ECLI:NL:RBZWB:2024:4853

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
15 juli 2024
Zaaknummer
10732891 CV EXPL 23-2949 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • Mr. Van Dam
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde facturen en incassokosten

In deze civiele zaak heeft eiser, H.O.D.N. [handelsnaam], een vordering ingesteld tegen gedaagde, Stichting [gedaagde], wegens onbetaalde facturen. Eiser heeft in opdracht van gedaagde werkzaamheden verricht en heeft op 20 april 2021 acht facturen verzonden ter waarde van € 14.475,00. Ondanks herinneringen en sommatie heeft gedaagde niet volledig betaald. Eiser vordert betaling van het openstaande bedrag, wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Gedaagde betwist de verschuldigdheid van de facturen en de hoogte van het openstaande bedrag, en verzoekt om een betalingsregeling.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde geen bewijs heeft geleverd van betalingen die zij stelt te hebben gedaan. De kantonrechter concludeert dat gedaagde nog € 3.570,00 aan hoofdsom verschuldigd is. De wettelijke rente is verschuldigd vanaf 22 mei 2021, en de kantonrechter wijst de buitengerechtelijke incassokosten toe, maar corrigeert deze naar het openstaande bedrag. Gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.188,85. De kantonrechter heeft geen aanleiding gezien voor een betalingsregeling via het vonnis, maar heeft gedaagde aangespoord om contact op te nemen met eiser voor een regeling.

Het vonnis is uitgesproken op 10 juli 2024 door mr. Van Dam.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 10732891 \ CV EXPL 23-2949
Vonnis van 10 juli 2024
in de zaak van
[eiser] , H.O.D.N. [handelsnaam],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. N. Verweij,
tegen
STICHTING [gedaagde],
gevestigd te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. A.J.A. Dielissen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de rolbeslissing van 15 mei 2024 met de daarin genoemde stukken,
- de akte van [eiser] ,
- de antwoordakte van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft in opdracht en voor rekening van [gedaagde] werkzaamheden verricht op het gebied van het begeleiden van jongeren en kinderen.
2.2.
Voor de verrichte werkzaamheden heeft [eiser] op 20 april 2021 acht facturen aan [gedaagde] gezonden voor een totaalbedrag van € 14.475,00, genummerd [factuurnummer 1] tot en met [factuurnummer 2] . De facturen hebben betrekking op de periode januari – december 2020. Op de facturen staat een betaaltermijn van 14 dagen.
2.3.
Ondanks herinnering en sommatie is [gedaagde] niet tot (volledige) betaling overgegaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat en na wijziging van eis - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 14.475,00 aan hoofdsom, met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt het volgende aan haar vordering ten grondslag. De facturen zijn door [gedaagde] zonder protest ontvangen en behouden. Een deel van deze facturen is ondanks een betalingsregeling en sommatie onbetaald gebleven. Omdat [gedaagde] te laat heeft betaald, is [gedaagde] rente verschuldigd. Ook moet [gedaagde] de buitengerechtelijke incassokosten vergoeden, omdat er buitengerechtelijke handelingen zijn verricht.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] betwist primair de verschuldigdheid van de facturen, omdat deze niet conform de algemene voorwaarden van [eiser] maandelijks zijn aangeleverd. Subsidiair betwist [gedaagde] de hoogte van het openstaande bedrag aan facturen en de hoogte van de gevorderde rente, omdat deze over alle facturen is berekend en niet slechts over de openstaande facturen. Ook verzoekt [gedaagde] om een betalingsregeling.

