ECLI:NL:RBZWB:2024:4881

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
16 juli 2024
Zaaknummer
10706481 CV EXPL 23-3739 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Rouwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot medewerking bij afgifte van een BMW 3-serie cabrio 325i en geschil over eigendom

In deze civiele zaak vordert eiseres, [naam 1], medewerking van gedaagden, [B.V.] en [bestuurder B.V.], om haar de BMW 3-serie cabrio 325i te verschaffen, waarvan zij stelt dat zij de eigenaar is. Eiseres beweert dat haar partner de auto heeft gevraagd om deze vanuit België naar Nederland in te voeren. Gedaagde, [B.V.], betwist de eigendom van eiseres en stelt dat zij de auto van de partner van eiseres heeft gekocht. De kantonrechter heeft de vordering van eiseres afgewezen, omdat gedaagde te goeder trouw was en niet hoefde te twijfelen aan de bevoegdheid van de partner van eiseres om de auto te verkopen. De rechter verklaart eiseres niet ontvankelijk in haar vordering tegen [bestuurder B.V.] en wijst de vorderingen van eiseres af. Gedaagde wordt niet ontvankelijk verklaard in haar tegenvorderingen. De proceskosten worden toegewezen aan gedaagde.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 10706481 \ CV EXPL 23-3739
Vonnis van 22 mei 2024
in de zaak van
[naam 1],
te [plaats 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [naam 1] ,
in deze zaak procederende met toevoeging onder nummer: [nummer 1] ,
gemachtigde: mr. M.F. van de Burgt,
tegen

1.[B.V.] ,

te [plaats 2] ,
2.
[bestuurder B.V.](bestuurder van gedaagde sub 1),
te [plaats 2] ,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
hierna te noemen: [B.V.] en [bestuurder B.V.] ,
gemachtigde: [gemachtigde] .

1.De zaak in het kort

1.1.
In deze zaak gaat het om een BMW 3-serie cabrio 325i (automaat), met [kenteken 1] ; hierna “de auto”. Volgens [naam 1] is zij eigenaar van de auto en zij wil dat [B.V.] en [bestuurder B.V.] hun medewerking verlenen aan alle noodzakelijke feitelijke- en rechtshandelingen om de auto aan haar te verschaffen. [bestuurder B.V.] stelt zich op het standpunt dat hij in privé geen betrokken partij is. [B.V.] betwist dat [naam 1] de eigenaar is van de auto. Zij heeft de auto van [partner] (hierna: [partner] ) gekocht. Omdat [naam 1] niet de eigenaar is (geweest) van de auto wil [B.V.] dat [naam 1] de daadwerkelijke proceskosten betaalt, de waardevermindering van de auto gedurende de periode dat de auto in verzekerde bewaring staat, en de (herstel)kosten betaalt, omdat de auto meer dan een jaar stil staat. Ook wil [B.V.] teruggave van de auto.
1.2.
De kantonrechter zal [naam 1] niet ontvankelijk verklaren in haar vordering tegen [bestuurder B.V.] . De vordering van [naam 1] tegen [B.V.] zal worden afgewezen. [B.V.] zal niet ontvankelijk worden verklaard in haar tegenvorderingen tegen [naam 1] . De kantonrechter zal hieronder in het vonnis uitleggen waarom dat zo is.
2. De procedure
2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 november 2023
- de conclusie van antwoord in reconventie, tevens akte nadere producties
- de mondelinge behandeling van 20 februari 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

3.De feiten

3.1.
[partner] is de partner van [naam 1] .
3.2.
Op 19 mei 2022 heeft [partner] een bedrag van € 2.000,00 overgemaakt op het rekeningnummer van P.P. [naam 2] (hierna [naam 2] ).
3.3.
Op 20 mei 2022 is de auto via “[export-bedrijf]” te [plaats 3] geëxporteerd naar België. In België is de auto voorzien van een Belgisch kenteken
([kenteken 2] ). Dit kenteken stond en staat op naam van [partner] .
3.4.
Op 24 november 2022 heeft [B.V.] het volgende Whatsappbericht aan [partner] gestuurd:
[B.V.] : “
Vergeten te zeggen, Ik kan eventueel je bmw in de verkoop zetten, mocht je hm willen verkopen dan he”
Daar is door [partner] op gereageerd:

.Ok wilde je sowieso vragen of ie bij jou kan staan
FF uit t zicht”
Vervolgens heeft [B.V.] op 30 november 2022 het volgende Whatsappbericht aan [partner] gestuurd:
[B.V.] : “
Hoi maat, ik kom morgenvroeg ook ff
Mss als je de autopapieren wil meenemen kan ik hem proberen in te voeren

Als je wil dan he
Daarna heeft [B.V.] op 2 december 2022 aan [partner] gevraagd om documenten via WhatsApp te sturen. [partner] heeft diezelfde dag onder meer een keuringsbewijs doorgestuurd.
3.5.
Op 3 december 2022 heeft [partner] het volgende e-mailbericht aan [B.V.] verzonden:

Het heeft even geduurd maar ik zend je hierbij de gevraagde verkoop verklaring
Door omstandigheden kwam het er niet van .
We zijn al vanaf sept bezig geloof ik dus bij deze is het geregeld
Thx alvast voor de goede afwikkeling”.
Bij het mailbericht is een bijlage gevoegd:

verkoopverklaring bmw e 93 cabriolet
(…)
verkoper [partner]
(…)
koper [B.V.]
(…)
Autos is geleverd met 2 sleutels en alle bij behorende documenten
De overeengekomen verkoopprijs is 7500 euro
3.6.
Op 15 december 2022 heeft [B.V.] het volgende Whatsappbericht aan [partner] gestuurd:
[B.V.] : “
Houd in
Dat ik totale kosten heb van meer als 5k
Maar jij bent gebonden aan de bmw lijkt me,
(…)
Als ik woensdag aan het eind van de dag geen geld ehb, dan vergeet de bmw maar
(…)”
Daar is door [partner] op gereageerd:

