ECLI:NL:RBZWB:2024:483

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 januari 2024
Publicatiedatum
30 januari 2024
Zaaknummer
C/02/417904 / JERK 24-48
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Mr. Phillips
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in een pleegzorgvoorziening met juridische en procedurele complicaties

In deze zaak heeft de kinderrechter op 19 januari 2024 een beschikking gegeven over de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige], in een pleegzorgvoorziening. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de plaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin heeft plaatsgevonden zonder geldige juridische titel, wat als zeer zorgelijk wordt beschouwd. De gecertificeerde instelling (GI), Stichting Samen Veilig Midden-Nederland, had eerder een verzoek ingediend voor een machtiging tot uithuisplaatsing, maar de kinderrechter merkte op dat de GI niet had gewacht op de beslissing op dit verzoek en de plaatsing had doorgezet. Dit heeft geleid tot een situatie waarin de moeder van [minderjarige] niet op de hoogte was van de plaatsing en niet instemde met deze beslissing.

De kinderrechter heeft de zorgen over [minderjarige] in overweging genomen, waaronder de vele wisselingen van verblijfplaats en de onduidelijkheid over haar huidige situatie. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat het noodzakelijk is om een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen voor de duur van drie maanden, met de mogelijkheid om de situatie opnieuw te beoordelen. De kinderrechter heeft ook benadrukt dat het van groot belang is dat de GI haar werkprocessen aanpast om dergelijke fouten in de toekomst te voorkomen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de plaatsing van [minderjarige] onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ondanks een eventueel hoger beroep.

De kinderrechter heeft de GI opgedragen om een schriftelijk verslag op te stellen over de stand van zaken met betrekking tot de plaatsing van [minderjarige], de betrokken hulpverlening en de schoolgang. Tevens zal [minderjarige] opnieuw in de gelegenheid worden gesteld om haar mening kenbaar te maken. De zaak zal opnieuw worden behandeld in een mondelinge zitting, waarbij de kinderrechter de betrokken partijen zal oproepen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/417904 / JERK 24-48
Datum uitspraak: 19 januari 2024
beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING SAMEN VEILIG MIDDEN-NEDERLAND,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
gevestigd te Utrecht,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2007 in [plaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
ingeschreven te [plaats 1] , maar feitelijk verblijvende te [plaats 2] ,
advocaat: mr. E.M.A. Leijser te Tilburg,
De kinderrechter merkt als informanten aan:
[de vader], hierna te noemen: de vader,
wonende in België,
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT, hierna te noemen: ‘JBB’,
locatie Tilburg.

1.Het procesverloop

1.1
Het procesverloop bestaat uit de volgende stukken:
- Het verzoek met bijlagen van de GI van 10 januari 2024, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum;
- het e-mailbericht van de vader van 18 januari 2024;
- het antwoordformulier van [minderjarige] , ingekomen bij de griffie op 22 januari 2024.
1.2
De kinderrechter heeft de zaak behandeld tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren van 19 januari 2024.
Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI;
- twee vertegenwoordigsters namens JBB.
1.3
De vader is, met kennisgeving vooraf, niet bij de mondelinge behandeling verschenen.
1.4
Gelet op de nauwe samenhang van het onderhavige verzoek van de GI met de verzoeken van de GI de zaken met kenmerk C/02/417580 / JE RK 23-2303 en C/02/417898 / JE RK 24-46, zijn deze verzoeken tijdens de mondelinge behandeling gezamenlijk behandeld. In alle zaken is bij aparte beschikking beslist.
1.5
[minderjarige] is in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken tijdens een zogenoemd kindgesprek. Op het antwoordformulier, welke de kinderrechter na de mondelinge behandeling heeft ontvangen, geeft [minderjarige] aan het niet nodig te vinden om haar mening te geven en naar de rechtbank te komen.

2.De feiten

2.1
De moeder is alleen belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2
Bij beschikking van 19 december 2023 (in de zaak met kenmerk C/02/416038 / JE RK 23-2023) is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 19 december 2023 tot 19 december 2024. Bij diezelfde beschikking is ook een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg (te weten een netwerkpleeggezin moederszijde) verleend met ingang van 19 december 2023 tot 19 december 2024.
2.3
Bij beschikking van 29 december 2023 (in de zaak met kenmerk C/02/41758023-2303) heeft de kinderrechter een spoedmachtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder, met ingang van 29 december 2023 tot 12 januari 2024, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek om een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing en het (reguliere) verzoek machtiging tot uithuisplaatsing.
2.4
Laatstelijk, bij beschikking van 9 januari 2024 (in de zaak met kenmerk C/02/41758023-2303) heeft de kinderrechter het resterende deel van het spoedverzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie jeugdhulpaanbieder afgewezen. Tevens heeft de kinderrechter een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder voor de duur van twee weken, met ingang van 12 januari 2024 tot 26 januari 2024, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek.
2.5
[minderjarige] verbleef in een accommodatie jeugdhulpaanbieder te [plaats 3] , maar verblijft nu in een voorziening voor pleegzorg te [plaats 1] .

