ECLI:NL:RBZWB:2024:4769

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
11 juli 2024
Zaaknummer
10888322 CV EXPL 24-235 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Zander
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van een CAO-bepaling met betrekking tot salaris en functiewijziging in het onderwijs

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, [eiser], en zijn werkgever, de stichting, over de uitleg van een CAO-bepaling. De werknemer was in dienst bij de stichting en had eerder de functie van Leraar LD, maar werd teruggeplaatst naar Leraar LC omdat hij niet voldeed aan de criteria voor de LD-functie. De werknemer vorderde dat zijn salaris op het niveau van de LD-functie gehandhaafd moest blijven, ondanks de lagere functie. De stichting voerde aan dat de werknemer enkel recht had op het salaris dat hij op dat moment verdiende, en dat de uitleg van de CAO-bepaling door de werknemer onjuist was.

De kantonrechter oordeelde dat de uitleg van de werknemer correct was. De rechter stelde vast dat de CAO-bepaling, artikel 6.16 lid 3, ook toekomstige salarisindexaties omvatte. Dit betekent dat de werknemer recht had op zijn oude salarisniveau, inclusief toekomstige verhogingen, ondanks de lagere functie. De kantonrechter wees de vorderingen van de werknemer toe en oordeelde dat de stichting de per 1 juli 2023 toegepaste korting op de toelage ongedaan moest maken en een maandelijkse toelage van € 803,00 moest toekennen. Daarnaast moest de stichting het achterstallige salaris betalen en de proceskosten vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van een correcte uitleg van CAO-bepalingen en de rechten van werknemers in het onderwijs. De kantonrechter heeft de stichting veroordeeld tot betaling van de proceskosten en heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 10888322 \ CV EXPL 24-235
Vonnis van 10 juli 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [postcode 1] [plaats 1] aan het [adres 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. C.M.G. Kruyen, werkzaam bij de Algemene Onderwijsbond te Utrecht,
tegen
[gedaagde],
statutair gevestigd te [plaats 2] en kantoorhoudende te [postcode 2] [plaats 3] aan het [adres 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de stichting,
gemachtigde: mr. J.J.M. Sibon, werkzaam bij de Onderwijsjuristengroep te Vught.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 6 maart 2024
- de mondelinge behandeling van 27 mei 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

Tussen partijen staat het volgende vast:
- de stichting verzorgt op dertien locaties in Brabant speciaal (voortgezet) onderwijs voor leerlingen in de leeftijd van 4 tot 22 jaar;
- [eiser] is per [datum] 2006 in dienst getreden bij de stichting. De hoogste functie die [eiser] bij de stichting heeft bereikt is Leraar L12 (thans Leraar LD). Op de arbeidsovereenkomst is de cao Primair Onderwijs van toepassing (verder: cao po);
- in de cao po is onder andere opgenomen:
“(…) 5.1 Functiegebouw
1. De functies worden in de volgende functiecategorieën onderscheiden:
a. directie;
b. leraar;
c. onderwijsondersteunend personeel; (…)
5. Alle functies worden beschreven en gewaardeerd met FUWA PO. De werkgever maakt gebruik van een door de Stichting Personeelsinstrumenten Onderwijs gecertificeerde adviseur. (…)
5.6
Heroverweging en actualisering functies onderwijsondersteunend personeel (OOP) en directie (…)
4. Indien bij een nieuwe functiebeschrijving van een werknemer in een functie die hoort tot de categorie onderwijsondersteunend personeel (OOP), een lagere salarisschaal hoort, behoudt de werknemer zijn salaris en het uitzicht op hogere periodieken conform zijn oude inschaling. (…)
8. Indien inschaling in de nieuwe schaal leidt tot een lager salaris of een lager uitzicht, behoudt de werknemer zijn oude salaris, inclusief toelagen, het uitzicht op hogere periodieken en toekomstige indexatie, conform zijn oude inschaling. (…)
6.16
Overgangsbepaling functiewisseling (…)
3. In geval een werknemer door toepassing van FUWA PO in een lagere functie wordt geplaatst dan hij vervulde, behoudt hij, zolang hij in dienst is bij dezelfde werkgever, zijn salaris en het salarisuitzicht verbonden aan zijn vorige functie. (…)”;
- in 2021/2022 heeft in april 2022 een nieuw beloningsbeleid ingevoerd op basis van een functiewaarding via de FUWA PO;
- op 6 juli 2022 bericht de stichting aan [eiser] :
“(…) Door de implementatie van het beloningsbeleid in april 2022, gaat de LD (voorheen L12) functie vanaf 1-8-2022 terug naar LC indien de medewerker niet voldoet aan de criteria.
