In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is op 29 mei 2024 een vonnis uitgesproken in de zaak tussen [eiser] en [gedaagde]. De procedure is gestart naar aanleiding van een huurachterstand van [gedaagde], die zijn verplichtingen niet nakwam. Tijdens de zitting op 10 april 2024 hebben partijen afspraken gemaakt over de betaling van de huurachterstand, waarbij [gedaagde] instemde met een betalingsregeling van € 10.000,00, te betalen in twee termijnen. De eerste termijn van € 4.000,00 diende uiterlijk op 30 april 2024 te worden voldaan, en de tweede termijn van € 6.000,00 uiterlijk op 10 juli 2024. Tevens is overeengekomen dat de proceskosten voor eigen rekening komen en dat de maandelijkse huur tijdig betaald zal worden door [gedaagde].
De kantonrechter heeft de gewijzigde vorderingen van [eiser] toewijsbaar geacht, onder de voorwaarde dat [gedaagde] zich aan de gemaakte afspraken houdt. Indien [gedaagde] in gebreke blijft, wordt de huurovereenkomst ontbonden en moet hij de gehuurde bedrijfsruimte ontruimen. De kantonrechter heeft bepaald dat [gedaagde] binnen twee weken na betekening van het vonnis de bedrijfsruimte moet ontruimen en dat hij € 10.000,00 moet betalen, evenals de huurpenningen van € 1.371,60 per maand vanaf 1 april 2024 tot aan de ontbinding van de huurovereenkomst. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken door mr. Dijkman en is uitvoerbaar bij voorraad.