In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 juni 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de erkenning van een minderjarige. De moeder van de minderjarige verzocht om vernietiging van de erkenning door de juridische vader, terwijl de bijzondere curator een zelfstandig verzoek indiende tot vernietiging van de erkenning. De rechtbank verklaarde de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek, omdat er geen sprake was van dwaling, bedrog of andere gronden die vernietiging rechtvaardigen. De rechtbank oordeelde echter dat het verzoek van de bijzondere curator, namens de minderjarige, wel ontvankelijk was. De rechtbank concludeerde dat de juridische vader niet de biologische vader van de minderjarige is, zoals bevestigd door een DNA-test. Gezien het belang van de minderjarige en de noodzaak om de juridische situatie in overeenstemming te brengen met de biologische werkelijkheid, werd het verzoek van de bijzondere curator toegewezen. De erkenning door de juridische vader werd vernietigd, en de minderjarige zal voortaan de geslachtsnaam van de moeder dragen. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.