ECLI:NL:RBZWB:2024:4832

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 juli 2024
Publicatiedatum
15 juli 2024
Zaaknummer
416705
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Vlieger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van alimentatie en beëindiging WSNP in het kader van levensonderhoud voor minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 juli 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende levensonderhoud. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.C.A.E. Verschuren, verzoekt een wijziging van de alimentatie die de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Czarnota, aan haar en hun minderjarige kind moet betalen. De vrouw stelt dat de man sinds 11 juli 2013 een maandelijkse bijdrage van € 200,00 verschuldigd is voor de verzorging en opvoeding van hun kind, maar dat deze bijdrage niet is betaald. De man betwist de overeenkomst en heeft verweer gevoerd, waarbij hij een lagere alimentatie heeft verzocht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de man sinds 11 februari 2020 onder de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) valt, die op 24 maart 2023 is beëindigd. De vrouw heeft aangevoerd dat de omstandigheden zijn gewijzigd en dat de alimentatie moet worden aangepast. De rechtbank heeft de ingangsdatum van de wijziging van de alimentatie vastgesteld op de datum van beëindiging van de WSNP, en de alimentatie voor de periode van 24 maart 2023 tot en met 31 maart 2023 vastgesteld op € 42,00, met een maandelijkse bijdrage van € 250,00 vanaf 1 april 2023 en € 321,00 vanaf 1 januari 2024. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/416705 FA RK 23-5718
datum uitspraak: 12 juli 2024
beschikking betreffende levensonderhoud
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 1] , gemeente Gilze en Rijen ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. E.C.A.E. Verschuren,
en
[de man],
wonende te [woonplaats 2] , gemeente Tholen,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. M. Czarnota.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 5 december 2023 ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
- het op 5 februari 2024 ontvangen verweerschrift met bijlagen;
- de brief van mr. Czarnota van 30 mei 2024 met bijlagen;
- het F9-formulier van mr. Verschuren van 10 juni 2024 met bijlagen;
- het F9-formulier van mr. Czarnota van 11 juni 2024 met bijlagen;
- het F9-formulier van mr. Verschuren van 18 juni 2024 met bijlage.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 20 juni 2024. Bij die gelegenheid is verschenen de man, bijgestaan door zijn advocaat. Als waarneemster van
mr. Verschuren is namens de vrouw verschenen mr. K. van Doorn. De vrouw is, vanwege omstandigheden, niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling.

2.De feiten

2.1.
Op grond van de stellingen en overgelegde stukken staat tussen partijen het volgende vast:
- partijen hebben een relatie met elkaar gehad;
- uit hun relatie is het volgende, nu nog minderjarige kind geboren: [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2013 (hierna ook: [minderjarige] );
- [minderjarige] is door de man erkend;
- de vrouw is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] ;
- er vindt geen omgang plaats tussen de man en [minderjarige] ;
- de man heeft drie kinderen uit (een) andere relatie(s):
- [meerderjarige 1] , geboren op [geboortedag 2] 2002;
- [meerderjarige 2] , geboren op [geboortedag 3] 2004;
- [meerderjarige 3] , geboren op [geboortedag 4] 2005;
- op 11 februari 2020 is ten aanzien van de man de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) van toepassing verklaard en bij vonnis van 13 februari 2023 is bepaald dat de WSNP zal worden beëindigd;
- van 7 oktober 2015 tot 1 mei 2023 heeft de man onder bewind gestaan.

3.Het verzoek

3.1.
De vrouw verzoekt, samengevat:
  • een verklaring voor recht af te geven dat de man met ingang van 11 juli 2013 ten behoeve van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] aan de vrouw een bedrag van € 200,= per maand dient te voldoen;
  • de overeenkomst tussen partijen van 11 juli 2013 te wijzigen in die zin dat de daarbij bepaalde door de man aan de vrouw maandelijks te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] , met ingang van 1 januari 2023, dan wel met ingang van 16 november 2023 wordt gewijzigd en wordt gesteld op
3.2.
De man heeft verweer gevoerd en verzocht een alimentatie vast te stellen niet hoger dan € 239,= per maand met ingang van de datum van de onderhavige beschikking.

4.De beoordeling

Verklaring voor recht
4.1.
