ECLI:NL:RBZWB:2024:4894

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 juni 2024
Publicatiedatum
16 juli 2024
Zaaknummer
C/02/419522 / FA RK 24-884
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Mr. Phillips
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging erkenning van een minderjarige door de juridische vader

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 juni 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de erkenning van een minderjarige. De moeder van de minderjarige verzocht om vernietiging van de erkenning door de juridische vader, terwijl de bijzondere curator een zelfstandig verzoek indiende tot vernietiging van de erkenning. De rechtbank verklaarde de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek, omdat er geen sprake was van dwaling, bedrog of andere gronden die vernietiging rechtvaardigen. De rechtbank oordeelde echter dat het verzoek van de bijzondere curator, namens de minderjarige, wel ontvankelijk was. De rechtbank concludeerde dat de juridische vader niet de biologische vader van de minderjarige is, zoals bevestigd door een DNA-test. Gezien het belang van de minderjarige en de noodzaak om de juridische situatie in overeenstemming te brengen met de biologische werkelijkheid, werd het verzoek van de bijzondere curator toegewezen. De erkenning door de juridische vader werd vernietigd, en de minderjarige zal voortaan de geslachtsnaam van de moeder dragen. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/419522 / FA RK 24-884
Datum uitspraak: 21 juni 2024
Nadere beschikking over vernietiging erkenning
in de zaak van
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. S.C.A.C. Gubbels te Waalwijk,
tegen
[de juridische vader],
hierna te noemen: de juridische vader,
wonende te [woonplaats 2] ,
over de minderjarige:
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2023,
hierna te noemen: [minderjarige] ,
vertegenwoordigd door:
mr. N.M. LINDHOUT-SCHOT, advocaat te Tilburg, in haar hoedanigheid als bijzondere curator over [minderjarige] , hierna te noemen: de bijzondere curator.

1.Het verdere procesverloop

1.1.
Het procesdossier bevat de volgende stukken:
  • de beschikking van deze rechtbank van 26 maart 2024 en alle daarin genoemde stukken;
  • het F9-formulier van 29 februari 2024 van mr. Gubbels, met bijlage;
  • het F9-formulier van 3 april 2024 van mr. Gubbels, met bijlage;
  • het rapport en advies van 30 april 2024 van de bijzondere curator, tevens houdende een zelfstandig verzoek tot vernietiging erkenning.
1.2.
Op 24 mei 2024 heeft de rechtbank de verzoeken, met gesloten deuren, mondeling
behandeld. Bij die behandeling zijn de moeder en de bijzondere curator verschenen en gehoord, waarbij de moeder werd bijgestaan door mr. Gubbels. Daarnaast was aanwezig een vertegenwoordigster namens de Raad.
1.3.
De juridische vader is weliswaar correct opgeroepen, maar niet verschenen. Daarnaast
is de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, hierna te noemen: de Raad, ook niet verschenen ondanks dat de Raad is opgeroepen om de rechtbank over de verzoeken te adviseren op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).

