Op 25 juni 2024 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in een zaak betreffende een klaagschrift op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. Klager, geboren in 1970, stelde dat hij de feitelijke rechthebbende was van een in beslag genomen auto, een Seat Ibiza, die op naam van zijn zoon, [belanghebbende], stond. Klager had geld geleend aan zijn zoon voor de aanschaf van de auto, die hij op naam van zijn zoon had gezet om schadevrije jaren op te bouwen. Klager voelde zich zwaar belast door de inbeslagname, vooral omdat de auto was betaald met geld van zijn ouders en hij al jaren hard werkte om zijn kinderen een goede toekomst te bieden.
Tijdens de zitting werd klager gehoord, evenals de officier van justitie, mr. R. Jacobs, en de belanghebbende. De officier van justitie stelde dat klager als rechthebbende van de auto kon worden beschouwd, gezien de omstandigheden en de uitleg van klager. Hij gaf aan dat het onwaarschijnlijk was dat de strafrechter later de verbeurdverklaring van de auto zou bevelen. De rechtbank oordeelde dat het klaagschrift gegrond was en dat de auto aan klager moest worden teruggegeven.
De rechtbank overwoog dat het beslag op de auto alleen gehandhaafd kon blijven als er een strafvorderlijk belang was. Aangezien klager niet op de hoogte was van de strafbare feiten die zijn zoon met de auto had gepleegd, werd hij als rechthebbende aangemerkt. De rechtbank verklaarde het klaagschrift gegrond en gelastte de teruggave van de Seat Ibiza aan klager. Deze beslissing werd genomen door rechter mr. J.C.A.M. Los, in aanwezigheid van griffier mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, en werd op dezelfde dag openbaar uitgesproken.