De vrouw heeft bij F9-formulier van 18 juni 2024 een stuk overgelegd waaruit volgens de vrouw blijkt dat partijen reeds op 11 juli 2013 een overeenkomst hebben gesloten over een door de man aan de vrouw te betalen onderhoudsbijdrage ten behoeve van [minderjarige] van € 200,= per maand. Tijdens de mondelinge behandeling is als onweersproken vast komen te staan dat de man nimmer een onderhoudsbijdrage ten behoeve van [minderjarige] heeft voldaan. De man heeft de handtekening, als zijnde zijn handtekening, die op dit stuk staat betwist en daarmee ook dat sprake is van een overeenkomst tussen partijen. Ingevolge artikel 159, lid 2, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) levert een onderhandse akte waarvan de ondertekening door een partij wordt betwist geen bewijs op zolang niet bewezen is van wie de ondertekening afkomstig is. De bewijslast van de echtheid van de handtekening berust in dit geval op de vrouw, nu zij zich beroept op de overeenkomst. Tijdens de mondelinge behandeling is het voorgaande met partijen besproken. De vrouw heeft haar verzoek tijdens de mondelinge behandeling gewijzigd in die zin dat zij de afgifte van de verklaring voor recht nu als een voorwaardelijk verzoek en dit verzoek intrekt als de rechtbank voor de ingangsdatum van de onderhoudsbijdrage ten behoeve van [minderjarige] uitgaat van de datum van beëindiging van de WSNP aan de zijde van de man. Hierna zal blijken dat de rechtbank van deze ingangsdatum zal uitgaan. Dat betekent dat de rechtbank het verzoek tot afgifte van de verklaring voor recht als ingetrokken beschouwt en zij dit verzoek niet nader zal onderzoeken en zal afwijzen.
Grondslag verzoek wijziging alimentatie
4.2.
Nu in de visie van de vrouw partijen reeds in 2013 afspraken met elkaar hebben gemaakt over de onderhoudsbijdrage van [minderjarige] , heeft zij zich tijdens de mondelinge behandeling op het standpunt gesteld dat sinds die afspraken de omstandigheden zodanig zijn gewijzigd dat de overeengekomen bijdrage niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet. In een latere gerechtelijke procedure heeft de vrouw bij wege van zelfstandig verzoek de rechtbank verzocht een onderhoudsbijdrage vast te stellen ten behoeve van [minderjarige] . In haar beschikking van 10 maart 2020 heeft deze rechtbank in rechtsoverweging 2.17 over dit zelfstandige verzoek het volgende overwogen:
“Tot slot ligt nog voor het zelfstandige verzoek van de vrouw inzake de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] . De vrouw heeft ter zitting aangegeven dat zij dit verzoek om haar moverende redenen intrekt. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen. Partijen zijn met elkaar overeen gekomen dat zij met elkaar in overleg zullen treden over een bijdrage ten behoeve van [minderjarige] op het moment dat het WSNP-traject van de man is geëindigd. Bij dit overleg geldt in ieder geval als uitgangspunt dat de behoefte van [minderjarige] in 2015 € 317,74 per maand bedroeg.”
4.3.
Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat partijen in het kader van de WSNP afspraken met elkaar hebben gemaakt en de alimentatieverplichting van de man ten behoeve van [minderjarige] voor de duur van de WSNP op nihil hebben gesteld. Het voorgaande is ook in lijn met vaste jurisprudentie en de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat deze afspraak de huidige geldende afspraak is tussen partijen. Nu vaststaat dat het WSNP-traject van de man geëindigd is, levert dat een wijziging van omstandigheden op die een onderzoek naar de behoefte van [minderjarige] aan een bijdrage en naar de huidige financiële draagkracht van de onderhoudsplichtigen noodzakelijk maakt. Daarna zal blijken of deze wijziging als rechtens relevant is aan te merken.
Ingangsdatum
4.4.
Vanwege proceseconomische redenen zal de rechtbank eerst de ingangsdatum van de mogelijke wijziging van de onderhoudsbijdrage bespreken. De vrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verplichting tot het betalen van de onderhoudsbijdrage in moet gaan per het einde van de WSNP en zij verbindt daar de datum van 1 januari 2023 aan. Subsidiair heeft de vrouw zich op het standpunt gesteld dat de verplichting in moet gaan op 16 november 2023, zijnde het moment waarop mr. Verschuren de financiële gegevens opgevraagd heeft bij de man voor het opnieuw berekenen van een onderhoudsbijdrage.
