ECLI:NL:RBZWB:2024:4887

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
16 juli 2024
Zaaknummer
C/02/417981 / FA RK 24-177
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Tempel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van ouderlijk gezag in het belang van de minderjarige na positieve ontwikkeling bij de moeder

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 juni 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende het herstel van het ouderlijk gezag van de moeder over haar minderjarige kind, geboren in 2007. De moeder had eerder het gezag verloren, en de GI was benoemd tot voogd. Sinds september 2023 woont de minderjarige weer bij de moeder, en de rechtbank heeft vastgesteld dat deze situatie positief verloopt. De moeder heeft het verzoek ingediend om haar gezag te herstellen, ondanks zorgen over haar strijd tegen instanties en de diskwalificatie van de vader. De rechtbank heeft de feiten en standpunten van alle betrokken partijen, waaronder de GI en de Raad voor de Kinderbescherming, in overweging genomen. De rechtbank concludeert dat het herstel van het gezag in het belang van de minderjarige is, gezien de positieve ontwikkeling en de stabiliteit in de thuissituatie. De rechtbank heeft daarom besloten het gezag van de moeder te herstellen en de voogdij van de GI te beëindigen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ongeacht een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/417981 / FA RK 24-177
Datum uitspraak: 25 juni 2024
Beschikking over herstel ouderlijk gezag
in de zaak van
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. J.J. Bronsveld te [woonplaats] ,
over de minderjarige:
[minderjarige], geboren op [geboortedag 1] 2007 te [geboorteplaats 1] , hierna te noemen: [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbende in deze procedure aan:
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT, hierna te noemen: de GI.
De rechtbank merkt als informant in deze procedure aan:
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] .
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesdossier bevat de volgende stukken:
  • het op 9 januari 2024 ingekomen verzoekschrift tot herstel ouderlijk gezag, met bijlagen;
  • de brief van 5 februari 2024 van mr. Bronsveld, met bijlagen;
  • het F9-formulier van 16 februari 2024 van mr. Bronsveld;
  • de brief van 17 mei 2024 van mr. Bronsveld, met bijlagen.
1.2.
Op 31 mei 2024 heeft de rechtbank het verzoek, met gesloten deuren, mondeling behandeld. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Bronsveld;
  • de vader;
  • een vertegenwoordiger namens de GI;
  • een vertegenwoordigster namens de Raad.
1.3.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling, op 30 mei 2024, heeft [minderjarige] zijn mening over het verzoek kenbaar gemaakt tijdens een gesprek met de kinderrechter.

2.De feiten

2.1.
Bij beschikking van de meervoudige kamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg van 17 september 2019 is het ouderlijk gezag van de moeder over [minderjarige] , die tot dat moment was belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] , beëindigd. Daarnaast is de GI benoemd tot voogdes over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] is uit huis geplaatst geweest in een gezinshuis te [plaats] , maar woont sinds september 2023 weer volledig bij de moeder.