2.De nadere beoordeling

2.1.
De rechtbank verwijst naar de inhoud van voormelde beschikking van 26 maart 2024.
Hierbij is mr. Lindhout-Schot benoemd tot bijzondere curator over [minderjarige] en verzocht om een onderzoek te verrichten naar het verzoek van de moeder en, naar aanleiding daarvan, schriftelijk verslag te doen van haar bevindingen en een standpunt over het verzoek in te nemen. In afwachting daarvan heeft de rechtbank de beslissing op het verzoek aangehouden tot de mondelinge behandeling op 24 mei 2024.
2.2.
Aan de orde is nog het verzoek van de moeder, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij
voorraad, om de erkenning door de juridische vader van [minderjarige] te vernietigen.
2.3.
Op grond van de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is
besproken, staat het volgende vast:
  • De moeder en de juridische vader hebben gedurende twee jaren een relatie met elkaar gehad. [minderjarige] is tijdens die relatie geboren, op [geboortedag 1] 2023.
  • Op 26 april 2023 heeft de juridische vader, met toestemming van de moeder, de toen nog ongeboren [minderjarige] erkend. Op de geboorteakte van [minderjarige] staat hij geregistreerd als haar vader.
  • De moeder, de juridische vader en [minderjarige] hebben de Nederlandse nationaliteit en wonen in Nederland.
2.4.
Namens en door de moeder is, ter onderbouwing van haar verzoek, samengevat, het
volgende aangevoerd. Tijdens de zwangerschap van [minderjarige] was de moeder ervan overtuigd dat de juridische vader ook de biologische vader van [minderjarige] is, ondanks dat zij tijdens haar relatie met de juridische vader eenmalig het bed heeft gedeeld met de heer [naam] . Daarom heeft de juridische vader tijdens de zwangerschap, met toestemming van de moeder, de op dat moment nog ongeboren [minderjarige] erkend. Echter, kort na de geboorte van [minderjarige] wist de moeder (vrijwel) zeker dat de juridische vader niet de biologische vader van [minderjarige] is, omdat zij niet op elkaar lijken. Gelet hierop en omdat [minderjarige] en de heer [naam] wel op elkaar lijken, heeft de moeder een DNA-test laten uitvoeren tussen [minderjarige] en de heer [naam] bij DNA Diagnostics Center. Uit deze test is gebleken dat de heer [naam] voor 99,99% de biologische vader van [minderjarige] is. Na de geboorte van [minderjarige] hebben zij en de juridische vader weliswaar een aantal keer contact met elkaar gehad, maar sinds voormelde testuitslag bekend is, heeft er geen contact meer plaatsgevonden. Ook is de relatie tussen de moeder en de juridische vader inmiddels beëindigd. De moeder stelt dat zij, indien zij had geweten dat de juridische vader niet ook de biologische vader van [minderjarige] is, nooit toestemming aan hem zou hebben gegeven om [minderjarige] te erkennen. Gelet hierop verzoekt de moeder primair op grond van artikel 1:205, eerste lid, sub c van het Burgerlijk Wetboek (BW) om de erkenning door de juridische vader van [minderjarige] te vernietigen. Subsidiair stemt zij in met het zelfstandige verzoek van de bijzondere curator, welk verzoek namens [minderjarige] is ingediend, tot vernietiging erkenning. Volgens de moeder is de heer [naam] voornemens om [minderjarige] te erkennen indien de erkenning door de juridische vader van [minderjarige] wordt vernietigd. Dit is ook in het belang van (de identiteitsontwikkeling van) [minderjarige] .
2.5.
Uit voormelde briefrapportage van 30 april 2024 blijkt, samengevat, dat de bijzondere
curator heeft gepoogd om in het kader van het onderzoek dat zij in deze zaak heeft verricht ook met de juridische vader te spreken, maar dat dat niet is gelukt omdat hij niet heeft gereageerd op verzoeken om met haar in contact te komen. Echter, naar de mening van de bijzondere curator is naar aanleiding van de DNA-test die tussen de heer [naam] en [minderjarige] is uitgevoerd, voldoende vast komen te staan dat de juridische vader niet ook de biologische vader van [minderjarige] is. Daarnaast is gebleken dat de juridische vader en [minderjarige] geen contact meer met elkaar hebben en dat de juridische vader kennelijk in de toekomst geen rol meer wil spelen in het leven van [minderjarige] , terwijl de heer [naam] reeds betrokken is bij de verzorging en opvoeding van [minderjarige] en voornemens is om haar te erkennen indien de erkenning door de juridische vader van [minderjarige] wordt vernietigd.
De erkenning door de juridische vader van [minderjarige] kan op verzoek van de moeder worden vernietigd op grond van artikel 1:205, eerste lid, sub c BW indien de moeder door bedreiging, dwaling, bedrog of tijdens haar minderjarigheid, door misbruik van omstandigheden is bewogen om toestemming te geven voor erkenning. De bijzondere curator concludeert dat van die omstandigheden geen sprake is. Zij adviseert daarom om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek. Aangezien naar de mening van de bijzondere curator wel wordt voldaan aan de vereisten voor vernietiging erkenning op verzoek van het kind op grond van artikel 1:205, eerste lid, sub a BW, verzoekt de bijzondere curator, bij wijze van zelfstandig verzoek, namens [minderjarige] , om de erkenning door de juridische vader van [minderjarige] te vernietigen.
2.6.
Naar aanleiding van de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge
behandeling is besproken, overweegt de rechtbank als volgt.
Vernietiging erkenning op verzoek van de moeder
2.7.
In artikel 1:205, eerste lid BW staat dat een verzoek tot vernietiging van een