4.De verdere beoordeling

De algemene voorwaarden
4.1.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] aangevoerd dat de algemene voorwaarden niet van toepassing zijn, omdat - zo begrijpt de kantonrechter - die niet aan haar ter hand zijn gesteld. [eiser] heeft in de dagvaarding gesteld dat de overeenkomst mondeling tot stand is gekomen. Daaruit leidt de kantonrechter af dat de algemene voorwaarden niet ter hand zijn gesteld. Zij missen daarom toepassing.
Maandelijkse facturering
4.2.
[gedaagde] stelt dat zij de facturen niet hoeft te betalen, omdat [eiser] niet maandelijks heeft gefactureerd. Daarbij beroept zij zich op de algemene voorwaarden, waaruit zou volgen dat [eiser] maandelijks zou factureren. Omdat de algemene voorwaarden niet van toepassing zijn, kan [gedaagde] daar ook geen beroep op doen. Dit verweer wordt daarom verworpen. Overigens vervalt een betalingsverplichting niet als er niet maandelijks wordt gefactureerd. Partijen hebben immers in de tussen hen gesloten overeenkomst afgesproken dat [gedaagde] voor de door [eiser] verrichte werkzaamheden zal betalen.
De hoogte van de hoofdsom
4.3.
Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag welk bedrag van de facturen nog niet is betaald. Tijdens de mondelinge behandeling was er onduidelijkheid over een volgens [gedaagde] betaald bedrag. [eiser] heeft dit na de mondelinge behandeling uitgezocht en bij akte erkend dat inmiddels € 10.905,00 van in totaal € 14.475,00 door [gedaagde] is betaald. Er blijft dus volgens [eiser] een bedrag van € 3.570,00 over dat onbetaald is gebleven.
4.4.
Volgens [gedaagde] zou verder op 27 oktober 2021 een dubbele betaling zijn verricht van € 795,00 voor factuur [factuurnummer 1] . Hoewel bij de betaling van € 1.020,00 van 19 mei 2022 in de omschrijving staat dat de dubbele betaling van 27 oktober 2021 is verrekend met factuur [factuurnummer 3] , kan op basis daarvan nog niet worden vastgesteld dat die (dubbele) betaling ook daadwerkelijk is gedaan. Het lag op de weg van [gedaagde] om bewijs van die dubbele betalingen over te leggen, bijvoorbeeld daar de overhandiging van een betaalbewijs. Dat heeft zij niet gedaan, zodat niet kan worden vastgesteld dat deze betaling daadwerkelijk is verricht.
4.5.
De kantonrechter concludeert daarom dat [gedaagde] het bedrag van € 3.570,00 aan hoofdsom aan [eiser] nog dient te betalen. De vordering zal tot dat bedrag worden toegewezen.
Wettelijke rente
4.6.
Ter zitting heeft [gedaagde] aangevoerd dat geen sprake is van een handelsovereenkomst. De overeenkomst tussen partijen is aan te merken als een handelsovereenkomst in de zin van artikel 6:119a lid 1 BW, omdat beide partijen handelden in de uitoefening van beroep of bedrijf. Dit betekent dat de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119a BW is verschuldigd.
4.7.
Partijen hebben hun afspraken niet schriftelijk vastgelegd. Het is niet gesteld of gebleken dat zij een uiterste dag van betaling zijn overeengekomen. De enkele omstandigheid dat op de facturen een betaaltermijn van 14 dagen is opgenomen, is onvoldoende om aan te nemen dat partijen dit daadwerkelijk zijn overeengekomen. Dat houdt in dat [gedaagde] op grond van artikel 6:119a lid 2 sub a BW de wettelijke handelsrente verschuldigd is vanaf 30 dagen na de aanvang van de dag, volgende op die waarop [gedaagde] de facturen heeft ontvangen.
[eiser] heeft onweersproken gesteld dat de facturen op 20 april 2021 zijn verzonden. [gedaagde] heeft de ontvangst ervan niet betwist. De betaaltermijn is daarom op 21 april 2021 aangevangen en geëindigd op 21 mei 2021. [gedaagde] verkeert daarom vanaf 22 mei 2022 in verzuim en is vanaf die datum de wettelijke handelsrente verschuldigd. De kantonrechter zal de rente vanaf die datum toewijzen. Ook is [gedaagde] op grond van de wet telkens de wettelijke handelsrente verschuldigd over het bedrag aan wettelijke rente na afloop van ieder jaar (rente over rente).
Buitengerechtelijke incassokosten
4.8.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). [eiser] heeft de incassokosten ten onrechte berekend over het totale factuurbedrag van € 14.475,00, terwijl al betalingen waren verricht. De kantonrechter zal de buitengerechtelijke incassokosten conform het Besluit toewijzen over het openstaande bedrag van € 3.570,00, vermeerderd met btw. De kantonrechter wijst daarom € 583,22 toe.
Proceskosten
4.9.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen.
In het petitum van de dagvaarding is geen rekening gehouden met de verrichte betalingen, zodat voor de berekening van het griffierecht van een te hoog bedrag is uitgegaan. Het griffierecht zal daarom worden verminderd tot het tarief behorende bij het toegewezen bedrag. Het tarief salaris gemachtigde is € 339,00, nu het tarief wordt berekend aan de hand van het totaal van de hoofdsom, de rente en de buitengerechtelijke incassokosten.
Voor een compensatie van de proceskosten ziet de kantonrechter geen aanleiding. Het is juist dat met de betalingen in het petitum van de dagvaarding geen rekening gehouden, maar dat neemt niet weg dat de grondslag van de vordering deugdelijk is.
4.10.
De proceskosten van [eiser] worden vastgesteld op:
- kosten van de dagvaarding
131,85
- griffierecht
244,00
- salaris gemachtigde
678,00
(2,00 punten × € 339,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.188,85
4.11.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Betalingsregeling
4.12.
Tot slot overweegt de kantonrechter dat [gedaagde] voor het treffen van een betalingsregeling – zoals door haar verzocht – contact moet opnemen met [eiser] of haar gemachtigde, omdat de wet de kantonrechter niet de mogelijkheid biedt om bij vonnis een betalingsregeling op te leggen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 4.153,22 aan hoofdsom en buitengerechtelijke incassokosten,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het openstaand saldo van de facturen dat vanaf 22 mei 2021 telkens na iedere betaling heeft uitgestaan, tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.188,85, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Dam en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2024.