3.Het verzoek

3.1.
De moeder verzoekt, naar de rechtbank begrijpt, om haar in het ouderlijk gezag over [minderjarige] te herstellen.

4.De standpunten

4.1.
Namens en door de moeder is ter onderbouwing van haar verzoek, samengevat, aangevoerd dat [minderjarige] jarenlang in het gezinshuis heeft verbleven, maar dat het contact tussen de moeder en [minderjarige] in de afgelopen jaren stapsgewijs is uitgebreid. Sinds september 2023 woont [minderjarige] weer volledig bij de moeder en dat gaat goed. Nu [minderjarige] weer bij de moeder woont, is het passend om het gezag van de moeder over [minderjarige] te herstellen. De moeder stelt dat er geen contra-indicaties zijn voor herstel van het gezag. De moeder zal, ondanks de bezwaren die zij daartegen heeft, [minderjarige] niet belemmeren om contact te hebben met zijn vader. Daarnaast heeft de moeder [minderjarige] via de huisarts aangemeld voor psychische hulpverlening bij GGZ WNB, onder meer gericht op het verwerken van zijn verleden in relatie met zijn vader. Ook heeft [minderjarige] altijd gedacht dat hij uit huis geplaatst is geweest omdat hij zou hebben gelogen over zijn moeder, terwijl dat niet het geval is.
4.2.
[minderjarige] heeft tijdens het gesprek met de kinderrechter, samengevat, aangegeven dat het goed met hem gaat nu hij weer bij zijn moeder woont. [minderjarige] vindt het daarom ook goed dat het gezag van de moeder over hem wordt hersteld. [minderjarige] weet niet waarom het gezag van de moeder over hem destijds is beëindigd. Daar is hij het niet mee eens.
4.3.
De GI heeft, samengevat, aangegeven dat [minderjarige] jarenlang in het gezinshuis heeft gewoond. Daar heeft hij zich goed ontwikkeld. [minderjarige] had steeds nadrukkelijker de wens om terug te keren naar zijn moeder. Vorig jaar heeft de GI besloten om die wens te respecteren en in te zetten op het stapsgewijs uitbreiden van de contacten tussen de moeder en [minderjarige] . Inmiddels woont hij ruim een half jaar bij de moeder en dat verloopt positief. Gezien wordt dat er sprake is van een stabiele thuissituatie en dat [minderjarige] zich goed ontwikkelt, ook op school. Er zijn nog steeds zorgen over de strijd die de moeder voert tegen allerlei instanties en de wijze waarop zij de vader diskwalificeert in het bijzijn van [minderjarige] . De GI ziet geen mogelijkheden meer om dit patroon te doorbreken. Maar dit staat herstel van het gezag van de moeder over [minderjarige] , naar de mening van de GI, ook niet in de weg. Van belang is om [minderjarige] handvatten te bieden om zijn eigen keuzes te blijven maken met betrekking tot het contact met zijn vader. Hopelijk helpt het ggz-traject hem hierbij. [minderjarige] heeft momenteel op onregelmatige basis contact met zijn vader, maar wil niet bij hem blijven slapen. Gelet op het voorgaande ondersteunt de GI het verzoek van de moeder om haar in het gezag over [minderjarige] te herstellen, met als gevolg dat de voogdij van de GI over [minderjarige] zal eindigen. Aangezien de GI geen mogelijkheden meer ziet om voormelde zorgen weg te nemen, ziet de GI geen aanleiding voor een ondertoezichtstelling van [minderjarige] .
4.4.
De vader heeft, samengevat, aangegeven dat [minderjarige] op zijn plek zat in het gezinshuis. De vader had dan ook het liefste gezien dat hij daar tot zijn meerderjarigheid zou verblijven. De vader maakt zich zorgen over de wijze waarop hij door zijn moeder wordt gediskwalificeerd. Ook ontvangt de vader op zijn adres post voor [minderjarige] vanuit deurwaarders en incassobureaus. Maar, omdat [minderjarige] graag bij zijn moeder wil wonen, respecteert de vader zijn keuze. De vader is blij om te horen dat het goed met [minderjarige] gaat op school.
4.5.
De Raad heeft, samengevat, aangegeven dat [minderjarige] momenteel wordt verzorgd en opvoed door zijn moeder. Daar past gezag bij, naar de mening van de Raad. Niet gebleken is van zorgen over de moeder met betrekking tot het uitoefenen van het gezag over [minderjarige] . Maar, met of zonder gezag, acht de Raad het van belang dat de moeder enkel neutraal spreekt over de vader in het bijzijn van [minderjarige] . Van belang is dat [minderjarige] zelf een mening kan vormen over zijn vader. Andersom geldt dit natuurlijk ook voor de vader.

