Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juli 2024 in de zaak tussen
[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,
), de heffingsambtenaar.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking West Brabant, die de WOZ-waarde van de woning van belanghebbende heeft vastgesteld op € 518.000 per 1 januari 2022. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in beroep ging. De rechtbank heeft de zaak op 29 mei 2024 behandeld, waarbij belanghebbende en vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde op een juiste manier heeft onderbouwd met vergelijkingsobjecten en dat deze waarde niet te hoog is vastgesteld. Belanghebbende heeft geprobeerd aan te tonen dat de WOZ-waarde niet correct is door te verwijzen naar andere woningen, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet heeft aangetoond dat er sprake is van nagenoeg identieke woningen met een lagere WOZ-waarde. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woningen en dat de vastgestelde WOZ-waarde en de aanslag OZB niet te hoog zijn.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van belanghebbende ongegrond, wat betekent dat hij geen terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra en openbaar gemaakt op 10 juli 2024.