Je hebt hierover onlangs het gesprek gevoerd met jouw schoolleider [naam] daaruit is gebleken dat je niet aan de criteria van de LD functie voldoet. Je hebt tevens aangegeven dat je niet bereid bent om in de komende 2 jaar een master te behalen en je verder te ontwikkelen conform de criteria van de LD functie, daarom ga je per 1-8-2022 terug naar de LC functie.
Voor jouw salaris betekent dit dat je per 1-8-2022 geplaatst wordt in schaal LC trede 12 met een toelage tot aan het huidige perspectief, namelijk schaal LD trede 12. Deze toelage wordt minder naarmate er loonstijgingen op LC van toepassing zijn. Het salarisperspectief van de huidige schaal LD zal daardoor, conform cao artikel 6.16 lid 3, behouden blijven. Salarisverhogingen tot 1-8-2022 worden nog meegenomen, na 1-8-2022 zal het perspectief niet verder verhoogd worden.
Concreet betekent dit in jouw situatie een maandelijkse toelage van het verschil tussen het huidige perspectief in LD trede 12 (peildatum 1-8-2022) en het salaris dat geldt voor LC trede 12. Deze toelage blijft in stand totdat het bedrag van het huidige perspectief in LD trede 12 bereikt is. (…)”;
- op 1 augustus 2022 is [eiser] geplaatst in de functie Leraar LC.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht te verklaren dat de stichting gehouden is om op basis van artikel 6.16 lid 3 cao po het salaris van [eiser] te handhaven op het bedrag als ware hij is benoemd in de functie van leraar LD en de stichting te veroordelen;
  • om de per 1 juli 2023 toegepaste korting op de toelage ongedaan te maken;
  • om aan [eiser] met ingang van 1 juli 2023 een toelage toe te kennen van € 803,00 bruto per maand, over welke toelage de stichting 8% vakantiegeld en 8,33% eindejaarsuitkering verschuldigd is;
  • tot betaling van het achterstallige salaris;
  • tot betaling van de wettelijke verhoging en de wettelijke rente daarover;
  • deugdelijke bruto-/netto-specificaties af te geven;
  • tot betaling van de proceskosten, de nakosten en de wettelijke rente daarover.
3.2.
Ter onderbouwing van zijn vordering stelt [eiser] dat de stichting artikel 6.16 lid 3 cao po onjuist toepast, zodat zij hem onterecht te weinig salaris betaalt. Uit voornoemd artikel volgt volgens [eiser] dat hij, ondanks dat hij thans in een lagere schaal (Leraar LC) is geplaatst, zijn salaris behoudt als ware hij nog benoemd was in zijn vorige functie (Leraar LD), dus inclusief toekomstige salarisindexaties. Op het verweer van de stichting voert [eiser] aan dat rechtsongelijkheid geen reden kan zijn om de bepaling anders uit te leggen. Er zijn immers meerdere bepalingen in de cao of regelingen in het onderwijs die hebben geleid/leiden tot rechtsongelijkheid onder het personeel. Bij de uitleg van de cao bepaling moet juist rekening worden gehouden met het feit dat werkgevers werken in het onderwijs juist aantrekkelijk willen maken, zodat de onduidelijkheid voor het risico van de stichting komt.
3.3.
De stichting voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.4.