erkenning, op de grond dat de erkenner niet de biologische vader is van het kind, kan worden ingediend door de moeder indien zij door bedreiging, dwaling, bedrog of, tijdens haar minderjarigheid, door misbruik van omstandigheden bewogen is toestemming tot de erkenning te geven.
2.8.
De rechtbank overweegt dat de moeder toestemming heeft verleend aan de juridische
vader om de op dat moment nog ongeboren [minderjarige] te erkennen, terwijl zij er kennelijk van overtuigd was dat de juridische vader ook de biologische vader van [minderjarige] is. Dat uit de DNA-test die na de geboorte van [minderjarige] is uitgevoerd, blijkt dat de juridische vader met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet ook de biologische vader van [minderjarige] is, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de erkenning door dwaling tot stand is gekomen. Van de overige in voormeld artikellid genoemde gronden is evenmin sprake. De rechtbank zal de moeder daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek.
Vernietiging erkenning op verzoek van het kind
2.9.
In artikel 1:205, eerste lid BW staat dat een verzoek tot vernietiging van een erkenning, op de grond dat de erkenner niet de biologische vader is van het kind, kan worden ingediend door het kind zelf, tenzij de erkenning tijdens de meerderjarigheid heeft plaatsgevonden. In het vierde lid van dit artikel staat dat het verzoek door het kind wordt ingediend binnen drie jaren nadat het kind bekend is geworden met het feit dat de man vermoedelijk niet zijn biologische vader is. Indien het kind evenwel gedurende zijn minderjarigheid bekend is geworden met dit feit kan het verzoek tot uiterlijk drie jaren nadat het kind meerderjarig is geworden worden ingediend.
2.10.
Nu de bijzondere curator het verzoek namens [minderjarige] heeft ingediend terwijl [minderjarige] nog
minderjarig is, stelt de rechtbank allereerst vast dat het verzoek tijdig is ingediend en dat [minderjarige] derhalve kan worden ontvangen in haar zelfstandige verzoek tot vernietiging erkenning.
2.11.
Gezien de uitslag van de DNA-test die is verricht tussen de heer [naam] en [minderjarige] , die de rechtbank als onweersproken aanneemt, is de rechtbank van oordeel dat voldoende vast staat dat de juridische vader niet ook de biologische vader van [minderjarige] is. Het uitgangspunt van de wetgever is dat het afstammingsrecht zoveel als mogelijk in overeenstemming moet zijn met de biologische werkelijkheid. In het licht van de identiteitsontwikkeling van kinderen, dient dit uitgangspunt als zwaarwegend te worden beschouwd. Gelet hierop en onder voornoemde omstandigheden, waarbij onder meer van belang is dat de biologische vader een rol van betekenis wil spelen in het leven van [minderjarige] en haar daarom ook wil erkennen, is de rechtbank van oordeel dat het belang van [minderjarige] meebrengt dat de juridische situatie in overeenstemming wordt gebracht met de biologische werkelijkheid. De rechtbank acht het dan ook in het belang van [minderjarige] dat de erkenning door de juridische vader van [minderjarige] wordt vernietigd. Het daartoe strekkende zelfstandige verzoek van de bijzondere curator (namens [minderjarige] ) zal daarom worden toegewezen.
Geslachtsnaam
2.12.
Ten overvloede overweegt de rechtbank het volgende. Nadat deze beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, wordt op grond van artikel 1:206, eerste lid, BW de erkenning geacht nimmer gevolg te hebben gehad. Gelet hierop zal [minderjarige] , als gevolg van de vernietiging van de erkenning door de juridische vader, alleen in een familierechtelijke betrekking tot de moeder komen te staan. Daardoor zal zij van rechtswege, op grond van artikel 1:5, eerste lid BW, de geslachtsnaam van de moeder dragen. De rechtbank zal voor de volledigheid verstaan dat [minderjarige] , na het in kracht van gewijsde gaan van deze beschikking, de geslachtsnaam ‘ [geslachtsnaam van de moeder] ’ zal hebben.
Verdeling proceskosten
2.13.
Gelet op de aard van de procedure, zullen de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd. Dat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.
Toesturen beschikking aan de ambtenaar van de burgerlijke stand
2.14.
De rechtbank zal ten slotte bepalen dat de griffier van deze rechtbank, wanneer de beslissing in kracht van gewijsde is gegaan, een afschrift van deze beschikking zal doen toekomen aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Tilburg, om daarin aantekening te doen van deze beschikking.
2.15.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek tot vernietiging erkenning;
3.2.
vernietigt de erkenning van de [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2023, door de heer [de juridische vader] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 2] 1992;
3.3.
verstaat dat [minderjarige] , voornoemd, na het in kracht van gewijsde gaan van deze beschikking, de geslachtsnaam ‘ [geslachtsnaam van de moeder] ’ heeft;
3.4.
compenseert de kosten van partijen in deze procedure in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.5.
bepaalt dat de griffier, wanneer deze uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, een afschrift van deze beschikking zal doen toekomen aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Tilburg om daarin aantekening te doen van deze beschikking.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2024 door mr. Phillips, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Wallerbos als griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.