4.5.
De man heeft zich primair op het standpunt gesteld dat als ingangsdatum heeft te gelden de datum van de onderhavige beschikking. Subsidiair heeft de man zich op het standpunt gesteld dat de datum van indiening van het verzoekschrift als ingangsdatum heeft te gelden en meer subsidiair 11 december 2023, nu de man op die datum pas voor het eerst kennis heeft kunnen nemen van het door de vrouw ingediende verzoekschrift. Een eerdere ingangsdatum is volgens de man in strijd met de redelijkheid en billijkheid. Pas bij vonnis van 13 februari 2023 is het WSNP-traject van de man beëindigd en een ingangsdatum van 1 januari 2023 is daarom niet mogelijk. Daarnaast hebben partijen afgesproken om met elkaar in overleg te treden na het einde van de WSNP; er is niet afgesproken dat de man met ingang van de datum van het einde van het WSNP-traject bedragen zou gaan betalen aan de vrouw voor de onderhoudsbijdrage ten behoeve van [minderjarige] . Verder zou vaststelling van een onderhoudsbijdrage met terugwerkende kracht een betalingsachterstand met zich meebrengen, terwijl de man net weer schuldenvrij is. De man heeft bovendien geen rekening kunnen houden met enig bedrag aan onderhoudsbijdrage voor [minderjarige] , zodat de man niet in staat is geweest om gelden te reserveren en beschikt de man evenmin over financiële reserves.
4.6.
De rechtbank oordeelt als volgt. Uitgangspunt is dat artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek (BW) de rechter een grote mate van vrijheid laat bij het vaststellen van een ingangsdatum van de (gewijzigde) alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn ingetreden die voor de onderhoudsplicht bepalend zijn, de datum van indiening van het verzoekschrift of de datum van de beschikking. Op grond van jurisprudentie heeft wel als uitgangspunt te gelden dat de rechter terughoudend dient om te gaan met het vaststellen van een bijdrage over een periode in het verleden (Hoge Raad 4 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:365).
4.7.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de ingangsdatum op 1 januari 2023 te bepalen, nu pas bij vonnis van 13 februari 2023 is bepaald dat de WSNP eindigt zodra de slotuitdelingslijst verbindend is geworden. Op 1 januari 2023 was derhalve de WSNP nog op de man van toepassing. De rechtbank ziet wel aanleiding om de ingangsdatum te bepalen op de datum waarop de WSNP is geëindigd. Partijen hebben met elkaar afgesproken dat zij in overleg zouden treden over een onderhoudsbijdrage ten behoeve van [minderjarige] op het moment dat het WSNP-traject van de man zou zijn beëindigd (zie 4.2 hiervoor). De man heeft tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd verklaard dat hij zich ook bewust was van deze afspraak. Dat de vrouw volgens de man niet direct verzocht zou hebben om een onderhoudsbijdrage op het moment dat zijn WSNP-traject beëindigd was, maakt het voorgaande niet anders. De man was zich als gezegd bewust van de gemaakte afspraak tussen partijen en met name de man was op de hoogte van het tijdstip van het einde van zijn WSNP-traject. Hij had dus zelf ook in actie kunnen komen richting de vrouw, door bijvoorbeeld zijn actuele inkomensgegevens te overleggen. Dat de man geen rekening heeft kunnen houden met enige onderhoudsbijdrage ten behoeve van [minderjarige] en hij geen gelden heeft kunnen reserveren gaat evenmin op, nu de man zich bewust was van de tussen partijen geldende afspraak. Bovendien is de man van rechtswege onderhoudsplichtig jegens [minderjarige] en staat vast dat hij nog nooit een onderhoudsbijdrage ten behoeve van haar heeft voldaan. Voorgaande omstandigheden rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank een ingangsdatum in het verleden.
4.8.