(…)
Die bmw is niet van mij hè
(…)”.
3.7.
Bij e-mail van 22 februari 2023 heeft [naam 2] aan [partner] bericht:

op 12 december ben ik gebeld door DHR. [bestuurder B.V.]
die zei dat hij de boekhouder was van jou en stelde mij vragen over de bpm van de BMW
Hierbij heb ik hem geen informatie gegeven omdat ik hier niks van snapte waarom hij mij daarover moest spreken. Tevens vond ik het al helemaal raar dat hij erbij betrokken was terwijl ik de bmw toen aan mevrouw [naam 1] heb verkocht. Ik heb jou uiteraard wel bij de verkoop gehad omdat ik kan begrijpen dat jij iets meer verstand over autos hebt dan mevrouw [naam 1] en zij dus de verkoop en vragen aan u heeft over gelaten.
U bent wezen kijken voor het voertuig met mevrouw [naam 1] en gaf aan dat de auto voor haar was omdat een automaat fijner rijden was en natuurlijk zodat ze ook van de cabrio kon genieten.
Ik begrijp dat er nu het e.e.a. aan de hand is wat echt supervervelend is voor zowel mevrouw [naam 1] als jou.
Ik bied graag mijn hulp dmv dit mailtje met daarin wat ik heb ervaren.
Je vroeg naar een bewijs van mijn id wat ik kan begrijpen zodat je dit verhaal kan bevestigen.
Ik ben er zelf altijd heel huiverig over en stuur dan ook niet zomaar een kopie van mijn id.
Mocht de advocaat vragen hebben of mijn kant van het verhaal willen verifiëren dan wil ik hem best te woord staan.
(…).”
3.8.
Bij beschikking van 14 maart 2023 is verlof verleend tot het leggen van conservatoir beslag op de auto, welk beslag op 16 maart 2023 is gelegd. De auto is momenteel in bewaring gesteld van [bedrijf 1] .
3.9.
Bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant is een kort gedingprocedure tussen partijen aanhangig geweest. [naam 1] had daarin gevorderd dat [B.V.] wordt veroordeeld tot afgifte en medewerking aan registratie van de auto. [B.V.] heeft in reconventie de daadwerkelijke proceskosten gevorderd en een bedrag aan waardevermindering van de auto. In het vonnis van 1 mei 2023 met zaaknummer 10387656 VV EXPL 23-15 is de vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening (in zowel conventie als reconventie) afgewezen.
3.10.
Op 18 juli 2023 heeft [naam 2] een aanvullende verklaring opgesteld:

Geachte mevr. [naam 1] ,
Hierbij de aanvullende verklaring omtrent de verkoop van mijn bmw met het kenteken [kenteken 1] aan u op 19 mei 2022.
Hierbij verklaar ik dat u op 19 mei 2022 bij mij samen met uw partner [partner] bij de bmw bent wezen kijken.
En wij die avond tot een koopovereenkomst zijn gekomen.
Er is die avond 2000 euro per bank aanbetaald op de auto.
Wij zijn 20 mei 2022 in de ochtend met zijn 3 naar [export-bedrijf] in [plaats 3] gereden om de auto voor u te exporteren naar België. Ik ben meegegaan omdat ik net bekend was met het exporteren van voertuigen en aangezien de originele nummerplaten en kentekenplaat met bijbehorende codes die op mijn naam stonden ingeleverd moesten worden was ik daar liever zelf bij.
Nadat het voertuig uitgevoerd was zijn we weer naar Barendrecht terug gereden met de bijbehorende witte export kenteken platen.
Thuis aangekomen heeft mevr. [naam 1] mij de laatste 7000 euro cash overhandigd die zij van haar moeder had gekregen ivm een nalatenschap van haar overleden vader.
De 2000 euro die 19 mei aanbetaald waren kwamen overigens ook van de moeder van mevr. [naam 1] .
Nadat dhr. [partner] de witte export kenteken platen gemonteerd had op de bmw heb ik Mevr. [naam 1] de sleutels overhandigd en is zij met de bmw weg gereden gevolgd door dhr. [partner] .
Hopende u hiermee voldoende toelichting gegeven ivm de verkoop van de bmw aan u.
3.11.
Aan de zijde van [B.V.] is een verklaring van [naam 3] (hierna: “ [naam 3] ”) , werkzaam bij [autobedrijf] , van 15 mei 2023 overgelegd. [naam 3] heeft daarin het volgende verklaard:
“(…)
…, ik kom vaak bij jou om je auto’s te polijsten en we zijn samen een ook paar keer geweest bij [partner] om auto’s op te halen of weg te brengen t.b.v. spuitwerk.
Ik ken jou en [partner] ken ik ook.
Ik was op 30 september 2022 bij jou op de zaak i.v.m. het polijsten van 2 auto’s, die dag is [partner] ook geweest bij je, ik was op dat moment aan het pauzeren en zat tegenover jou en [partner] kwam erbij zitten.
Ik weet nog dat jullie aan het onderhandelen waren over het koop verkoop van de BMW 325 cabrio met Belgisch kenteken, ik luisterde goed wand ik had ook wel interesse in de BMW cabriolet.
Ik weet dat jullie uit zijn gekomen op een bedrag van 7500,- euro, jij hebt hem een envelop gegeven met 5000,- euro erin die heeft [partner] nageteld en uit je portemonnee heb jij nog eens 2500,- euro geteld en afgegeven aan [partner] , ik ben getuigen geweest van een koop verkoop en betaling, voordat [partner] weg ging heb jij hem nog gevraagd of hij een factuur wou sturen betreffende de koop, ik vroeg nog waarom [bestuurder B.V.] zelf geen inkoop heeft gemaakt, hij zei dat [partner] ook een autobedrijf is (schadeherstelbedrijf) en daarom een factuur moest sturen.
Ik heb 100% gehoord dat [partner] de BMW 325I Cabrio aan [bestuurder B.V.] heeft verkocht en dat [partner] zijn geld heeft gehad.
(…)”.
3.12.
Ook heeft [B.V.] een op 29 mei 2023 gedateerde verklaring van [naam 4] (hierna; ‘ [naam 4] ”) overgelegd. [naam 4] heeft hierin het volgende verklaard:
“(…)
… verklaar dat ik 30 september 2022 bij [B.V.] bv ben geweest om een setje sportvelgen te kopen van [bestuurder B.V.] ( [B.V.] ),
[bestuurder B.V.] was op dat moment bezig met een klant (een lange man, er zat ook een andere man tegenover [bestuurder B.V.] , hij was de autopoetser van [bestuurder B.V.] ), hij was met de inkoop van een BMW 3 serie cabrio bezig, toen ik binnenkwam was de man geld aan het tellen uit een envelop en [bestuurder B.V.] was ook geld aan het tellen uit zijn portemonnee die hij vervolgens aan de klant heeft gegeven, ik heb gezien en gehoord dat de klant na het tellen van het geld [bestuurder B.V.] een hand heeft gegeven en dat ie [bestuurder B.V.] ook heeft bedankt.
Toen de klant weg ging heb ik nog gehoord dat [bestuurder B.V.] vroeg om een factuur van de BMW cabrio, klant is daarna weggegaan en [bestuurder B.V.] Heeft mij daarna geholpen.
Ik begreep van [bestuurder B.V.] dat er wat problemen waren over de koop van de BMW daarom heb ik deze verklaring gemaakt voor hem, ik heb gezien dat [bestuurder B.V.] Hem betaald heeft, ik ben getuige geweest van de inkoop.
(…)”.
3.13.
In [partner] heeft in een ongedateerde verklaring als volgt verklaard:

(…) dat ik noot de eigenaar ben geweest van de bmw 325 i met het kenteken [kenteken 1]
de auto is aangekocht door mijn vriendin mw. [naam 1] , ik heb alleen bemiddeld in de aankoop.
we hebben de auto in belgie bereden op mijn belgisch kenteken [kenteken 2] .
tevens heb ik de bmw nooit te koop aangeboden aan dhr [bestuurder B.V.] noch aan [B.V.] .
dhr [bestuurder B.V.] heeft zelf aangeboden om de auto voor mijn vriendin in te voeren naar nederland omdat zij vanwege haar ziekte niet meer met een schakelauto in nederland kon rijden
en de nl wet staat niet toe om als je in nl woont je niet langer dan een half jaar met een buitenlands kenteken mag rijden vandaar dat de auto weer terug moest op nl kenteken
en dhr [bestuurder B.V.] zou dit netjes voor haar verzorgen. ik heb daarom dus ook netjes alle papieren aangeleverd aan dhr [bestuurder B.V.] zodat hij de bmw kon invoeren naar nederland voor mw [naam 1] .”.

4.Het geschil

de vordering
4.1.
[naam 1] vordert:
Primair:
I. te verklaren voor recht dat [naam 1] door levering van de BMW 3-serie cabrio 325i met [kenteken 1] en [chassisnummer] van [naam 2] daarvan eigenaar is geworden;
II. [B.V.] te veroordelen tot medewerking aan alle noodzakelijke feitelijke – rechtshandeling(en) die nodig zijn om de BWM 3-serie cabrio 325i met [kenteken 1] en [chassisnummer] aan [naam 1] te verschaffen;
III. te bepalen dat onderhavig vonnis in de plaats treedt van de noodzakelijke feitelijke- dan wel rechtshandeling(en) die nodig zijn om de BWM 3-serie cabrio 325i met [kenteken 1] en [chassisnummer] aan [naam 1] te verschaffen;
IV. te bepalen dat de medewerking onder II. geschiedt binnen zeven dagen na dagtekening van dit vonnis op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag of gedeelte van een dag dat [B.V.] nalaten aan de veroordeling onder II. te voldoen, dan wel een dwangsom te bepalen welke de kantonrechter in goede justitie redelijk acht;
Subsidiair:
V. een voorziening te treffen die de kantonrechter in goede justitie redelijk acht;
Zowel primair als subsidiair:
VI. [B.V.] , ieder hoofdelijk, te veroordelen tot betaling aan [naam 1] van € 998,25 inclusief btw uit hoofde van de buitengerechtelijke incassokosten;
VII. [B.V.] , ieder hoofdelijk, te veroordelen tot betaling aan [naam 1] van de reeds gemaakte en nog te maken opslagkosten, welke kosten zijn aangevangen sinds 17 maart 2023 en € 151,50 inclusief btw per 30 dagen bedragen;
VIII. [B.V.] te veroordelen in de kosten van de beslagprocedure en de onderhavige procedure, het salaris van de gemachtigde inbegrepen, alsmede de beslagkosten en de nakosten.
[naam 1] wil de mogelijkheid krijgen om het vonnis meteen uit te voeren, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.
4.2.
[B.V.] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de vorderingen van [naam 1] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [naam 1] in de daadwerkelijke kosten van deze procedure. Ook vordert [B.V.] om [naam 1] te veroordelen de in beslag genomen en in verzekerde bewaring gestelde goederen terug te bezorgen binnen zeven dagen na de datum van het vonnis, onder last van een dwangsom.
de tegenvordering
4.3.
[B.V.] vordert om [naam 1] te veroordelen in de daadwerkelijke proceskosten en om [naam 1] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 8.050,00 wegens de waardevermindering van de auto. [bestuurder B.V.] vordert dat [naam 1] in de proceskosten wordt veroordeeld.
4.4.
[naam 1] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de vorderingen dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [B.V.] , met veroordeling van [B.V.] in de kosten van deze procedure,

