ECLI:NL:RBZWB:2024:4891

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 juni 2024
Publicatiedatum
16 juli 2024
Zaaknummer
C/02/422562 / KG ZA 24-231
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor buitenlandse vakantie met minderjarigen bij gezamenlijke gezagsuitoefening

In deze zaak heeft de vrouw, eiseres, toestemming gevraagd om met haar minderjarige kinderen op vakantie naar Zweden te gaan, ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de man, gedaagde. De vrouw heeft de zorg voor de kinderen en is gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag. De man is niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling, waardoor de voorzieningenrechter verstek heeft verleend. De vrouw heeft aangegeven dat er in het verleden huiselijk geweld heeft plaatsgevonden, wat haar heeft weerhouden om contact op te nemen met de man voor toestemming. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de dagvaarding correct is betekend en dat de vrouw voldoende spoedeisend belang heeft bij haar vordering, gezien de aanstaande vakantieperiode. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd de vordering toe te wijzen, waarbij het belang van de minderjarigen voorop staat. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het in het belang van de kinderen is om met de vrouw op vakantie te gaan en heeft de vordering van de vrouw toegewezen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ongeacht een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaakgegevens: C/02/422562 / KG ZA 24-231
Vonnis in kort geding van 26 juni 2024
in de zaak van
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres,
advocaat: mr. R.E. Teusink te Roosendaal,
tegen
[de man],
hierna te noemen: de man,
ingeschreven te [woonplaats 2] ,
maar feitelijk verblijvende op een voor de rechtbank onbekende plaats,
gedaagde,
over hun minderjarige kinderen:
-
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2018 te [geboorteplaats] ;
-
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2020 te [geboorteplaats] ,
hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, de voorzieningenrechter over de vordering geadviseerd.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bevat de betekende dagvaarding, met producties.
1.2.
Op 19 juni 2024 heeft de voorzieningenrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld, omdat het belang van de minderjarigen en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit eiste.
1.3.
Tijdens die mondelinge behandeling is de vrouw verschenen en gehoord, waarbij zij werd bijgestaan door mr. Teusink. Daarnaast was een vertegenwoordigster namens de Raad aanwezig.
1.4.
De man is niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
Bij beschikking van deze rechtbank van [datum] 2024 is in het huwelijk van partijen de echtscheiding uitgesproken, maar deze beschikking dient nog te worden ingeschreven in het daartoe bestemde register van de burgerlijke stand. Voorafgaand aan dit huwelijk is [minderjarige 1] geboren. [minderjarige 2] is tijdens dit huwelijk geboren.
2.2.
De man heeft [minderjarige 1] erkend.
2.3.
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen.
2.4.
De minderjarigen wonen bij de vrouw.

3.De vordering

3.1.
De vrouw vordert bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, aan de vrouw toestemming te verlenen, ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de man, om met de minderjarigen in de periode van 12 juli 2024 tot en met 5 augustus 2024 op vakantie te gaan naar Zweden, naar (de voorzieningenrechter begrijpt: met als eindbestemming) het [adres] , althans zo te beslissen als de voorzieningenrechter vermeent te behoren, kosten rechtens.