Zij voert aan dat uit artikel 6.16 lid 3 cao po volgt dat de werknemer bij een lagere inschaling door toepassing van de FUWA PO enkel recht heeft op het salaris, dat hij op dat moment verdient, en de vooruitzichten (periodieken) die hij nog had in zijn oude functie. Het is dus terecht dat zij het salaris van [eiser] heeft bevroren tot het geldende salaris in zijn nieuwe functie het huidige salaris van [eiser] heeft ingehaald. Artikel 6.16 lid 3 cao po is in zoverre vergelijkbaar met artikel 5.6 lid 4 cao po, dat ziet op het onderwijs ondersteunend personeel (niet-directeuren). Voor directeuren is een uitzondering gemaakt en die uitzondering is dan weer opgenomen in artikel 5.6 lid 8 cao po. Daar worden ook toekomstige indexaties genoemd. Dat is in de andere artikelen niet het geval. De uitleg van de stichting van de voornoemde bepalingen is bovendien begrijpelijk, want anders zou er al snel sprake zijn van rechtsongelijkheid onder het personeel.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen staat vast dat tijdens de herwaardering van het functiestelsel binnen de stichting is gebleken dat [eiser] niet voldoet aan de vereisten om in de functie leraar LD te worden geplaatst, zodat hij terecht in de functie leraar LC is geplaatst. Vervolgens staat tussen partijen vast dat op de voorgaande gang van zaken artikel 6.16 lid 3 cao po van toepassing is. In geschil is tussen partijen hoe die bepaling moet worden uitgelegd.
4.2.
De kantonrechter overweegt dat bij de uitleg van cao-bepalingen uitgegaan moet worden van de zogenoemde 'cao-norm'. Dit houdt in dat aan een bepaling van een cao een uitleg naar objectieve maatstaven moet worden gegeven, waarbij in beginsel de bewoordingen van die bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst van de cao en een eventuele schriftelijke toelichting daarop, van doorslaggevende betekenis zijn. Het gaat daarbij dus niet om de bedoelingen van de partijen die de cao tot stand hebben gebracht, voor zover die bedoelingen niet uit de in de cao opgenomen bepalingen kenbaar zijn, maar om de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de cao is gesteld. Bij de uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de cao gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden moeten leiden. Als de bedoeling van de partijen bij de cao naar objectieve maatstaven volgt uit de cao-bepalingen en de eventueel daarbij horende schriftelijke toelichting, en dus voor de individuele werknemers en werkgevers die niet bij de totstandkoming van de overeenkomst betrokken zijn geweest, kenbaar is, kan ook daaraan bij de uitleg betekenis worden toegekend (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:678).
4.3.
De kantonrechter begrijpt dat de stichting het verschil in haar uitleg van de bepalingen baseert op de verschillen in de tekst van de artikelen 5.6 lid 4 cao po, 5.6 lid 8 cao po en 6.16 lid 3 cao po. Het gaat daarbij met name om welke rechten de desbetreffende werknemer behoudt, namelijk:
- in artikel 5.6 lid 4 cao po, dat ziet op onderwijs ondersteunend personeel (niet zijnde directeuren), is opgenomen:
“(…) behoudt de werknemer zijn salaris en het uitzicht op hogere periodieken conform zijn oude inschaling. (…)”;
- in artikel 5.6 lid 8 cao po, dat ziet op directeuren, is opgenomen:
“(…) behoudt de werknemer zijn oude salaris, inclusief toelagen, het uitzicht op hogere periodieken en toekomstige indexatie, conform zijn oude inschaling. (…)”;
- in artikel 6.16 lid 3 cao po, dat ziet op onderwijsgevenden, is opgenomen:
“(…) behoudt hij, zolang hij in dienst is bij dezelfde werkgever, zijn salaris en het salarisuitzicht verbonden aan zijn vorige functie. (…)”.
4.4.
De kantonrechter is, samengevat weergegeven, van oordeel dat de uitleg van artikel 6.16 lid 3 cao po door [eiser] de juiste is en derhalve zijn daarop gerichte vorderingen dienen te worden toegewezen. De kantonrechter zal hierna uitleggen waarom hij tot dit oordeel is gekomen.
4.5.
In de eerste plaats constateert de kantonrechter dat de tekst van de hiervoor onder 4.3 genoemde bedingen niet tijdens dezelfde cao-onderhandelingen zijn opgesteld. Artikel 6.16 lid 3 cao po stond immers al in meerdere eerdere versies van de cao, terwijl artikel 5.6 van de cao po pas in de cao po 2018-2019 is geïntroduceerd.
4.6.