5.De beoordeling

de standpunten
5.1.
[naam 1] stelt dat zij eigenaar is van de auto. Zij heeft de auto op 19 mei 2022 van [naam 2] gekocht voor een bedrag van € 9.000,00. Tussen partijen is een koopovereenkomst opgesteld. [naam 1] heeft de auto gefinancierd met behulp van haar moeder. Een bedrag van € 2.000,00 is door haar moeder overgemaakt naar de bankrekening van [partner] en een bedrag van € 7.000,00 heeft [naam 1] contant ontvangen. Vervolgens heeft zij het contant ontvangen bedrag ook contant aan [naam 2] voldaan en heeft [partner] het bedrag van € 2.000,00 aan [naam 2] overgemaakt. De auto is op 20 mei 2022 geleverd aan [naam 1] en direct door [naam 2] naar België uitgevoerd. In België is de auto voorzien van een Belgisch kenteken ( [kenteken 2] ), dat op naam van [partner] staat. Nadat haar ziekte RRMS verder is gaan opspelen, werd het voor [naam 1] steeds lastiger om in haar handgeschakelde auto in Nederland te rijden. Omdat de auto een automaat was, wilde zij de auto terug naar Nederland importeren. [partner] heeft met [B.V.] afgesproken dat zij de auto naar Nederland zou invoeren en van het oude kenteken ( [kenteken 1] ) zou voorzien. Dat heeft [B.V.] op 30 november 2022 ook bij Whatsapp bericht bevestigd aan [partner] . [partner] kende [bestuurder B.V.] , bestuurder van [B.V.] , omdat hij een klant was van [partner] op het moment dat hij nog een eigen zaak had
.Dat is de reden dat [partner] eigenlijk voortdurend het contact heeft gevoerd met [bestuurder B.V.] . De zaak van [partner] ( [bedrijf 2] ) is op 16 november 2022 failliet gegaan. [B.V.] zou de failliete boedel overnemen en [partner] zou bij [B.V.] op de loonlijst komen en zou een soort van doorstart maken met zijn eigen bedrijf, maar dan als werknemer van [B.V.] . [B.V.] heeft dit overnamebod ingetrokken en stelt dat zij kosten heeft moeten maken die [partner] verschuldigd is. [naam 1] betwist dat zij of [partner] enig bedrag aan [B.V.] is verschuldigd. Omdat [B.V.] nooit enige betaling van [partner] heeft ontvangen voor die kosten heeft zij de auto op valse voorwendselen gehouden. [naam 1] is eigenaresse van de auto en heeft de bevoegdheid om de auto van [B.V.] op te eisen, omdat zij de auto zonder recht of titel onder zich houdt.
5.2.
[bestuurder B.V.] voert allereerst aan dat hij geen betrokken partij is, omdat [bestuurder B.V.] namens [B.V.] heeft gehandeld. Vervolgens betwist [B.V.] dat [naam 1] de eigenaar is van de auto en concludeert daarom dat [naam 1] dus geen partij is in de aankoop van de auto door [B.V.] van [partner] . [naam 1] heeft geen enkel document overgelegd waaruit blijkt dat de auto op haar naam staat. Er is geen tenaamstellingsdocument overgelegd en er hadden op 19 mei 2022 twee vrijwaringsbewijzen moeten zijn, één ten behoeve van [naam 2] en één ten behoeve van [naam 1] . Ook zijn er geen exportdocumenten overgelegd waaruit blijkt dat de auto door [naam 1] is uitgevoerd naar België. Indien [naam 1] op 19 mei 2022 eigenaar zou zijn geworden van de auto, dan zou zij gehouden zijn om het voertuig per die datum te verzekeren en had zij ook motorrijtuigenbelasting betaald moeten hebben. Tussen [B.V.] en [partner] is een koopovereenkomst tot stand gekomen en pas in december 2022 heeft [B.V.] de naam van [naam 1] gehoord. Uit de door [naam 1] overgelegde banktransacties blijkt dat er € 2.000,00 door de moeder van [naam 1] is overgemaakt naar [partner] , en niet naar [naam 1] . Daarnaast blijkt uit de schriftelijke verklaring van de moeder van [naam 1] dat ze € 7.000,00 aan haar dochter heeft meegegeven, zodat “ze” samen de auto konden kopen. Hieruit blijkt niet dat het geld enkel aan haar dochter heeft gegeven.
5.3.
[B.V.] voert vervolgens nog aan dat zij de auto op 30 september 2022 heeft gekocht van [partner] en op die dag een bedrag van € 7.500,00 contant heeft betaald aan [partner] . [B.V.] heeft een bedrag van € 5.000,00 in een envelop aan [partner] betaald, en € 2.500,00 uit de portemonnee van [bestuurder B.V.] . [B.V.] heeft ook om een koopovereenkomst gevraagd, maar deze is pas op 30 december 2022 door [partner] toegestuurd. Ook zijn het kentekenbewijs deel I en II door [partner] overgedragen aan [B.V.] . Volgens [B.V.] zou het in eerste instantie gaan om een lening met borgstelling. Omdat [partner] financiële problemen had, zou [B.V.] de auto tijdelijk kopen, en [partner] zou de auto later terugkopen als het faillissement van zijn bedrijf was opgeheven. Om die reden is [partner] de auto ook regelmatig komen ophalen om mee te rijden. Maar omdat [B.V.] erachter kwam dat [partner] spullen uit de failliete zaak had weggehaald, had zij geen vertrouwen meer in [partner] en wilde zij geen zaken meer doen met hem. [B.V.] heeft ook kosten moeten maken en als [partner] een bepaald bedrag had betaald, dan had hij de auto mee kunnen krijgen. Het bedrag is niet betaald door [partner] , waardoor [B.V.] de door hem gekochte auto heeft gehouden. Pas op het moment dat [B.V.] had gemeld dat zij geen zaken meer wilde doen met [partner] heeft hij voor het eerst de naam van [naam 1] gehoord.
