ECLI:NL:RBZWB:2024:4779

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 juli 2024
Publicatiedatum
12 juli 2024
Zaaknummer
C/02/423752 HA RK 24-114 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • M. Holierhoek
  • J. van Noort
  • M. van der Ploeg - Hogervorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in familiezaken met betrekking tot minderjarige kinderen

Op 5 juli 2024 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een verzoek tot wraking van mr. De Beer, rechter en kinderrechter, kennelijk ongegrond verklaard. Het verzoeker, die in persoon procedeerde, had eerder op 20 juni 2024 een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechter, omdat hij vond dat deze niet de juiste vragen aan zijn minderjarige kinderen had gesteld tijdens de zitting. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat verzoeker meerdere keren de gelegenheid heeft gekregen om zijn standpunten naar voren te brengen en dat de rechter in zijn regierol voldoende ruimte heeft geboden. De wrakingskamer oordeelde dat de enkele omstandigheid dat de rechter verzoeker vroeg om zijn laatste reactie te beperken tot één ding, niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid. Bovendien had verzoeker niet onderbouwd dat er enige schijn van vooringenomenheid was. Het verzoek tot wraking werd daarom als kennelijk ongegrond verklaard. Tevens werd vastgesteld dat verzoeker misbruik had gemaakt van het wrakingsinstrument, waardoor een volgend wrakingsverzoek in deze hoofdzaken niet in behandeling zou worden genomen. De beslissing werd openbaar gemaakt en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Middelburg
zaaknummer / rekestnummer: C/02/423752 HA RK 24-114
Beslissing van 5 juli 2024 op het wrakingsverzoek van:
[verzoeker] ,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
verder te noemen verzoeker,
procederend in persoon.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
  • het wrakingsverzoek ter zitting van 20 juni 2024 gericht tegen mr. De Beer, in zijn hoedanigheid van rechter, tevens kinderrechter, van deze rechtbank;
  • het proces-verbaal van de zitting van 20 juni 2024;
  • het e-mailbericht van 24 juni 2024 van mr. De Beer waarin hij meedeelt niet in de wraking te berusten;
  • de processtukken zoals opgenomen in de dossiers in de hoofdzaken met zaaknummers C/02/420345 / JE RK 24-481 en C/02/420347 / JE RK 24-482.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter, tevens kinderrechter, mr. De Beer (hierna: de rechter), belast met de behandeling van het door de Jeugdbescherming Brabant (hierna: de GI) ingediende verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling van de twee minderjarige kinderen van verzoeker in de procedure met zaaknummer C/02/420345 / JE RK 24-481 en het verzoek tot wijziging van de zorgregeling in de procedure met zaaknummer C/02/420347 / JE RK 24-482 (hierna: de hoofdzaken).
2.2
De rechter berust niet in het verzoek tot wraking.

3.De feiten en de gronden van het wrakingsverzoek

3.1
Verzoeker en mevrouw [de moeder] (hierna: de moeder) hebben de volgende
minderjarige kinderen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2010 in [geboorteplaats] , en
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2012 in [geboorteplaats] .
3.2
Verzoeker en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over voornoemde minderjarigen. De minderjarigen zijn onder toezicht gesteld van de GI. Zij verblijven bij de moeder.
3.3
Op 18 maart 2024 heeft de GI bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, team Familie- en Jeugdrecht, een verzoek ingediend tot beëindiging van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen en een verzoek tot wijziging van de zorgregeling, in die zin dat de omgang tussen verzoeker en de minderjarigen wordt opgeschort voor onbepaalde tijd.
3.4
De gezamenlijke behandeling van de hoofdzaken heeft plaatsgevonden op 7 mei 2024. Voorafgaand aan deze zitting heeft de rechter de minderjarigen apart gehoord. Tijdens de zitting heeft verzoeker een eerste wrakingsverzoek gedaan, gericht tegen de rechter. Verzoeker had – kort samengevat – aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat de rechter niet de door hem gewenste vragen aan de minderjarigen heeft gesteld. Bij uitspraak van 28 mei 2024 heeft de wrakingskamer het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond verklaard. [1]
3.5
Vervolgens heeft de gezamenlijke behandeling van de hoofdzaken opnieuw plaatsgevonden op 20 juni 2024. Tijdens de zitting heeft verzoeker het onderhavige wrakingsverzoek gedaan, wederom gericht tegen de rechter.
3.6
Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dat het wrakingsverzoek als volgt tot stand is gekomen. Nadat de rechter had meegedeeld dat hij geen mondelinge uitspraak zal doen en dat partijen op maandag kunnen bellen wat de uitspraak is, wilde verzoeker nog reageren. De rechter gaf verzoeker de mogelijkheid om nog één ding te zeggen. Verzoeker reageerde dat er 60 minuten voor deze zitting staat en dat hij gaat zeggen wat hij nog wil zeggen. De rechter heeft vervolgens herhaald dat verzoeker nog één ding mag zeggen. Verzoeker heeft daarna verklaard dat de rechter niet naar hem luistert en dat hij de rechter wraakt. Verzoeker legt aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag dat hij verwacht dat er gereageerd mag worden op dingen die niet waar zijn. Ook is hij de rechter vanaf dag één zat.