Dan ligt de vraag nog aan de rechtbank voor per welke datum de WSNP beëindigd is, nu partijen daarover van mening verschillen. Uit het vonnis de rechtbank van 13 februari 2023 en de brief van het van het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) van 4 april 2023 (productie 4 van de man) blijkt dat er een slotuitdeling heeft plaatsgevonden. In zo’n geval eindigt de WSNP van rechtswege zodra de slotuitdelingslijst verbindend is geworden. Dit volgt uit artikel 350 van de Faillissementswet (Fw) in verbinding met 356, lid 1 en 2, Fw en heeft de rechtbank ook beslist in haar vonnis van 13 februari 2023. Uit de brief van het LBIO van 4 april 2023 volgt dat de slotuitdeling heeft plaatsgevonden en de WSNP op 24 maart 2023 is beëindigd. De rechtbank gaat daarom van deze datum uit.
Kinderalimentatie
4.9.
Bij het bepalen van de behoefte aan een onderhoudsbijdrage en de financiële draagkracht om die te voldoen hanteert de rechtbank de uitgangspunten, zoals deze zijn neergelegd in de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie.
Behoefte [minderjarige]
4.10.
Partijen zijn het erover eens dat de geïndexeerde behoefte van [minderjarige] in 2023 € 379,= per maand bedraagt en in 2024 € 402,= per maand.
Aandeel van de onderhoudsplichtigen in de behoefte van [minderjarige]
4.11.
Het aandeel van de onderhoudsplichtigen in de behoefte van [minderjarige] becijfert de rechtbank aan de hand van ieders huidig netto besteedbaar inkomen (NBI), waarbij hun draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van de formule of de tabel, zoals opgenomen in eerdergenoemde aanbevelingen.
Draagkracht vrouw
4.12.
Niet in geschil is dat de vrouw zowel in 2023 als in 2024 een WAO-uitkering geniet. Tussen partijen staat ook vast dat in 2023 deze uitkering € 1.639,52 bruto per maand bedroeg en in 2024 € 1.700,85 bruto per maand exclusief 8% vakantietoeslag.
4.13.
Naast de hiervoor vermelde inkomensgegevens houdt de rechtbank ten aanzien van het jaar 2023 rekening met de van toepassing zijnde premies en heffingskortingen (algemene heffingskorting), de verschuldigde inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen. Daarnaast komt de vrouw met dit inkomen in aanmerking voor een kindgebonden budget van € 5.501,= op jaarbasis. Aan de hand van deze uitgangspunten becijfert de rechtbank het NBI van de vrouw in 2023 op een bedrag ter hoogte van € 1.831,= per maand.
4.14.
De draagkracht van de vrouw is dan volgens de tabel in 2023 € 109,= per maand.
4.15.
Ten aanzien van het jaar 2024 neemt de rechtbank als uitgangspunt de draagkrachtberekening van de vrouw, productie 12, waaruit een draagkracht volgt van € 96,= per maand.
Draagkracht man
4.16.
Partijen zijn het erover eens dat het inkomen van de man in 2023 conform zijn jaaropgave € 38.437,= bruto per jaar bedraagt en dat hieruit een draagkracht volgt van € 425,= per maand.
4.17.
Ten aanzien van het jaar 2024 zijn partijen het erover eens dat het basissalaris van de man volgens de salarisspecificaties € 3.286,20 bruto per maand bedraagt. Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen het er ook over eens geworden dat rekening gehouden moet worden met een gemiddeld bedrag per maand aan overwerk. Volgens de salarisspecificatie van de maand mei 2024 bedraagt het tot dan toe totaal ontvangen bedrag aan overwerk € 1.098,37, zodat het gemiddelde overwerk per maand € 219,67 bedraagt.
4.18.
De rechtbank houdt rekening met de van toepassing zijnde premies en heffingskortingen (algemene heffingskorting en arbeidskorting), de verschuldigde inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen. Aan de hand van deze uitgangspunten becijfert de rechtbank het huidige NBI van de man op een bedrag ter hoogte van € 2.975,= per maand.
4.19.
De draagkracht van de man is dan volgens de formule € 569,= per maand.
4.20.