Is [bestuurder B.V.] partij in deze procedure ?
5.4.
Allereerst dient de vraag beantwoord te worden of [bestuurder B.V.] terecht in deze procedure is betrokken door [naam 1] . [B.V.] stelt zich op het standpunt dat [bestuurder B.V.] als directeur namens [B.V.] de auto heeft gekocht en in privé geen betrokken partij is. Dit is niet nader weersproken door [naam 1] , zodat die stelling als onvoldoende weersproken vast is komen te staan. Dat betekent dat [naam 1] niet ontvankelijk zal worden verklaard in haar vordering tegen [bestuurder B.V.] .
Is [naam 1] op 19 mei 2022 eigenaar van de auto geworden ?
5.5.
Vervolgens is de vraag of [naam 1] op 19 mei 2022 eigenaar van de auto is geworden. Op grond van de artikel 150 Rv is het aan [naam 1] om haar stelling, dat zij op
19 mei 2022 eigenaar is geworden van de auto, te bewijzen.
5.6.
Door [naam 1] is een verkoopovereenkomst tussen haar en [naam 2] overgelegd waaruit valt op te maken dat zij de auto heeft gekocht. Ook heeft [naam 1] twee verklaringen van [naam 2] overgelegd. Volgens [B.V.] is er geen tenaamstellingsdocument overgelegd en hadden er op 19 mei 2022 twee vrijwaringsbewijzen hadden moeten zijn. Ook heeft [B.V.] aangevoerd dat de verkoopovereenkomst tussen [naam 1] en [naam 2] nadien in elkaar is gestoken om zogenaamd als bewijs te kunnen dienen, omdat het op valt dat er veel gelijkenissen zijn te vinden met de overeenkomst van [partner] met [B.V.] . Hieruit kan volgens haar worden afgeleid dat de contracten door een en dezelfde persoon zijn opgesteld. Aangezien de overeenkomst tussen [partner] en [B.V.] is opgesteld door [partner] , is het hoogst waarschijnlijk dat de bij dagvaarding overgelegde overeenkomst ook door [partner] is opgesteld, aldus [B.V.] . Ook voert [B.V.] aan dat [naam 2] is geïnstrueerd en het dossier heeft gelezen voordat hij een verklaring heeft opgesteld, omdat de naam [bestuurder B.V.] in één keer goed is geschreven.
5.7.
De kantonrechter stelt voorop dat uit een tenaamstelling van het kenteken of een tenaamstelling van de bij de auto behorende verzekering of enig ander document nog niet volgt wie de eigenaar is van de auto. Daar zijn meer feiten en omstandigheden voor nodig. De kantonrechter volgt het standpunt van [B.V.] dat [naam 1] geen eigenaar is, omdat er geen tenaamstellingsdocument of vrijwaringsbewijs is overgelegd, dan ook niet. De kantonrechter hecht waarde aan de door [naam 1] overgelegde verkoopovereenkomst en aan de twee verklaringen van [naam 2] . In de verkoopovereenkomst staat [naam 2] als verkoper en [naam 1] als koper vermeld. Uit de verklaringen van [naam 2] volgt dat hij de auto aan [naam 1] heeft verkocht en dat [partner] bij de aankoop aanwezig was, omdat hij verstand heeft van auto’s en dat het bedrag van € 2.000,00 dat is overgemaakt van de rekening van [partner] komt, maar door de moeder van [naam 1] aan hem is overgemaakt. Het resterende bedrag van € 7.000,00 is cash door [naam 1] overhandigd. Ook heeft [naam 2] verklaard dat hij de auto aan [naam 1] heeft geleverd en dat hij de sleutels aan haar heeft overhandigd en zij met de auto is weggereden. Voor wat betreft het standpunt van [B.V.] over de verklaringen mag het naar het oordeel van de kantonrechter dan wel zo zijn dat de naam van [bestuurder B.V.] in de eerste verklaring van 22 februari 2023 juist staat vermeld, maar in de tweede verklaring van 18 juli 2023 staat deze naam niet vermeld. Bovendien staat het schrijven van de naam los van de inhoud van de verklaringen. De kantonrechter acht deze verklaringen van [naam 2] geloofwaardig, mede omdat de inhoud ervan niet is weersproken door [B.V.] . De enkele blote stelling van [B.V.] dat [naam 2] zou zijn geïnstrueerd zal als onvoldoende onderbouwd worden gepasseerd.
5.8.
Dat de kentekenplaat op naam van [partner] staat, is geen bewijs dat hij de eigenaar is van het voertuig. [naam 1] heeft gesteld dat het Nederlandse kenteken van de auto ( [kenteken 1] ) niet op haar naam heeft gestaan. Er heeft op papier geen eigendomsoverdracht plaatsgevonden, omdat de auto direct na aankoop is uitgevoerd naar België. In België staat een auto niet op naam, maar op kenteken. Nadat de auto naar België is uitgevoerd, is de auto voorzien van een Belgisch kentekenplaat. Die kentekenplaat is gekoppeld aan de plaathouder van het voertuig. [naam 1] verwijst daarvoor naar de website van de federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer van België. Daarop staat vermeld dat het kentekenbewijs een document is dat bevestigd is dat het voertuig is ingeschreven, maar dat het geen bewijs van eigendom van het voertuig is. Het voorgaande is niet weersproken door [B.V.] . Zij heeft enkel uitgelegd dat je voor het exporteren exportpapieren aan moet vragen, en hoe de werkwijze is van het importeren van een auto naar Nederland. Ook het feit dat [naam 1] geen verzekering en wegenbelasting heeft betaald, omdat dit in België gebeurd, is niet, dan wel onvoldoende betwist door [B.V.] .