3.Het verzoek

3.1
De GI verzoekt om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2
Bij de mondelinge behandeling wijzigt de GI het verzoek in die zin dat wordt verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin voor de duur van de ondertoezichtstelling, zijnde tot 19 december 2024.

4.De standpunten

4.1
Namens de GI wordt ter toelichting op het verzoek, samengevat, het volgende aangevoerd. Voor de zorgen over [minderjarige] verwijst de GI naar het raadsrapport van 15 november 2023 en de beschikking van 19 december 2023 waarbij [minderjarige] uit huis is geplaatst in een netwerkpleeggezin. Die machtiging is afgegeven omdat [minderjarige] niet langer bij de moeder kan wonen. Er waren al zorgen ten aanzien van de vele wisselingen van woonplek van [minderjarige] . De vader heeft eerder de zorg op zich genomen en een thuisbasis geboden aan [minderjarige] . Door een conflict binnen het gezin is het verblijf abrupt beëindigd en het contact tussen de vader en [minderjarige] verbroken. [minderjarige] kon ook niet langer blijven in het netwerkpleeggezin, omdat het daar onhoudbaar is geworden. Het pleeggezin heeft aangegeven dat de grens is bereikt. Spanningen zijn hoog opgelopen. [minderjarige] geeft geen openheid van zaken en is niet eerlijk over waar zij verblijft. Het vermoeden bestaat dat zij omgaat met meerderjarige jongens en dat zij softdrugs gebruikt. Verder speelt een rol dat er ook ernstige zorgen zijn over de onderlinge relaties en familieverhoudingen. Er is geen communicatie tussen de ouders onderling. Om escalatie te voorkomen en wegens het feit dat [minderjarige] wegloopt en zichzelf in onveilige situaties brengt is er verzocht om een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie jeugdhulpaanbieder.
Volgens de GI wilde [minderjarige] graag terug naar [plaats 1] , omdat zij daar haar school, bijbaantje en netwerk heeft. [minderjarige] zit in haar examenjaar en wil geen achterstand op school oplopen. Sterk Huis heeft een pleeggezin gevonden waar [minderjarige] kan wonen. Het intakegesprek heeft plaatsgevonden op 11 januari 2024. Inmiddels is [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg geplaatst. Het betreft een pleegvader die jarenlang bekend is bij Sterk Huis en twintig jaar ervaring heeft met pleegzorg. Pleegzorgbegeleiding is bij het pleeggezin betrokken. De pleegvader biedt de mogelijkheid van een langdurige plaatsing. De GI acht een overstap naar zelfstandig wonen nu te groot. Bekeken moet worden of een behandeling op een groep nodig is.
De GI erkent dat [minderjarige] in het pleeggezin is geplaatst zonder juridische titel en dat het bekend was dat de moeder zich niet in deze plaatsing kon vinden. Echter, er moest ook rekening gehouden worden met de achterstand op school. Deze week is [minderjarige] weer naar school gegaan. Als [minderjarige] langer bij de accommodatie jeugdhulpaanbieder was gebleven had zij een grotere leerachterstand opgelopen. Zij kon daar ook niet langer blijven. Desgevraagd geeft de GI aan er “niet aan gedacht” te hebben om een spoedmachtiging te verzoeken.
4.2
Door en namens de moeder is, samengevat, aangevoerd dat [minderjarige] veel wisselingen heeft gehad. Dat zij nu in een pleeggezin met alleen een pleegvader is geplaatst vindt de moeder niet goed. Zij is hierover niet geïnformeerd. De GI vaart volledig op de wensen van [minderjarige] . Volgens de moeder is [minderjarige] gebaat bij een plaatsing op een behandelgroep. Zij heeft de juiste hulpverlening nodig. De moeder is het absoluut niet eens met de handelswijze van de GI. Ten eerste was er geen juridische titel om [minderjarige] in een pleeggezin te plaatsen en daarnaast is de moeder hierover niet geïnformeerd, dan wel betrokken. De moeder weet zelfs niet waar [minderjarige] nu is. Of er sprake is geweest van een goede screening betwijfelt de moeder. De GI maakt fout op fout en dat maakt dat de moeder het vertrouwen in de GI volledig is verloren. De moeder is niet gehoord en gezien, terwijl zij helder is in wat haar zorgen baart. [minderjarige] is een kwetsbaar meisje. Zij komt in situaties terecht waarbij het steeds even goed lijkt te gaan. Als haar echter regels worden gesteld, onttrekt zij zich. Niet bekend is met wie [minderjarige] omgaat. Zij wordt gezien met veel oudere jongens, komt dronken thuis en zit met meerderjarige jongens in een hotel in [plaats 4] . Ten aanzien van het verzoek heeft de moeder geen andere keuze dan dit te steunen. Er zijn nu geen andere opties. Gelet op alle omstandigheden, de voorgenomen wijziging van de GI en de onduidelijkheid die er voor de moeder is, wordt de kinderrechter verzocht het verzoek voor drie maanden toe te wijzen en het resterende deel van het verzoek aan te houden.
4.3
In zijn e-mailbericht van 18 januari 2024 schrijft de vader dat de plaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin te [plaats 1] hem een juiste zet lijkt. Een eerdere plaatsing in een kennissenkring heeft geen resultaat gehad. Een plaatsing bij een onafhankelijk pleeggezin en de juiste begeleiding lijkt de vader de juiste weg.
4.4
Namens JBB is, samengevat, naar voren gebracht dat zij het verzoek kunnen ondersteunen. Wanneer het verzoek tot wijziging van GI zal worden toegewezen, is er direct een vaste jeugdzorgwerker beschikbaar. JBB gaat dan gelijk met de casus aan de slag. JBB kan zich in het voorstel van de moeder vinden om de machtiging te verlenen voor de duur van drie maanden en het overige deel van het verzoek aan te houden. JBB heeft op die manier ruimte om onderzoek te verrichten naar het perspectief van [minderjarige] en te bezien wat zij nodig heeft aan op het gebied van wonen en behandeling. JBB zal eveneens bekijken of de plaatsing bij de pleegvader passend is. Daarvoor moet ook met [minderjarige] zelf worden gesproken. In de visie van JBB wordt de kans van slagen vergroot als er bemiddeling plaatsvindt tussen alle partijen en er een plan van aanpak ligt, wat nu lijkt te ontbreken. JBB zal de kinderrechter nader informeren over hoe het met [minderjarige] gaat.