5.De beoordeling

5.1.
Uit artikel 1:277, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de rechtbank de ouder wiens gezag is beëindigd, op zijn of haar verzoek in het gezag kan herstellen indien:
herstel in het gezag in het belang van de minderjarige is, en
de ouder duurzaam de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige, bedoeld in artikel 247, tweede lid, in staat is te dragen.
5.2.
Uit de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, blijkt dat er nog steeds zorgen zijn over de strijd die de moeder voert tegen allerlei instanties en de wijze waarop de moeder de vader diskwalificeert in het bijzijn van [minderjarige] . Ook is de verhouding tussen beide ouders nog steeds ernstig verstoord. Er worden geen mogelijkheden meer gezien om die zorgen weg te nemen, zo heeft de GI aangegeven. Maar de rechtbank is van oordeel, net als de GI en de Raad, dat die zorgen het herstel van het gezag van de moeder over [minderjarige] niet in de weg staan. Nadat de contacten tussen de moeder en [minderjarige] stapsgewijs zijn uitgebreid, woont [minderjarige] sinds september 2023 weer volledig bij de moeder. Het gaat goed met [minderjarige] en de moeder nu zij weer samen wonen. Er zijn geen zorgen over de verzorging en opvoeding van [minderjarige] bij de moeder. [minderjarige] ontwikkelt zich thuis en op school positief. Daarnaast is gebleken dat de moeder in staat is om belangrijke (gezags)zaken over [minderjarige] te regelen. Zo heeft zij [minderjarige] via de huisarts aangemeld bij GGZ WNB voor een zorgtraject dat is gericht op het verwerken van zijn verleden en waarbij hij wordt ondersteund richting zijn volwassenheid. Over [een aantal] maanden zal [minderjarige] meerderjarig worden. Op dat moment zal de voogdijmaatregel, en daarmee de betrokkenheid vanuit de GI, hoe dan ook eindigen. Echter, zolang [minderjarige] nog minderjarig is, blijft er vanuit school en GGZ WNB zicht op hoe het met [minderjarige] gaat. De rechtbank acht het daarom in het belang van [minderjarige] dat de voogdijmaatregel nu eindigt en niet pas wanneer hij meerderjarig wordt. Ook wil [minderjarige] graag dat de moeder in het gezag over hem wordt hersteld. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat herstel van het gezag van de moeder over [minderjarige] in het belang van [minderjarige] moet worden geacht en dat de moeder duurzaam in staat moet worden geacht om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen (totdat hij meerderjarig wordt). Daarmee wordt voldaan aan de gronden voor herstel van het gezag van de moeder over [minderjarige] .
5.3.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het gezag van de moeder over [minderjarige] kan en moet worden hersteld. De rechtbank zal het verzoek van de moeder daarom toewijzen in die zin dat zij haar in het gezag over [minderjarige] zal herstellen.
5.4.
Op grond van de artikelen 1:372 en 1:373, eerste lid BW wordt de GI waarvan de voogdij eindigt, veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording aan haar opvolger in het bewind, in dit geval de moeder.
5.5.
De rechtbank zal de beslissing, gelet op het karakter daarvan en het belang dat hierover duidelijkheid ontstaat, ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing per direct moet worden gevolgd en dat een eventueel hoger beroep die beslissing niet schorst.
5.6.
Op grond van artikel 1:281, eerste lid, sub b, en het tweede lid, BW eindigt de voogdij van de GI over [minderjarige] van rechtswege daags nadat deze - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking is verstrekt of verzonden.
5.7.
De rechtbank overweegt ten overvloede dat [minderjarige] kind is en blijft van zijn beide ouders. Beide ouders blijven dus altijd erg belangrijk voor hem. Wanneer de ene ouder de andere ouder diskwalificeert, bewust of onbewust, dan wordt [minderjarige] daar indirect ook door geraakt. De rechtbank benadrukt daarom het belang dat beide ouders, ondanks hun eigen bezwaren, neutraal blijven spreken over de andere ouder. Zeker wanneer [minderjarige] daarbij aanwezig is. Het belang van [minderjarige] staat hierbij voorop.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
herstelt mevrouw [de moeder] , geboren op [geboortedag 2] 1972 te [geboorteplaats 2] , [land] (de moeder) over de [minderjarige] , geboren op [geboortedag 1] 2007 te [woonplaats] ;
6.2.
veroordeelt de GI om rekening en verantwoording van het gevoerde bewind over het vermogen van [minderjarige] te doen aan de moeder;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2024 door mr. Tempel, kinderrechter, bijgestaan door mr. Wallerbos als griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.