5.9.
Gelet op het voorgaande heeft [naam 1] voldoende feiten en omstandigheden aangevoerd om te kunnen concluderen dat zij op 19 mei 2022 eigenaar van de auto is geworden.
Mocht [B.V.] er op vertrouwen dat [partner] de eigenaar van de auto was ?
5.10.
Vervolgens moet beoordeeld worden of [B.V.] gehouden is om de auto aan [naam 1] af te geven. [B.V.] stelt van niet, omdat zij inmiddels eigenaar is geworden van de auto.
5.11.
Zoals hierboven overwogen heeft [naam 1] in voldoende mate aangetoond dat zij op 19 mei 2022 eigenaar is geworden van de auto. Op grond van artikel 5:2 BW is de eigenaar van een zaak bevoegd haar van een ieder die haar zonder recht houdt op te eisen. Een dergelijke vordering zal echter niet slagen, indien de eigenaar zijn eigendom inmiddels verloren heeft. Dit kan het geval zijn wanneer een derde (zoals [B.V.] ) een beroep doet op een beschermingsbepaling, zoals artikel 3:86 lid 1 BW.
5.12.
In artikel 3:86 lid 1 BW is bepaald dat de overdracht van een roerende zaak ondanks onbevoegdheid van de vervreemder geldig is, indien de overdracht anders dan om niet (met andere woorden: als [B.V.] een tegenprestatie heeft geleverd) geschiedt en de verkrijger, [B.V.] , te goeder trouw is.
5.13.
[B.V.] stelt dat zij eigenaar is (geworden) na de koop van [partner] . Daarvan draagt zij de bewijslast. Als huidige bezitter van de auto wordt zij op grond van artikel 3:119 lid 1 BW vermoed rechthebbende te zijn. Het is daarom aan [naam 1] om tegenbewijs te leveren tegen het vermoeden van artikel 3:119 lid 1 BW. Een van die manieren is om te bewijzen dat [B.V.] de auto van een beschikkingsonbevoegde heeft verkregen. Die voorwaarde en de andere voorwaarden van artikel 3:86 BW zal de kantonrechter hierna per onderdeel beoordelen.
Beschikkingsbevoegdheid
5.14.
Zoals hierboven overwogen is vast komen te staan dat [naam 1] de eigenaar van de auto is geworden op 19 mei 2022. Gesteeld noch gebleken is, is dat [partner] op enige moment eigenaar van de auto is geworden. Dit betekent dat [partner] beschikkingsonbevoegd was om de auto over te dragen. [B.V.] heeft de auto dus van een beschikkingsonbevoegde verkregen, zodat aan deze voorwaarde uit artikel 3:86 BW is voldaan.
Was [B.V.] te goede trouw ?
5.15.
Nu [B.V.] de auto heeft verkregen van een beschikkingsonbevoegde, zal zij omstandigheden moeten aanvoeren dat zij te goede trouw was bij het verkrijgen van de auto.
Wat moet worden verstaan onder te goeder trouw is bepaald in artikel 3:11 BW. Daarin staat dat de goede trouw van een persoon niet alleen ontbreekt wanneer hij de feiten of het recht, waarop zijn goede trouw betrekking moet hebben, kende, maar ook wanneer hij ze in de gegeven omstandigheden behoorde te kennen. Dat betekent dat op de persoon die zich op goede trouw beroept, in dit geval [B.V.] , een onderzoeksplicht rust. De aard en de omvang van de onderzoeksplicht hangt af van de omstandigheden van het geval. Daarnaast zal [B.V.] concreet moeten toelichten op grond van welke feiten en omstandigheden zij [partner] bevoegd hield en die uitsluiten dat zij reden had aan diens bevoegdheid te twijfelen.
5.16.
De Hoge Raad heeft eerder geoordeeld dat voor een geslaagd beroep op te goede trouw verreist is dat degene die een tweedehands auto verkrijgt de autopapieren heeft onderzocht, waaronder kentekenbewijs deel II. De tenaamstelling van het kenteken kan namelijk uitsluitend worden overgeschreven met dit bewijs, dat speciaal daartoe door de wetgever in het leven is geroepen, zulks teneinde de niet rechtmatige vervreemding van motorvoertuigen tegen te gaan. De tenaamstelling van kentekenbewijs deel I B en de registratie bij de RDW betekenen niet zonder meer dat sprake is van eigendom of onbezwaarde eigendom. Hierboven is reeds uitgegaan van de niet weersproken stelling van [naam 1] dat de auto op geen enkel moment op haar naam heeft gestaan en dat de auto direct naar België is uitgevoerd en voorzien is van een kentekenplaat, welk kentekenplaat op naam van [partner] staat. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [B.V.] hier dan ook geen onderzoek naar kunnen verrichten.
5.17.
[B.V.] heeft de navolgende omstandigheden aangevoerd waarom zij geen reden had om te twijfelen aan de bevoegdheid van [partner] . [partner] is 30 september 2022 bij [B.V.] geweest. Dit wordt ook bevestigd door de verklaringen van [naam 4] en van [naam 3] . Zij verklaren ook dat er een contante betaling door [B.V.] aan [partner] voor de auto is gedaan. [naam 3] heeft nog verklaard dat hij [partner] kent en dat [partner] bij hem en [B.V.] aan tafel kwam zitten waarna er over de verkoop van de auto is onderhandeld. Een andere omstandigheid is dat het (WhatsApp) contact met [B.V.] enkel met [partner] heeft plaatsgevonden en [partner] twee sleutels, het keuringsrapport, de CVO-verklaring, en de kentekenpapieren aan [B.V.] heeft overhandigd. Ook is door [partner] op 3 december 2022 een verkoopverklaring van de auto aan [B.V.] gemaild waar [partner] als verkoper staat vermeld en deze is door [partner] een paar dagen later bij [B.V.] getekend.