4.De beoordeling

Verstek
4.1.
Bij aanvang van de mondelinge behandeling constateert de voorzieningenrechter dat de man niet is verschenen. Gelet hierop dient de voorzieningenrechter vast te stellen of de dagvaarding correct is betekend.
4.2.
Uit het ambtshalve door de voorzieningenrechter geraadpleegde uittreksel van de man uit de Basisregistratie personen (Brp) blijkt dat de man staat ingeschreven op een adres te [woonplaats 2] en dat de gemeente deze inschrijving in onderzoek heeft. Daarnaast is namens en door de vrouw tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat de man niet meer woont op genoemd adres. De woning, zijnde de voormalige echtelijke woning, is reeds verkocht en opgeleverd aan de kopers. Aan de voorzieningenrechter is aldus aannemelijk geworden dat de man niet meer in die woning verblijft.
4.3.
Uit artikel 54, tweede lid Rv volgt, voor zover hier van belang, indien de woonplaats en het werkelijk verblijf onbekend zijn en het exploot een te voeren of aanhangige procedure betreft, dat de betekening geschiedt aan het parket van de ambtenaar van het openbaar ministerie bij het gerecht waar de zaak moet dienen of dient. Voorts wordt een uittreksel van het exploot zo spoedig mogelijk bekendgemaakt in de Staatscourant onder vermelding van naam en kantooradres van de deurwaarder of van de advocaat van wie afschrift van het exploot kan worden verkregen.
4.4.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de dagvaarding, overeenkomstig het bepaalde in voormeld artikel, correct is betekend en bekendgemaakt in de Staatscourant. Ook de (overige) ten aanzien van de dagvaarding de bij de wet voorgeschreven formaliteiten zijn in acht genomen. Gelet hierop heeft de voorzieningenrechter tijdens de mondelinge behandeling tegen de man verstek verleend.
Spoedeisend belang
4.5.
De volgende vraag die de voorzieningenrechter heeft te beantwoorden is of de vrouw voldoende spoedeisend belang heeft bij haar vordering. De vrouw is voornemens om over enkele weken samen met de minderjarigen naar Zweden te reizen en daar gedurende enige weken te verblijven. Hoewel de vrouw mogelijk op een eerder moment in een bodemprocedure aan de rechtbank had kunnen verzoeken om vervangende toestemming voor voormelde vakantie(reis), heeft zij dit niet gedaan vanwege de huidige perikelen rondom de echtscheiding van partijen. Daarnaast heeft de vrouw, op advies van de betrokken hulpverlening, geen contact opgenomen met de man voor het verkrijgen van toestemming en is het onduidelijk of de man bereikbaar is.
4.6.
Gelet hierop neemt de voorzieningenrechter - als onweersproken - aan dat de vrouw voldoende spoedeisend belang heeft bij haar vordering.
Inhoudelijke beoordeling
4.7.
Namens en door de vrouw is ter onderbouwing van de vordering, samengevat, aangevoerd dat er in juni 2023 tussen partijen een escalatie heeft plaatsgevonden waarbij de man de minderjarigen niet heeft teruggebracht naar de vrouw. Sindsdien hebben de vrouw en de minderjarigen geen contact meer gehad met de man. De vrouw is thans voornemens om in genoemde periode samen met de minderjarigen naar Zweden te reizen voor vakantie en familiebezoek. Zij zullen eerst een aantal dagen op een camping verblijven. Vervolgens zullen zij doorreizen naar de vader van de vrouw die in Zweden (op genoemd adres) woont. Aangezien partijen gezamenlijk zijn belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen, heeft de vrouw in beginsel hiervoor de toestemming van de man nodig. De vrouw beschikt over een telefoonnummer en een e-mailadres van de man. Maar omdat er in het verleden sprake is geweest van huiselijk geweld door de man richting de vrouw, heeft de betrokken hulpverlening aan de vrouw geadviseerd om geen direct contact met hem op te nemen. Bovendien heeft het Centrum voor Jeugd en Gezin aangegeven niets te kunnen betekenen met betrekking tot het onderling contact tussen partijen. Gelet hierop vordert de vrouw in kort geding om haar, ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de man, toestemming te verlenen om samen met de minderjarigen naar Zweden te reizen en daar te verblijven, met genoemd adres als eindbestemming. De advocaat zal samen met de vrouw bezien of er in de toekomst wellicht noodzaak bestaat tot wijziging van het gezamenlijk ouderlijk gezag.
4.8.
Namens de Raad is, samengevat, aangegeven dat de voorgenomen vakantie(reis) in beginsel in het belang van de minderjarigen moet worden geacht. De Raad adviseert om de vordering toe te wijzen. Echter, naar de mening van de Raad ligt het op de weg van de vrouw om in de toekomst, indien mogelijk, al dan niet via de betrokken hulpverlening, contact op te nemen met de man over belangrijke gezagszaken die de minderjarigen aangaan. Indien de man zijn toestemming hiervoor vervolgens inderdaad zonder opgaaf van goede redenen weigert, dan kan mede aan de hand van die weigering(en) worden beoordeeld of wijziging van het gezamenlijk ouderlijk gezag inderdaad in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is.
4.9.
De voorzieningenrechter overweegt, naar aanleiding van de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, als volgt. Nu partijen gezamenlijk zijn belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen, heeft de vrouw in beginsel de toestemming van de man nodig om samen met de minderjarigen naar het buitenland te reizen en daar te verblijven. In dit geval is de vrouw voornemens om met de minderjarigen tijdens de aankomende zomervakantie gedurende enkele weken naar Zweden te reizen en daar te verblijven voor vakantie en familiebezoek. Gebleken is dat de vrouw weliswaar over een telefoonnummer en e-mailadres van de man beschikt en dat zij hem dus wellicht zou kunnen bereiken, maar dat de betrokken hulpverlening haar kennelijk heeft geadviseerd om geen direct contact met hem op te nemen. Dit vanwege het huiselijk geweld dat in het verleden heeft plaatsgevonden en de huidige perikelen rondom de echtscheiding van partijen. Bovendien twijfelt de vrouw of de man haar berichten zou beantwoorden. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat op dit moment niet van de vrouw kan worden gevergd om contact op te nemen met de man.
4.10.
De voorzieningenrechter overweegt dat als uitgangpunt heeft te gelden dat het in het belang van een kind is om met de ouder bij wie het verblijft op vakantie te gaan. Niet alleen bestaat dan de mogelijkheid van veelvuldig één op één contact tussen de ouder en het kind en kunnen doorgaans meer leuke dingen worden ondernomen dan normaal, maar ook wordt het kind blootgesteld aan veel nieuwe indrukken. Daarnaast acht de voorzieningenrechter het in het belang van de (identiteits)ontwikkeling van de minderjarigen dat zij fysieke contacten kunnen onderhouden met familieleden die in Zweden wonen en dat zij een onderlinge band kunnen opbouwen. Nu de man niet is verschenen in deze procedure, hij zich niet heeft verzet tegen de vordering en niet is gebleken van gewichtige redenen om de voorgenomen vakantie(reis) te weigeren, zal de voorzieningenrechter de vordering van de vrouw dienovereenkomstig op onderstaande wijze toewijzen.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.11.
De voorzieningenrechter zal die beslissing, gelet op de aard daarvan, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is gevorderd door de vrouw. Dat betekent dat die beslissing per direct uitvoerbaar is en dat een eventueel hoger beroep die beslissing niet schorst.
Tot slot
4.12.
De voorzieningenrechter overweegt ten overvloede dat de vrouw, zolang partijen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de minderjarigen uitoefenen, in beginsel de instemming van de man nodig heeft bij belangrijke (gezags)beslissingen over de minderjarigen. Daarom wordt van de vrouw verwacht dat zij zich in de toekomst zal inspannen om de man daarbij te betrekken en zijn instemming te verkrijgen, al dan niet met tussenkomst van de betrokken hulpverlening.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
verleent toestemming aan de vrouw, ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de man, om met de minderjarigen in de periode van 12 juli 2024 tot en met 5 augustus 2024 op vakantie te gaan naar Zweden, met als eindbestemming het [adres] ;
5.2.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2024 door mr. Toekoen, kinderrechter, bijgestaan door mr. Wallerbos als griffier.