5.De beoordeling

Opmerkingen vooraf
5.1
Allereerst heeft de kinderrechter met verbazing kennisgenomen van de plaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg. De kinderrechter kan, evenals de advocaat van de moeder, niet anders dan concluderen dat die plaatsing heeft plaatsgevonden zonder geldige juridische titel. Dat de GI het klaarblijkelijk normaal vindt om een kind - zonder de daarvoor benodigde machtiging - in een pleeggezin te plaatsen, vindt de kinderrechter zeer kwalijk en uiterst zorgelijk. Daar komt nog bij dat de moeder niet instemt met deze plaatsing en zij thans (nog steeds) niet weet waar [minderjarige] daadwerkelijk verblijft.
5.2
Met deze handelswijze van de GI ziet de kinderrechter zich voor een voldongen feit gesteld. Het had op de weg van de GI gelegen om te wachten met de plaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg totdat op dit verzoek was beslist, danwel om een spoedverzoek in te dienen. Dat [minderjarige] graag weer naar school wil en haar sociale leven in [plaats 1] weer wil oppakken, mag voor de GI niet redengevend zijn om een kwetsbare minderjarige als [minderjarige] te plaatsen zonder geldige titel. Daarnaast vraagt de kinderrechter zich hardop af of de plaatsing van [minderjarige] bij een alleenstaande pleegvader op leeftijd, zo begrijpt de kinderrechter van de GI, voor [minderjarige] überhaupt passend is en in hoeverre er gelet op het korte tijdsbestek een goede screening en matching heeft plaatsgevonden. Het is aan JBB als opvolgend GI om dit nader te onderzoeken. De kinderrechter verzoekt de GI dringend om de werkprocessen zodanig aan te passen, zodat degelijke fouten in de toekomst worden voorkomen.
Inhoudelijke beoordeling
5.3
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.4
De kinderrechter is gelet op de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling van oordeel dat een machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding [minderjarige] .
5.5
Ten opzichte van de beschikking van 19 december 2023, waarbij [minderjarige] en (haar zus) uit huis zijn geplaatst in een voorziening voor pleegzorg, te weten een netwerkpleeggezin moederszijde (mz), zijn de zorgen over [minderjarige] ongewijzigd gebleven en op sommige gebieden zelfs toegenomen. De kinderrechter neemt hierbij in aanmerking dat [minderjarige] uit een complexe situatie komt waarin veel wisselingen van verblijfplaats hebben plaatsgevonden. Aanvankelijk verbleef [minderjarige] bij de moeder of opa en oma (mz) en vervolgens achtereen bij de vader, in een netwerkpleeggezin, weer bij de vader, weer in een netwerkpleeggezin en vervolgens in een accommodatie jeugdhulpaanbieder. Er is geen sprake van stabiliteit en daardoor komt [minderjarige] niet toe aan haar ontwikkelingstaken, loopt zij achter op school en ontbreekt het zicht met wie zij omgaat. Dat [minderjarige] met oudere (meerderjarige) jongens wordt gezien, ook in een hotel, acht de kinderrechter zeer zorgelijk. Daarnaast is het contact tussen [minderjarige] en de vader verbroken, is het contact tussen [minderjarige] en de moeder ernstig verstoord en kunnen de ouders niet meer met elkaar communiceren.
5.6