5.18.
[naam 1] heeft de omstandigheid dat [partner] op 30 september 2022 bij [B.V.] is geweest betwist en ter onderbouwing daarvan heeft zij een verklaring van haar moeder, een uitdraai van een routeplanner en een verklaring van de fysiotherapeut overgelegd. De kantonrechter oordeelt dat uit de door [naam 1] overgelegde documenten weliswaar een bepaalde tijdlijn kan worden gehaald voor 30 september 2022, maar dat wil niet zeggen dat [partner] op de ontbrekende tijdstippen van die tijdlijn niet bij [B.V.] is geweest. Dat de documenten en twee autosleutels volgens [naam 1] niet op 30 september 2022 bij [B.V.] zijn afgegeven door [partner] , maar op een later moment, maakt evenmin dat het niet [partner] is geweest die voor de overdracht daarvan heeft gezorgd.
5.19.
Ook heeft [naam 1] de omstandigheid betwist dat [partner] die overeenkomst vlak na het toesturen heeft ondertekend. Dat doet naar het oordeel echter niets af aan de inhoud van de overeenkomst. Daarin staat [partner] als verkopende partij. Ook de stelling van [naam 1] dat [partner] de overeenkomst op verzoek van [B.V.] heeft opgesteld, omdat dit volgens [B.V.] handiger was en dit nodig was om haar boekhouding kloppend te maken, terwijl [partner] dit niet vertrouwde zal de kantonrechter passeren. Het had op de weg van [naam 1] (dan wel [partner] namens [naam 1] ) gelegen om, wanneer zij de reden niet vertrouwde, meer alert te zijn en door te vragen. Nu zij dit niet heeft gedaan, komt dat voor haar rekening en risico.
5.20.
Geconcludeerd wordt dat de door [B.V.] gestelde omstandigheden rechtvaardigen dat zij [partner] voor bevoegd mocht houden en ook niet hoefde te twijfelen aan zijn bevoegdheid. Nu deze omstandigheden een beroep op goede trouw dragen, rust de bewijslast ter zake van de onjuistheid van die stellingen op [naam 1] . Hoewel uit de stellingen van [naam 1] valt op te maken dat zij twee keer met [partner] bij [B.V.] is geweest, valt hier niet uit op te maken dat zij eerder dan 3 december 2022 daar is geweest. Dat zij eerder dan die datum bij [B.V.] is geweest heeft zij ook niet gesteld. Ook is niet gebleken van correspondentie van voor die datum (bijvoorbeeld via WhatsApp of e-mail) dat afkomstig is van [naam 1] of waaruit volgt dat [partner] niet de eigenaar is van de auto. Nu [naam 1] ter zake ook geen gespecificeerd bewijsaanbod heeft gedaan, wordt geconcludeerd dat [B.V.] te goede trouw heeft gehandeld, zodat ook aan deze voorwaarde is voldaan.
Overdracht anders dan om niet
5.21.
Tot slot moet beoordeeld worden of er een overdracht anders dan om niet heeft plaatsgevonden. Dit betekent dat er een tegenprestatie tegenover moet staan. In dit geval houdt dat in dat [B.V.] zich verbonden moet hebben om een tegenprestatie te leveren. Volgens [B.V.] is dit betaling van een bedrag van € 7.500,00, welk bedrag ook op de verkoopverklaring tussen [partner] en [B.V.] staat vermeld. Door [naam 1] is betwist dat [partner] een contante betaling van € 7.500,00 heeft ontvangen. Er is volgens haar namelijk geen koopovereenkomst met betrekking tot de auto tot stand gekomen, maar [B.V.] zou de auto weer naar Nederland invoeren.
5.22.
Ter onderbouwing dat [B.V.] een betaling van voormeld bedrag heeft gedaan voor de auto, heeft zij een kopie van haar kasboek overgelegd waarin valt te lezen: “
30/9 aankoop Bmw cabrio ( [chassisnummer] ) [partner] schade [plaats 3] 7.5000,-”. Ook heeft zij twee verklaringen overgelegd van [naam 3] en [naam 4] waarin wordt verklaard dat [B.V.] op 30 september 2022 een BMW 3 serie cabrio heeft gekocht. Door [naam 1] is aangevoerd dat de verklaring van [naam 4] niet concreet is.
5.23.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Hoewel [naam 4] niet concreet de naam van [partner] heeft genoemd, en ook niet welk bedrag er is betaald aan die klant, ligt deze verklaring wel in het verlengde van de verklaring van [naam 3] . Zij hebben beiden verklaard dat [B.V.] op 30 september 2022 bezig was met de inkoop van een BMW 325 cabrio, dat [B.V.] een bedrag uit een envelop heeft gehaald en overhandigd als betaling voor de BMW 325 cabrio, alsmede dat [bestuurder B.V.] een bedrag uit zijn portemonnee heeft gepakt en aan diezelfde persoon heeft overhandigd. [naam 3] heeft daarbij de naam van [partner] specifiek genoemd, omdat hij die ook kent. Ook hebben zij beiden verklaard dat [B.V.] om een factuur heeft gevraagd. Gelet op de consistentie van de verklaringen over de verkoop van de auto door [partner] aan [B.V.] , acht de kantonrechter, ondanks de andersluidende verklaring van [partner] zelf, de verklaringen van [naam 3] en [naam 4] voldoende specifiek en betrouwbaar, zodat [B.V.] gemotiveerd onderbouwd heeft gesteld dat [partner] de auto aan [B.V.] heeft verkocht. Nu vast staat dat [B.V.] een bedrag aan [partner] heeft betaald, is er sprake van een tegenprestatie.
