ECLI:NL:RBZWB:2024:4767

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
11 juli 2024
Zaaknummer
11004858 CV EXPL 24-1041 (T)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Rouwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van schadevergoeding door Q-Park na onrechtmatig handelen van gedaagde in parkeersituatie

In deze civiele zaak vordert Q-Park Operations Netherlands B.V. betaling van € 571,49 aan hoofdsom, vermeerderd met rente en proceskosten van de gedaagde, die op 29 juni 2023 de parkeeraccommodatie van Q-Park bij Amsterdam-Centraal heeft verlaten zonder te betalen, door 'treintje' te rijden. Q-Park stelt dat de gedaagde in strijd heeft gehandeld met de tussen partijen gesloten overeenkomst en de algemene voorwaarden. De gedaagde erkent dat hij 'treintje' heeft gereden, maar doet een beroep op overmacht, stellende dat hij een uitrijkaart had, maar zijn inrijkaart niet meer in bezit had. De kantonrechter overweegt dat er een overeenkomst tot stand is gekomen en dat de gedaagde de algemene voorwaarden heeft overtreden. Het beroep op overmacht wordt niet gevolgd, omdat de gedaagde niet heeft gewacht op de slagboom en onnodig gevaar heeft gecreëerd. De kantonrechter oordeelt dat de vorderingen van Q-Park gegrond zijn op artikelen in de algemene voorwaarden, die mogelijk als oneerlijk kunnen worden gekwalificeerd. De zaak wordt verwezen naar een terechtzitting voor verdere beoordeling van de vordering.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 11004858 \ CV EXPL 24-1041
Vonnis van 19 juni 2024
in de zaak van
Q-PARK OPERATIONS NETHERLANDS B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Maastricht,
eisende partij,
hierna te noemen: Q-Park,
gemachtigde: mr. C.F.P.M. Spreksel, advocaat te Maastricht,
tegen
[gedaagde],
wonende te [postcode] [plaats] aan het [adres] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 23 februari 2024 met producties;
- het extract audiëntieblad van de rolzitting van 27 maart 2024 met bijlagen;
- de op 2 april 2024 ter griffie ontvangen aanvullende productie van [gedaagde] ;
- de akte van Q-Park van 10 april 2024 met producties;
- de akte van depot van de zijde van Q-Park van 10 april 2024, bestaande uit een USB met beeldmateriaal;
- de antwoordakte van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil en de beoordeling

2.1.
Q-Park vordert veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 571,49 aan hoofdsom, vermeerderd met rente en proceskosten. Zij stelt dat [gedaagde] op 29 juni 2023 met zijn auto de parkeeraccommodatie van Q-Park bij Amsterdam-Centraal heeft verlaten zonder te betalen en door ‘treintje’ te rijden. Hiermee heeft [gedaagde] primair in strijd gehandeld met de tussen partijen gesloten overeenkomst en de artikelen 5.5 en/of 5.7 van de tussen partijen geldende algemene voorwaarden. Subsidiair stelt Q-Park dat [gedaagde] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. Gelet op het voorgaande is [gedaagde] op grond van de tussen partijen geldende algemene voorwaarden het tarief verloren kaart, een forfaitaire schadevergoeding, rente en kosten verschuldigd geworden. Op het verweer van [gedaagde] voert Q-Park aan dat het verweer onvoldoende is onderbouwd. Voor zover [gedaagde] een uitrijkaart (waardekaart) van een derde heeft ontvangen staat op de kaart duidelijk vermeld dat [gedaagde] ook de inrijkaart dient in te geven, zodat het op de weg van [gedaagde] had gelegen die te bewaren. Bovendien neemt dit niet weg dat hij ‘treintje’ heeft gereden met alle gevolgen van dien. Het had meer op de weg van [gedaagde] gelegen dat hij contact had gezocht via de helpknoppen op de automaten van Q-Park. Als hij dat had gedaan, had een medewerker hem kunnen assisteren bij het uitrijden. In geen geval zou (een medewerker van) Q-Park het hebben toegestaan dat [gedaagde] zou ‘treintje’ rijden. Ook nadien heeft [gedaagde] geen contact gezocht met Q-Park, zodat Q-Park genoodzaakt was om het dossier van [gedaagde] op te pakken en kosten te maken.
2.2.
[gedaagde] erkent treintje te hebben gereden. Hij doet een beroep op overmacht. Hij had een uitrijkaart, maar had zijn oorspronkelijke inrijkaart niet meer in zijn bezit, terwijl hij die ook nodig had om uit te kunnen rijden met de uitrijkaart. [gedaagde] heeft niet op de helpknoppen gedrukt, maar een medewerker van Q-Park opgezocht en die gaf aan het door de vingers te zien en hem uit te laten. Hij is daarom achter zijn voorganger uitgereden. Aangezien de uitrijkaart is betaald, is feitelijk wel voor het parkeren betaald en zou een veroordeling betekenen dat er twee keer wordt betaald. [gedaagde] is ook niet nalatig geweest, want hij heeft direct na ontvangst van de brief van de gemachtigde van Q-Park contact opgenomen. Hij kreeg het bericht dat de gemachtigde van Q-Park nergens aan mee wilde werken. Als hij het gevorderde bedrag moet voldoen, kan hij dit niet ineens, omdat de schuldsaneringsregeling van de WSNP op hem van toepassing is verklaard.

