Op 5 juli 2024 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een verzoek tot wraking van mr. De Beer, rechter en kinderrechter, kennelijk ongegrond verklaard. Het verzoeker, die in persoon procedeerde, had eerder op 20 juni 2024 een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechter, omdat hij vond dat deze niet de juiste vragen aan zijn minderjarige kinderen had gesteld tijdens de zitting. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat verzoeker meerdere keren de gelegenheid heeft gekregen om zijn standpunten naar voren te brengen en dat de rechter in zijn regierol voldoende ruimte heeft geboden. De wrakingskamer oordeelde dat de enkele omstandigheid dat de rechter verzoeker vroeg om zijn laatste reactie te beperken tot één ding, niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid. Bovendien had verzoeker niet onderbouwd dat er enige schijn van vooringenomenheid was. Het verzoek tot wraking werd daarom als kennelijk ongegrond verklaard. Tevens werd vastgesteld dat verzoeker misbruik had gemaakt van het wrakingsinstrument, waardoor een volgend wrakingsverzoek in deze hoofdzaken niet in behandeling zou worden genomen. De beslissing werd openbaar gemaakt en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.