5.24.
Gelet op hetgeen hierboven is overwogen kan worden geconcludeerd dat voldaan is aan de vereisten van 3:86 BW, zodat [naam 1] haar eigendom is verloren, omdat de overdracht van de auto door [partner] aan [B.V.] geldig is. Nu is geoordeeld dat [B.V.] te goede trouw heeft gehandeld en daardoor (uiteindelijk) eigenaar is geworden van de auto, is er geen belang van [naam 1] om de primair onder I gevorderde verklaring voor recht toe te wijzen, zodat deze zal worden afgewezen. Dit betekent dat gelet op het voorgaande de vorderingen zullen worden afgewezen.
5.25.
[naam 1] heeft conservatoir beslag laten leggen op de auto en [B.V.] heeft in conventie nog gevorderd om [naam 1] te veroordelen de in beslag genomen en in verzekerde bewaring gestelde goederen terug te bezorgen binnen zeven dagen na de datum van het vonnis. Voor het geval [naam 1] niet aan deze veroordeling voldoet, vordert [B.V.] dwangsommen. De kantonrechter overweegt dat het in artikel 704 lid 2 Rv bepaalde meebrengt dat afwijzing van een vordering het beslag niet van rechtswege eindigt, ook niet als de uitspraak uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Het beslag vervalt pas als het (afwijzende) vonnis kracht van gewijsde heeft gekregen en dus definitief is geworden. De vordering dat [naam 1] de auto binnen zeven dagen na de datum van het vonnis zal terugbezorgen zal om die reden dan ook worden afgewezen.
5.26.
[naam 1] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. [B.V.] heeft verzocht om [naam 1] in de daadwerkelijke proceskosten te veroordelen. Volgens [B.V.] is er sprake van een onrechtmatig proces, omdat [naam 1] nooit de eigenaar is geweest van de auto, en met list en bedrog in bezit wenst te komen van de auto.
5.27.
Een vordering tot veroordeling in de werkelijke proceskosten is alleen toewijsbaar in het geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Hiervan kan
eerst sprake zijn als een eisende partij zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden (HR 29 juni 2007, LJN BA3516, NJ 2007/353). Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM (Hoge Raad 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2360 en Hoge Raad 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828).
5.28.
De kantonrechter oordeelt dat van buitengewone omstandigheden zoals hiervoor bedoeld, mede gelet op de in acht te nemen terughoudendheid, onvoldoende is gebleken. In deze procedure is immers komen vast te staan dat [naam 1] op 19 mei 2022 eigenaar is geworden van de auto. Dat het eigendom nadien door een geslaagd beroep van [B.V.] op te goeder trouw is overgegaan naar [B.V.] , betekent niet dat [naam 1] op onrechtmatige gronden een procedure is gestart. Er is daarom geen sprake van misbruik van procesrecht of van onrechtmatig handelen. Het verzoek van [B.V.] om een werkelijke proceskostenveroordeling zal worden afgewezen. De proceskosten (inclusief nakosten) zullen worden toegewezen aan de hand van het liquidatietarief, zoals onder 5.29 vermeld.
5.29.
De proceskosten van [B.V.] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
678,00
(2,00 punten × € 339,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
813,00
de tegenvordering
5.30.
Het meest verstrekkende verweer van [naam 1] is dat de vordering in reconventie niet aan de vereisten van artikel 137 jo 111 lid 3 Rv voldoet. Er is volgens haar in feite geen vordering ingesteld, omdat deze niet in het petitum is opgenomen, maar in het lichaam van de eis in reconventie. Ook ontbreekt de grondslag van de vorderingen.
5.31.
De eisen die aan een tegenvordering, ofwel een eis in reconventie, gesteld worden zijn dat deze via een behoorlijke toelichting dienen te eindigen in een duidelijk omschreven vordering. Ook moet ingevolge de toepasselijkheid van artikel 111 lid 3 Rv bij de tegenvordering melding worden gemaakt van de eerder tegen die eis aangevoerde verweren en de gronden daarvoor en van de bewijsmiddelen ter staving van de aldus betwiste gronden van de eis in reconventie. Voor onderhavige tegenvordering geldt dat [B.V.] de hiervoor genoemde posten heeft genoemd onder het kopje “eis in reconventie’ en afsluit dat zij de schade wenst te verhalen op [naam 1] . En deugdelijke omschreven vordering ontbreekt en de tegenvordering is niet onderbouwd met feiten en niet voorzien van de gronden en de bewijsmiddelen. Dit betekent dat [B.V.] niet ontvankelijk zal worden verklaard in haar vorderingen.
De beslissing
De kantonrechter
de vordering
verklaart [naam 1] niet ontvankelijk in haar vorderingen tegen [bestuurder B.V.] ,
wijst de vorderingen van [naam 1] af,
veroordeelt [naam 1] in de proceskosten van € 813,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [naam 1] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
de tegenvordering
verklaart [B.V.] niet ontvankelijk in haar vorderingen.
Dit vonnis is gewezen door mr. Rouwen en in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2024.