ECLI:NL:RBZWB:2024:4785

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
12 juli 2024
Zaaknummer
C/02/423179 / JE RK 24-1067
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige in het kader van ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 juni 2024 een verkorte beschikking gegeven met betrekking tot de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter heeft op basis van een verzoek van de Gecertificeerde Instelling (GI) besloten dat [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder geplaatst dient te worden. Dit verzoek is gedaan in het kader van een ondertoezichtstelling die eerder is opgelegd en die inmiddels is verlengd. De ouders van [minderjarige] hebben ingestemd met het verzoek tot uithuisplaatsing, wat de kinderrechter positief heeft beoordeeld.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat er sinds 4 april 2024 een spoedmachtiging tot gesloten jeugdhulp is verleend, en dat [minderjarige] op dat moment in Almata verbleef. De tenuitvoerlegging van deze machtiging is echter geschorst, waarna [minderjarige] is overgeplaatst naar een behandel- en expertisecentrum. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat, gezien de gewijzigde omstandigheden, een nieuwe machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is om het verblijf van [minderjarige] in het behandelcentrum te legitimeren.

De kinderrechter heeft de wettelijke vereisten voor de machtiging tot uithuisplaatsing als voldaan beschouwd en heeft de machtiging verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling, met ingang van 9 juni 2024 tot 9 maart 2025. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de beslissing onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook in het geval van hoger beroep. De kinderrechter heeft de beslissing openbaar uitgesproken en schriftelijk uitgewerkt op 11 juli 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/423179 / JE RK 24-1067
Datum uitwerking: 11 juli 2024
Uitwerking van de verkorte beschikking van 7 juni 2024 over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING, gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI),
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2011 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] ,
advocaat: mr. S. van de Voorde te Middelburg.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het mondelinge verzoek van de GI van 5 juni 2024, waarin wordt verzocht een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot het einde van de duur van de ondertoezichtstelling te verlenen;
- het op schrift gestelde verzoek met bijlagen van de GI van 6 juni 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 6 juni 2024;
- het e-mailbericht van de GI van 6 juni 2024 met aanvullende informatie, inhoudende dat de beide ouders instemmen met de beslissing op het verzoek zonder voorafgaande mondelinge behandeling van het verzoek.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Rotterdam van 9 maart 2022 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van twaalf maanden, met ingang van 9 maart 2022 en tot 9 maart 2023. De ondertoezichtstelling van [minderjarige] is hierna steeds verlengd tot 9 maart 2024.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Rotterdam van 8 september 2022 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend tot 9 maart 2023. Die machtiging tot uithuisplaatsing is bij beschikking van 28 februari 2023 verlengd tot 9 maart 2024.
2.4.
Bij beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Rotterdam van 2 november 2023 is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend voor de duur van twee weken. Het overige deel is aangehouden tot de mondelinge behandeling op 10 november 2023.
2.5.
Bij beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Rotterdam van 10 november 2023 is de beschikking van 2 november 2023 herroepen met ingang van 10 november 2023. In de genoemde beschikking heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend, met ingang van 10 november 2023 en tot 24 november 2023. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
2.6.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 2 januari 2024 is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend, met ingang van 2 januari 2024 en tot 16 januari 2024. Bij beschikking van 11 januari 2024 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend, met ingang van 16 januari 2024 en tot 9 maart 2024. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
2.7.
Bij beschikking van 14 februari 2024 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar verlengd, met ingang van 9 maart 2024 en tot 9 maart 2025. Hiernaast is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van een jaar verlengd, met ingang van 9 maart 2024 en tot
9 maart 2025.
2.8.
Bij beslissing van 4 april 2024 is er een spoedmachtiging om [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp verleend met ingang van 4 april 2024 tot 18 april 2024. Bij beschikking van 9 april 2024 is het resterende deel van de spoedmachtiging afgewezen en is een machtiging verleend om [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp met ingang van 9 april 2024 en tot 9 juni 2024, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek.
2.9.
[minderjarige] is op grond van de laatst genoemde machtiging geplaatst in Almata te [plaats] . De tenuitvoerlegging van deze machtiging is op 30 mei 2024 geschorst, waarna [minderjarige] is overgeplaatst naar het behandel- en expertisecentrum [afdeling] van [behandelcentrum] vanuit [locatie] .
2.10.
Bij beschikking van 5 juni 2024 is de machtiging gesloten jeugdhulp betreffende [minderjarige] afgewezen en is een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp ten aanzien van [minderjarige] verleend voor de duur van zes maanden, met ingang van 9 juni 2024 en tot 9 december 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlenen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling.
3.2.
De GI, de beide ouders en de advocaat van de minderjarige [minderjarige] hebben ingestemd met het verzoek tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling, alsmede met de schriftelijke afdoening van dit verzoek.