4.De beoordeling

Beoordelingskader

4.1
Op grond van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) kan een partij een rechter die een zaak behandelt wraken op grond van feiten en/of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van een rechter geldt het uitgangspunt dat een rechter op grond van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn. Alleen een uitzonderlijke omstandigheid kan een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat een rechter ten aanzien van een procespartij een vooringenomenheid koestert, of dat een bij een partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. De wrakingskamer moet daarom onderzoeken of de door verzoeker aangevoerde specifieke feiten en omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert, of dat de door verzoeker geuite vrees daarvoor – objectief – gerechtvaardigd is.
Beoordeling van de wrakingsgronden
4.3
De wrakingskamer neemt als uitgangspunt dat het aan de rechter is die de zaak behandelt om het verloop van de zitting en de regie te bepalen en om de orde tijdens de zitting te bewaken. De rechter heeft hierbij een grote mate van vrijheid. Het staat de rechter dan ook vrij om partijen te onderbreken. Ook bepaalt de rechter welke ruimte aan partijen wordt gegeven om de standpunten toe te lichten. Daarbij hoort dat beide partijen voldoende in de gelegenheid moeten worden gesteld om de standpunten tijdens de zitting naar voren te brengen.
4.4
De wrakingskamer maakt uit het proces-verbaal van de zitting van 20 juni 2024 op dat verzoeker meerdere keren in de gelegenheid is gesteld om zijn standpunten naar voren te brengen. In dat kader had verzoeker ook de mogelijkheid om te reageren op hetgeen volgens hem niet op de waarheid berust. Daarnaast kreeg verzoeker aan het einde van de zitting nogmaals de mogelijkheid van de rechter om te reageren. Gelet op diens regierol stond het de rechter daarbij vrij dat hij de omvang van deze laatste reactie van verzoeker wilde beperken tot één ding. De enkele omstandigheid dat de rechter verzocht aan verzoeker om zijn laatste reactie te beperken tot één ding, vormt onvoldoende aanleiding om te concluderen dat de rechter tegenover verzoeker vooringenomen is of dat zijn vrees daarvoor objectief is gerechtvaardigd. Verzoeker heeft verder op geen enkele manier feitelijk onderbouwd dat sprake is geweest van enige schijn van vooringenomenheid, dan wel van een objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor. De wrakingskamer zal het verzoek tot wraking dan ook kennelijk ongegrond verklaren.
4.5
Omdat sprake is van een kennelijk ongegrond wrakingsverzoek laat de wrakingskamer de mondelinge behandeling van het verzoek achterwege overeenkomstig artikel 4, tweede lid, aanhef en onder a van het Wrakingsprotocol van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (gepubliceerd op de website www.rechtspraak.nl, zie rechtbank Zeeland-West-Brabant, regels en procedures, wrakingsprotocol).

5.Wrakingsverbod

5.1
Dit wrakingsverzoek betreft een tweede wrakingsverzoek van verzoeker dat is gericht tegen de rechter. Verzoeker heeft in beide wrakingsverzoeken niet gemotiveerd waaruit de veronderstelde vooringenomenheid van de rechter bestaat. De wrakingskamer stelt daarom vast dat verzoeker misbruik heeft gemaakt van het instrument tot wraking. De wrakingskamer ziet om die reden aanleiding om met toepassing van artikel 39, vierde lid, van het Rv te bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in deze hoofdzaken niet in behandeling wordt genomen.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
  • verklaart het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond;
  • bepaalt dat de behandeling van de hoofdzaken wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van de schorsing wegens indiening van het wrakingsverzoek;
  • bepaalt dat een volgend verzoek om wraking in de hoofdzaken niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven op 5 juli 2024 door mr. Holierhoek, rechter en voorzitter, mr. Van Noort en mr. Van der Ploeg - Hogervorst, rechters, in aanwezigheid van mr. De Mul, griffier. De beslissing wordt openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zaaknummer: C/02/422284 / HA RK 24-83.