Op dit moment is het evident dat [minderjarige] niet bij een van haar ouders of in het netwerk van de ouders kan verblijven. Nu [minderjarige] reeds in een voorziening voor pleegzorg is geplaatst, kan de kinderrechter niet anders dan het verzoek toewijzen. Voorkomen moet worden dat er wéér een wisseling van verblijfplaats zal plaatsvinden. Wel vindt de kinderrechter het van groot belang dat JBB zo spoedig als mogelijk zicht krijgt op de plaatsing van [minderjarige] bij de huidige pleegvader, zodat vastgesteld kan worden of dit (voorlopig) een passende plek is voor [minderjarige] . Verder zal de kinderrechter de duur van de machtiging beperken omdat zij het noodzakelijk vindt om deze zaak verder te monitoren. De kinderrechter zal, overeenkomstig het verzoek van de moeder, de machtiging toewijzen voor de duur van drie maanden. Het resterende deel van het verzoek zal worden aangehouden.
5.7
Een beoordeling over het resterende deel van het verzoek zal worden aangehouden tot de hierna genoemde mondelinge behandeling van
[datum]. Deze datum is na de mondelinge behandeling afgestemd in overleg met de advocaat van de moeder.
De kinderrechter verwacht dat JBB, als opvolgend uitvoerende GI,
uiterlijk één week voorafgaand aan voornoemde mondelinge behandelingde kinderrechter in een schriftelijk verslag informeert over:
- de stand van zaken met betrekking tot de plaatsing van [minderjarige] ;
- in hoeverre de huidige plaatsing van [minderjarige] passend is;
- in hoeverre de huidige plaatsing van [minderjarige] duurzaam is;
- de stand van zaken met betrekking tot de bij de ondertoezichtstelling gestelde doelen, zoals genoemd in de beschikking van 19 december 2023 in de zaak met kenmerk C/02/416038 / JE RK 23-2023;
- de stand van zaken met betrekking tot de betrokken en ingezette hulpverlening;
- de stand van zaken met betrekking tot de schoolgang van [minderjarige] ;
- de stand van zaken met betrekking tot het contact tussen [minderjarige] en de ouders;
- het standpunt over het resterende deel van het verzoek.
5.8
[minderjarige] zal voor die mondelinge behandeling opnieuw in de gelegenheid worden gesteld om haar mening kenbaar te maken, waarbij voor [minderjarige] ook de mogelijkheid bestaat om de kinderrechter een e-mail of brief te schrijven.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.9
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat deze beslissing, ondanks een eventueel hoger beroep, meteen uitgevoerd kan worden.
De vader als informant
5.1
Bij beschikking van 19 december 2023 (in de zaak met kenmerk C/02/416038 / JE RK 23-2023) is de vader aangemerkt als belanghebbende. De kinderrechter ziet echter geen reden om de vader in deze procedure als belanghebbende aan te merken, nu hij geen gezag over [minderjarige] heeft en er al geruime tijd geen contact meer is tussen de vader en [minderjarige] .
5.11
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 19 januari 2024 tot 19 april 2024;
6.2
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3
houdt de behandeling van het resterende deel van het verzoek aan tot de mondelinge behandeling van
[datum], bij de kinderrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, Stationslaan 10, 4815 GW in afwachting van het verslag van de JBB zoals weergegeven in rechtsoverweging 5.7;
6.4
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping voor die mondelinge behandeling voor de moeder en haar advocaat en de GI;
6.5
bepaalt dat de vader door de griffier bij separate brief als informant wordt opgeroepen;
6.6
gelast de griffier om [minderjarige] op te roepen voor een afzonderlijk kindgesprek;
6.7
behoudt zich verder iedere beslissing voor.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2024 door mr. Phillips, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Vos als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 29 januari 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.