4.De beoordeling

4.1.
De kinderrechter heeft op 7 juni 2024 een verkorte beschikking gegeven. Hieronder volgt de nadere uitwerking van deze eerdere beslissing.
Machtiging tot uithuisplaatsing
4.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
4.3.
Naar het oordeel van de kinderrechter is voldaan aan de wettelijke vereisten zoals genoemd in artikel 1:265b lid 1 BW. Daarbij overweegt de kinderrechter allereerst dat er ten aanzien van [minderjarige] vanaf 4 april 2024 en tot 9 juni 2024 een (spoed)machtiging gesloten jeugdhulp is verleend, op basis waarvan [minderjarige] in eerste instantie in Almata verbleef. De tenuitvoerlegging van deze machtiging is geschorst op 30 mei 2024, waarna [minderjarige] is overgeplaatst naar het behandel- en expertisecentrum [afdeling] van [behandelcentrum] vanuit [locatie] . Vervolgens is er op 5 juni 2024 ten aanzien van [minderjarige] een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp verleend, met ingang van 9 juni 2024 en tot 9 december 2024. Daarbij is het de bedoeling dat [minderjarige] gedurende deze periode haar verblijf in het behandel- en expertisecentrum [afdeling] van [behandelcentrum] vanuit [locatie] zal voortzetten, zodat de voor haar benodigde onderzoeken en behandelingen aldaar kunnen worden ingezet dan wel worden voortgezet.
4.4.
Nu [minderjarige] onder toezicht is gesteld van de GI, dient voor een verblijf van [minderjarige] elders dan bij haar gezagdragende ouders een machtiging tot uithuisplaatsing te worden verleend. De eerder op 14 februari 2024 verleende machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, welke in eerste instantie werd verleend voor de duur van een jaar, met ingang van 9 maart 2024 en tot 9 maart 2025, kan naar het oordeel van de kinderrechter niet meer worden ingezet nu er aan deze machtiging inmiddels al enige tijd, sinds 4 april 2024, geen uitvoering meer wordt gegeven aangezien er in de tussentijd zowel een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp als een machtiging gesloten jeugdhulp ten aanzien van [minderjarige] is verleend en tenuitvoergelegd. Ondanks dat de machtiging tot uithuisplaatsing ingevolge artikel 1:262 lid 3 BW nog niet van rechtswege is vervallen, is er gelet op het voorgaande sprake van een gewijzigde situatie met nieuwe feiten en omstandigheden waardoor de eerder toegewezen machtiging tot uithuisplaatsing naar het oordeel van de kinderrechter niet, zonder dat er een nieuwe afweging en beoordeling van de situatie plaatsvindt, kan herleven. Gelet daarop is de kinderrechter van oordeel dat de eerder opgelegde machtiging tot uithuisplaatsing thans niet opnieuw kan worden ingezet om het verblijf van [minderjarige] in het behandel- en expertisecentrum [afdeling] van [behandelcentrum] de komende periode te legitimeren.
4.5.
De kinderrechter is van oordeel dat het in belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] noodzakelijk is dat zij de komende periode in het behandel- en expertisecentrum [afdeling] van [behandelcentrum] kan verblijven. Eerder heeft de kinderrechter al geoordeeld dat [minderjarige] vanwege de vele en uiteenlopende zorgen over haar ontwikkeling en veiligheid onderzoek en behandeling behoeft op een daarvoor geschikte behandelgroep. Het stemt de kinderrechter positief dat deze plek nu is gevonden en de voor [minderjarige] noodzakelijk geachte onderzoeken en behandelingen aldaar kunnen worden ingezet. Daarvoor is het gelet op het voorgaande wel noodzakelijk dat de verzochte machtiging tot uithuisplaatsing wordt toegewezen.
4.6.
Nu de beide ouders van [minderjarige] en haar advocaat hebben ingestemd met het voorliggende verzoek van de GI tot machtiging uithuisplaatsing (alsmede de schriftelijke afdoening daarvan) en deze naar het oordeel van de kinderrechter in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] noodzakelijk is, zal de kinderrechter het verzoek toewijzen voor de verzochte duur, te weten met ingang van 9 juni 2024 en tot 9 maart 2025.
4.7.
De kinderrechter zal deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
4.8.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De kinderrechter:
5.1.
verleent de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, met ingang van 9 juni 2024 en tot 9 maart 2025;
5.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. Dijkman, kinderrechter, en, in tegenwoordigheid van mr. De Haas, griffier, in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2024 en nader schriftelijk uitgewerkt op 11 juli 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.