In de tweede plaats constateert de kantonrechter dat in de leden 4 en 8 van artikel 5.6 cao po, opgenomen in de cao 2018-2019, een duidelijk onderscheid is gemaakt tussen de rechten van onderwijs ondersteunend personeel (niet directeuren) en directeuren. Onderwijs ondersteunend personeel (niet directeuren) hebben enkel recht op hun huidige salaris en hogere periodieken conform hun oude inschaling en directeuren hebben recht op het oude salaris, inclusief toeslagen, het uitzicht op hogere periodieken en toekomstige indexatie, conform hun oude inschaling. Nu in dit artikel zo duidelijk onderscheid gemaakt wordt tussen de rechten van onderwijs ondersteunend personeel (niet directeuren) en directeuren valt niet te begrijpen waarom de uitleg van artikel 6.16 lid 3 cao po zoals door [eiser] bepleit zou leiden tot een binnen de geldende cao onaanvaardbare rechtsongelijkheid. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is onvoldoende gemotiveerd waarom de groep directeuren buiten de vergelijking tussen binnen het primair onderwijs werkzame personen zouden moeten blijven.
4.7.
Anders dan in artikel 5.6 lid 4 cao po, dat ziet op onderwijs ondersteunend personeel (niet zijnde directeuren) en in artikel 5.6 lid 8 cao po, dat ziet op directeuren, is in artikel 6.16 lid 3 dat ziet op onderwijsgevend personeel zoals [eiser] geen uitsplitsing gemaakt in toeslagen, periodieken en/of indexaties, maar is opgenomen:
“zijn salaris en het salarisvooruitzicht verbonden aan zijn vorige functie”. Dit roept de vraag op wat onder salarisvooruitzicht moet worden verstaan.
4.8.
Naar het oordeel van de kantonrechter valt onder het vooruitzicht ook toekomstige indexaties, nu indexaties een vast gegeven zijn in de ontwikkeling van het loon van een werknemer. Dat er in de toekomst wordt geïndexeerd is dus te voorzien. Dat dit de juiste uitleg is wordt ondersteund door de tekst van artikel 5.6 lid 8 cao po, nu daarin is opgenomen
“het uitzicht op hogere periodieken en toekomstige indexatie”. Dit impliceert dat met salarisvooruitzicht wordt bedoeld periodieken en toekomstige indexaties en naar het oordeel van de kantonrechter gelet op de te hanteren cao-norm ook niet anders kan worden uitgelegd. Zoals hiervoor onder 4.6 al uiteengezet, leidt dit niet tot een binnen de cao onaanvaardbare rechtsongelijkheid. De kantonrechter legt artikel 6.16 lid 3 cao po dan ook zo uit dat deze bepaling ook ziet op toekomstige indexaties.
4.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vorderingen van [eiser] moeten worden toegewezen. De kantonrechter ziet aanleiding de gevorderde wettelijke verhoging te matigen tot nihil. Buiten het feit dat de wettelijke verhoging thans niet meer de functie kan vervullen die de wetgever voor ogen had, namelijk een prikkel tot nakoming van de loonbetalingen, was er tussen partijen sprake van een gerechtvaardigd geschil over de uitleg van de voornoemde cao-bepaling.
4.10.
De afgiftetermijn van de salarisspecificatie wordt bepaald op één maand na betekening van dit vonnis;
4.11.
De stichting is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
129,14
- griffierecht
248,00
- salaris gemachtigde
476,00
(2,00 punten × € 238,00)
- nakosten
119,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
972,14
4.12.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart voor recht dat de stichting gehouden is om op basis van artikel 6.16 lid 3 cao po het salaris van [eiser] te handhaven op het bedrag als ware hij is benoemd in de functie van leraar LD,
5.2.
veroordeelt de stichting:
om de per 1 juli 2023 toegepaste korting van de toelage op het salaris van [eiser] ongedaan te maken;
om aan [eiser] met ingang van 1 juli 2023 een toelage toe te kennen van € 803,00 bruto per maand, waarover de stichting 8% vakantiegeld en 8,33% eindejaarsuitkering verschuldigd is;
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen het achterstallig salaris van 1 juli 2023 tot en met heden;
om aan [eiser] te betalen de wettelijke rente over de bedragen onder b. en c.;
om aan [eiser] binnen één maand na betekening van dit vonnis een deugdelijke bruto-/ netto-specificatie te verstrekken, waarin het voorgaande is verwerkt.
5.3.
veroordeelt de stichting in de proceskosten van € 972,14, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als de stichting niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
veroordeelt de stichting tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Zander en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2024.