ECLI:NL:RBZWB:2024:4772

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
12 juli 2024
Zaaknummer
24-012652
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslag op auto en teruggave aan rechthebbende na beklagprocedure

Op 25 juni 2024 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in een zaak betreffende een klaagschrift op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. Klager, geboren in 1970, stelde dat hij de feitelijke rechthebbende was van een in beslag genomen auto, een Seat Ibiza, die op naam van zijn zoon, [belanghebbende], stond. Klager had geld geleend aan zijn zoon voor de aanschaf van de auto, die hij op naam van zijn zoon had gezet om schadevrije jaren op te bouwen. Klager voelde zich zwaar belast door de inbeslagname, vooral omdat de auto was betaald met geld van zijn ouders en hij al jaren hard werkte om zijn kinderen een goede toekomst te bieden.

Tijdens de zitting werd klager gehoord, evenals de officier van justitie, mr. R. Jacobs, en de belanghebbende. De officier van justitie stelde dat klager als rechthebbende van de auto kon worden beschouwd, gezien de omstandigheden en de uitleg van klager. Hij gaf aan dat het onwaarschijnlijk was dat de strafrechter later de verbeurdverklaring van de auto zou bevelen. De rechtbank oordeelde dat het klaagschrift gegrond was en dat de auto aan klager moest worden teruggegeven.

De rechtbank overwoog dat het beslag op de auto alleen gehandhaafd kon blijven als er een strafvorderlijk belang was. Aangezien klager niet op de hoogte was van de strafbare feiten die zijn zoon met de auto had gepleegd, werd hij als rechthebbende aangemerkt. De rechtbank verklaarde het klaagschrift gegrond en gelastte de teruggave van de Seat Ibiza aan klager. Deze beslissing werd genomen door rechter mr. J.C.A.M. Los, in aanwezigheid van griffier mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, en werd op dezelfde dag openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Breda
raadkamernummer : 24-012652
datum : 25 juni 2024
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het beklag op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[klager] ,
geboren op [geboortedag] 1970 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] .
hierna te noemen: de klager

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • het klaagschrift op grond van artikel 552a Sv, ingediend op 15 mei 2024 ter griffie van deze rechtbank;
  • de kennisgeving van inbeslagneming op grond van artikel 94 Sv, waaruit blijkt dat op 4 april 2024 onder [belanghebbende] (zoon van klager) in het strafvorderlijk onderzoek tegen hem in beslag is genomen: een personenauto, merk Seat Ibiza voorzien van het [kenteken] (hierna: de Seat);
  • de schriftelijke reactie van de het Openbaar Ministerie en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Op 25 juni 2024 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie mr. R. Jacobs, klager en [belanghebbende] als belanghebbende gehoord.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het beslag met last tot teruggave aan de klager. Klager stelt eigenaar te zijn van de onder zijn [belanghebbende] in beslag genomen auto. Klager heeft [belanghebbende] geld geleend voor de aanschaf van een auto, zodat hij makkelijker een vaste baan kan zoeken. De auto is op naam van [belanghebbende] gezet, zodat hij schadevrije jaren kon opbouwen. De auto is nog niet afbetaald en dus is klager nog eigenaar van die auto. Inmiddels staat de auto ook weer op naam van klager. Klager voelt zich zeer bezwaard door de inbeslagname van de auto. De auto is betaald met geld van hardwerkende ouders. Klager heeft al ruim vijftien jaar een dubbele baan om zijn kinderen op weg te helpen naar een toekomst en om zelf in de toekomst ook minder te hoeven werken.
Belanghebbende [belanghebbende] heeft in raadkamer aangevoerd dat hij de Seat weliswaar gebruikt, maar dat zijn vader (klager) de eigenaar is van de auto. Hij heeft daarbij erkend dat hij de Wegenverkeerswet meermalen heeft overtreden en dat hij dat niet allemaal tegen zijn vader heeft verteld.
De officier van justitie heeft zich - in afwijking van de eerdere schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie - in raadkamer op het standpunt gesteld dat - gelet op de inhoud van het klaagschrift en de nadere toelichting van klager in raadkamer - klager als rechthebbende van de Seat kan worden beschouwd. Nu klager niet zelf over de Seat beschikte, gaat de officier van justitie er vanuit dat klager niet op de hoogte was van het gebruik van de Seat door zijn zoon in strijd met de Wegenverkeerswet. Hij acht het dan ook hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van de Seat zal bevelen. Het klaagschrift kan naar zijn mening dan ook gegrond worden verklaard met een last tot teruggave van de Seat aan klager.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend en klager is ontvankelijk in zijn beklag.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer een summier karakter heeft. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevraagd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad [1] , moet de rechter, bij een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo nee,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard.
Het beslag op de voorwerpen blijft gehandhaafd als er een strafvorderlijk belang is op grond van artikel 94 Sv. Dat is het geval wanneer:
- de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen en/of
- het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het voorwerp zal bevelen en/of
- het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen.
In dit geval is klager een ander dan degene tegen wie het strafvorderlijk onderzoek zich richt. Klager stelt rechthebbende te zijn en klaagt over de voortduring van het beslag en het uitblijven van een last tot teruggave. De rechtbank zal dan bij de beoordeling ook rekening moeten houden met art. 33a, tweede lid aanhef en onder a, Sr. In dit artikel is bepaald onder welke voorwaarden een voorwerp dat niet aan de veroordeelde toebehoort kan worden verbeurd verklaard. Die verbeurdverklaring is mogelijk als de rechthebbende wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat kort gezegd er een relatie bestaat tussen het voorwerp en een strafbaar feit.
De rechtbank is van oordeel dat - gelet op de nadere toelichting van klager en zijn zoon in raadkamer - klager redelijkerwijs als rechthebbende op de Seat kan worden aangemerkt. De rechtbank gaat er op basis van die toelichting ook vanuit dat klager niet wist of had moeten vermoeden dat zijn zoon strafbare feiten met de Seat zou plegen. De rechtbank zal het klaagschrift tegen het artikel 94 Sv-beslag gegrond verklaren en de teruggave van de Seat aan klager gelasten.

3.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart het klaagschrift gegrond en gelast de teruggave van de Seat Ibiza met [kenteken] aan klager.
Deze beslissing is op 25 juni 2024 genomen door mr. J.C.A.M. Los, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, griffier, en is uitgesproken op de openbare zitting van 25 juni 2024.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).