Tussen partijen is niet in geschil dat de man onderhoudsplichtig is jegens zijn inmiddels jongmeerderjarige kinderen. Ook zijn partijen het erover eens dat de betaalde onderhoudsbijdragen voor deze kinderen in mindering dienen te strekken op de draagkracht van de man. Bij brief van 4 april 2023 heeft het LBIO de man bericht dat hij, nu de WSNP is geëindigd, weer alimentatie verschuldigd is voor [meerderjarige 1] , [meerderjarige 2] en [meerderjarige 3] . Voor de maand maart 2023 dient de man een bedrag van € 22,55 per kind te voldoen en met ingang van 1 april 2023 een bedrag van € 87,37 per kind per maand. Daarbij geldt wel dat de onderhoudsplicht van de man voor [meerderjarige 1] op [geboortedag 2] 2023 is geëindigd, omdat [meerderjarige 1] op die dag 21 jaar is geworden. De vrouw heeft voor het eerst tijdens de mondelinge behandeling betwist dat de man deze bijdragen daadwerkelijk voldoet, vanwege het ontbreken van betalingsbewijzen. Ook is volgens haar niet duidelijk of er nog wijzigingen in de onderhoudsbijdrage zijn geweest sinds voormelde brief van het LBIO. Daarnaast zou [meerderjarige 2] zelf een fors inkomen hebben volgens de vrouw, waardoor het überhaupt de vraag is of zij behoefte heeft aan een bijdrage van de man. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling al het voorgaande gemotiveerd weersproken. Nu de vrouw haar stellingen verder niet heeft onderbouwd en nergens uit is gebleken dat de in de brief van het LBIO genoemde onderhoudsbijdragen voor [meerderjarige 1] , [meerderjarige 2] en [meerderjarige 3] zijn gewijzigd, gaat de rechtbank uit van die onderhoudsbijdragen. Deze onderhoudsbijdragen bedragen in 2024 – inclusief indexeringen – € 92,79 per maand.
4.21.
Gelet op het voorgaande heeft de man de volgende draagkracht beschikbaar voor [minderjarige] :
24 maart tot en met 31 maart 2023: € 425,= * 8/31= € 109,68 -/- € 67,65 (3 x
€ 22,55) = afgerond € 42,=.
- april tot en met december 2023: € 425,= -/- € 174,74 (2 x € 87,37) = afgerond € 250,= per maand.
- met ingang van 1 januari 2024: € 569,= -/- € 185,58 (2 x € 92,79) = afgerond € 383,= per maand.
Draagkrachtvergelijking
4.22.
Een draagkrachtvergelijking over de periode maart 2023 en april 2023 tot en met december 2023 blijft achterwege omdat de totale draagkracht van de onderhoudsplichtigen lager is dan de behoefte van [minderjarige] .
4.23.
Met ingang van 1 januari 2024 wordt de verdeling van de kosten van de kinderen over de onderhoudsplichtigen dan berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte van de kinderen, oftewel:
het aandeel van de man bedraagt: € 383 / € 479 x € 402 = € 321,=
het aandeel van de vrouw bedraagt: € 96 / € 479 x € 402 = € 81,=
Zorgkorting
4.24.
Hoewel volgens het rapport van de Expertgroep Alimentatie de zorgkorting in beginsel ten minste 5% bedraagt, ziet de rechtbank aanleiding om geen zorgkorting in aanmerking te nemen. Er is al lange tijd geen contact tussen de man en [minderjarige] en er zijn geen concrete signalen dat dit (op korte termijn) zal veranderen. Mocht in de toekomst het contact hersteld worden, dan is het aan partijen om in overleg te gaan en een percentage aan zorgkorting in acht te nemen.
Conclusie
4.25.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat er sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden die leidt tot een aanpassing van de huidige bijdrage. De rechtbank zal de door de man te betalen bijdrage wijzigen:
  • over de periode van 24 maart 2023 tot en met 31 maart 2023 in € 42,=;
  • met ingang van 1 april 2023 in € 250,= per maand;
  • met ingang van 1 januari 2024 in € 321,= per maand.
Draagkrachtberekeningen
4.26.
De rechtbank heeft berekeningen gemaakt. Gewaarmerkte exemplaren van deze berekeningen zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
Proceskosten
4.27.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
wijzigt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2013, en bepaalt dat deze bijdrage:
  • over de periode van 24 maart 2023 tot en met 31 maart 2023 nader wordt vastgesteld op € 42,=;
  • met ingang van 1 april 2023 nader wordt vastgesteld op € 250,= per maand;
  • met ingang van 1 januari 2024 nader wordt vastgesteld op € 321,= per maand, voor de toekomst bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. De Vlieger, en, in tegenwoordigheid van mr. Mandemakers, griffier, in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2024.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.