogte van de door haar aan [eiser] verschuldigde bedragen vast te stellen. Deze volgens haar gemaakte afspraak over werkbonnen in aanvulling op de overeenkomst wordt echter door [eiser] betwist en is door [gedaagde] op geen enkele wijze onderbouwd. Dat een dergelijke nadere overeenkomst tussen partijen tot stand gekomen is, is dan ook niet komen vast te staan. Aan een bewijsopdracht komt de kantonrechter niet toe, omdat [gedaagde] in zijn verweer geen concrete feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die, na bewijslevering, de conclusie kunnen dragen dat de door [gedaagde] gestelde nadere afspraak is gemaakt.
3.6.
[gedaagde] heeft ook niet gemotiveerd gesteld dat [eiser] met de facturen meer of andere werkzaamheden en/of materialen in rekening heeft gebracht dan daadwerkelijk in opdracht van [bedrijf 1] zijn uitgevoerd of geleverd en dat zij de gefactureerde bedragen daarom niet of niet volledig aan [eiser] is verschuldigd.
3.7.
Dat aan [gedaagde] anderszins het recht toekomt om haar betalingsverplichting op te schorten, is evenmin gesteld dan wel gebleken. Bovendien geldt dat de mogelijkheid tot opschorting in artikel 17.4 van de op de overeenkomst van toepassing zijnde Metaalunievoorwaarden is uitgesloten, tenzij sprake is van faillissement van de opdrachtnemer of de wettelijke schuldsanering op de opdrachtnemer van toepassing is, welke situatie zich in dit geval niet voordoet.
3.8.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [gedaagde] het gevorderde bedrag van € 2.398,83 aan [eiser] moet voldoen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente daarover. Wettelijke handelsrente is schadevergoeding die is verschuldigd wegens vertraging in de voldoening van een geldsom uit hoofde van – zoals in dit geval – een handelsovereenkomst (artikel 6:119a BW). Deze rente is verschuldigd vanaf de vervaldata van de facturen.
3.9.
[eiser] vordert ook vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter wijst deze vordering toe. [eiser] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag van € 359,70 aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het wettelijke tarief en wordt daarom toegewezen.
3.10.
Omdat [gedaagde] de in het ongelijk gestelde partij is, wordt zij veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten). De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 132,42
- griffierecht € 244,00
- salaris gemachtigde € 476,00 (2 punten x € 238,00 per punt)
- nakosten
€ 119,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 971,42‬
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
4. De beslissing
De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag van
€ 2.758,53 aan [eiser] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over € 2.398,83 vanaf de respectievelijke vervaldata van de facturen tot aan de dag der algehele voldoening;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [eiser] begroot op € 971,42, te voldoen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de dag van volledige betaling en ingeval van betekening van dit vonnis met de kosten daarvan;
4.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Borm en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2024.