3.De beoordeling

3.1.
De kantonrechter overweegt dat niet door [gedaagde] is betwist dat er bij het inrijden van de parkeergarage tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen, waarop de algemene voorwaarden van Q-Park van toepassing zijn. De kantonrechter gaat daar dan ook vanuit. Tussen partijen staat vervolgens vast dat [gedaagde] ‘treintje’ heeft gereden, zodat hij daarmee de artikelen 5.5 en 5.7 van de algemene voorwaarden van Q-Park heeft overtreden. In beginsel heeft Q-Park op grond van haar algemene voorwaarden dan ook het recht om bij [gedaagde] diverse (schade)vergoedingen in rekening te brengen.
3.2.
[gedaagde] doet een beroep op overmacht en wijst op een aantal omstandigheden, die dit beroep zouden rechtvaardigen. De kantonrechter volgt hem echter niet in zijn verweer. Uit de door Q-Park overgelegde beelden volgt dat [gedaagde] zeer kort achter zijn voorganger uit de parkeeraccommodatie is gereden zonder eerst de slagboom naar beneden te laten komen. Dit rijmt niet met het verweer van [gedaagde] , dat hij een medewerker heeft gesproken en die hem uit zou laten rijden. Dan had [gedaagde] kunnen wachten op het dichtgaan van de slagboom en het openen van de slagboom door de desbetreffende medewerker. [gedaagde] voert daarnaast aan dat de uitrijkaart al was betaald, zodat er feitelijk voor het parkeren is betaald. De kantonrechter overweegt dat het goed mogelijk is dat [gedaagde] dit ook dacht toen hij zijn inrijkaart was verloren en toen heeft besloten om treintje te rijden, maar dat neemt niet weg dat hij daarmee onnodig gevaar heeft gecreëerd en in strijd heeft gehandeld met de algemene voorwaarden van Q-Park. Het verweer slaagt dus niet.
3.3.
Nu de vorderingen van Q-Park zijn gegrond op artikelen in de algemene voorwaarden van Q-Park, dient de kantonrechter, op grond van rechtspraak van het Hof van Justitie EG (o.a. 4 juni 2009, C243/08), ambtshalve te beoordelen of dat beding oneerlijk is in de zin van artikel 3 lid 3 van de Richtlijn 93/13 EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (verder te noemen: de Richtlijn). De in artikel 3 van de Richtlijn bedoelde bedingen zijn nader uitgewerkt in de bijlage bij de Richtlijn. Deze bepalingen kleuren de ‘open norm’ van artikel 6:233 sub a BW betreffende het onredelijk bezwarend beding nader in. In het kader van een richtlijnconforme interpretatie van artikel 6:233 sub a BW dient een beding, dat is opgenomen in de bijlage bij artikel 3 lid 3 van de Richtlijn, te worden gekwalificeerd als een onredelijk bezwarend beding. Voorts heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 13 september 2013 (te vinden op www.rechtspraak.nl onder: ECLI:NL:HR:2013:691) bepaald dat een (kanton)rechter gehouden is een beding, indien dat beding na toepassing van hoor en wederhoor als onredelijk bezwarend kan worden gekwalificeerd, ingevolge artikel 6:233 sub a BW in samenhang met artikel 3:40 lid 2 BW te vernietigen.
3.4.
In de artikelen 5.6, 5.8, 7.5, 8.1, 8.2 en 8.3 van de in deze zaak overgelegde versie van de algemene voorwaarden van Q-Park (versie 12.2020) zijn bepalingen opgenomen over de door de consument te vergoeden schade. In artikel 5 gaat het specifiek over bedragen en schade die moeten worden vergoed als treintje is gereden, artikel 7 ziet op aansprakelijkheid van de consument in het algemeen en artikel 8 heeft betrekking op het niet nakomen van de overeenkomst of de algemene voorwaarden door de consument en de gevolgen daarvan.
3.5.
Q-Park stelt dat zij schade lijdt wanneer parkeerders treintje rijden, onder andere vanwege omzetderving, gemaakte kosten, uitgevoerde werkzaamheden, gedane en toekomstige investeringen en het inschakelen van derden. In veel gevallen is ook schade toegebracht aan de slagboom. Q-Park kan dus in gevallen van treintje rijden een beroep doen op de hiervoor aangehaalde artikelen, zodat zij zowel forfaitaire schadebedragen (zoals gevorderd in deze zaak) als de daadwerkelijke (gevolg)schade op de consument kan verhalen. Verder kan Q-Park het werkelijke parkeergeld in rekening brengen naast het tarief verloren kaart en zijn in de voornoemde artikelen bepalingen opgenomen die regelen op welk moment eventuele schade aan de parkeerfaciliteit moet worden betaald, welke maatregelen Q-Park kan nemen tegen de consument en wie de kosten daarvoor moet dragen.
3.6.
Gelet op de toets die onder overweging 3.3. is aangehaald, bezien in het licht van het arrest van het Hof van Justitie van 13 juli 2023 (ECLI:EU:C:2023:578) – waarin uitdrukkelijk is bepaald dat rekening moet worden gehouden met alle andere bedingen en dat het van belang is om te verifiëren of de handelaar (in dit geval Q-Park) dubbel beloond dreigt te worden – is de kans aanzienlijk dat de artikelen 5.6, 5.8, 7.5, 8.1 en 8.3, in onderling verband en in samenhang bezien oneerlijk worden bevonden. De bedingen zijn in dat geval vernietigbaar, zodat de vordering niet toewijsbaar zou zijn.
3.7.
Gelet op het voorgaande, acht de kantonrechter het geraden dat Q-Park zich hierover uitlaat. De kantonrechter zal de zaak naar de hierna te vermelden terechtzitting verwijzen voor het nemen van een akte na tussenvonnis door eiseres zoals bedoeld in overweging sub 3.6.
3.8.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
3. De beslissing
De kantonrechter:
verwijst de zaak naar de terechtzitting van
woensdag 3 juli 2024 te 09.00 uur, voor het nemen van een akte na tussenvonnis door eiseres zoals bedoeld in overweging sub 3.6;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Rouwen en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2024.