ECLI:NL:RBZWB:2024:4919

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
17 juli 2024
Zaaknummer
C/02/418722 / FA RK 24-514
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Struijs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging van hoofdverblijf en zorgregeling voor minderjarige in het kader van ouderschap na relatiebreuk

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 juli 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure tussen een man en een vrouw, die samen een minderjarig kind hebben. De man verzoekt om wijziging van de hoofdverblijfplaats van het kind naar hem, alsook om vervangende toestemming voor inschrijving van het kind op een basisschool. De vrouw verzet zich tegen deze verzoeken en vraagt om toestemming voor behandeling van het kind door een jeugdpsycholoog. De rechtbank heeft de verzoeken van de man, met uitzondering van de regeling voor de zomervakantie, afgewezen. De rechtbank oordeelt dat er onvoldoende zwaarwegende gronden zijn om het hoofdverblijf van het kind te wijzigen, en dat de huidige zorgregeling in het belang van het kind is. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de man zijn verzoek om vervangende toestemming voor schoolinschrijving heeft ingetrokken. De vrouw's verzoek om toestemming voor behandeling van het kind door een jeugdpsycholoog is afgewezen, omdat er geen verzoek om toestemming aan de man is gedaan. De rechtbank heeft de regeling voor de zomervakantie toegewezen, waarbij het kind in de weken 31, 32 en 33 bij de man verblijft. De behandeling van het verzoek om kinderalimentatie is aangehouden tot een pro forma zitting op 30 juli 2024.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/418722 / FA RK 24-514
datum uitspraak: 16 juli 2024
beschikking 1:253a BW
in de zaak van
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. S. Klootwijk,
tegen
[de vrouw] ,
hierna te noemen: de vrouw
,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. A.J.M. van der Borst
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over de verzoeken te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 31 januari 2024 ontvangen verzoek met 9 producties;
- de brief van mr. Klootwijk van 29 mei 2024 met 2 producties;
- het op 3 juni 2024 ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek met 4 producties.
1.2
De verzoeken, behoudens de verzoeken betreffende de kinderalimentatie, zijn mondeling behandeld op 18 juni 2024. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, ieder bijgestaan door hun advocaat.
Tevens was aanwezig een medewerker namens de Raad.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, uit welke relatie het navolgende thans nog minderjarige kind is geboren:
- [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2016.
2.2.
De man heeft de minderjarige erkend.
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
[minderjarige] verblijft bij de vrouw.
2.3.
Bij vonnis van de voorzieningenrechter in deze rechtbank van 2 februari 2022 is (na overeenstemming tussen partijen), uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat de man en [minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar:
- met ingang van 2 februari 2022 op iedere woensdagmiddag, waarbij de man de minderjarige uit school ophaalt en na de voetbaltraining weer bij de vrouw terugbrengt en, wanneer er geen voetbaltraining is, brengt de man de minderjarige op hetzelfde tijdstip terug bij de vrouw als wanneer hij zou doen als er wel een voetbaltraining zou zijn;
- met ingang van 28 januari 2022 eenmaal per veertien dagen van vrijdagmiddag uit school tot zondag 15.00 uur, waarbij de man de minderjarige ophaalt van school op vrijdag en op zondag terugbrengt naar de vrouw.
In aanvulling hierop is bepaald:
- dat voornoemde contactregeling doorloopt in de schoolvakanties van één week;
- dat de overige vakanties bij helfte tussen partijen worden verdeeld, waarbij de minderjarige het ene jaar de eerste week bij de ene ouder verblijft en de tweede week bij de andere ouder verblijft en in het daaropvolgende jaar andersom;
- dat de kerstdagen apart worden verdeeld in die zin dat de minderjarige het ene jaar Eerste Kerstdag bij de ene ouder viert en Tweede Kerstdag bij de andere ouder en in het daaropvolgende jaar andersom;
- dat de minderjarige Oud en Nieuw het ene jaar bij de ene ouder en het ander jaar bij de andere ouder verblijft,
- dat de zomervakantie bij helfte zal worden verdeeld, waarbij de minderjarige drie weken aansluitend bij iedere ouder verblijft;
een en ander nader in onderling overleg door partijen te regelen.

3.De verzoeken

3.1.
De man verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen:
Primair
I. dat [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats zal hebben bij de man, alsmede;
II. dat aan de man vervangende toestemming wordt verleend om [minderjarige] op de [basisschool] aan [adres] [woonplaats 1] , in te schrijven, alsmede;
III. de vrouw te veroordelen om als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] aan de man te betalen een bedrag van € 200,= per maand, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, zulks met ingang van bepaling van het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de man, althans per een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum;
IV. te bepalen dat de bijdrage van de man aan de vrouw in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] zulks met ingang van bepaling van het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de man, dan wel per een in goede justitie te bepalen datum, op nihil wordt gesteld, alsmede;
V. dat de zomervakantie bij helfte wordt gedeeld, waarbij [minderjarige] het ene jaar de eerste drie weken bij de vrouw verblijft en de laatste drie weken bij de man verblijft en het daaropvolgende jaar andersom, alsmede dat [minderjarige] in de zomervakantie van 2024 in de weken 30, 31 en 32 bij de man verblijft:
Subsidiair
I. dat de zorg- en contactregeling in het vonnis van 2 februari 2022 wordt gewijzigd, dan wel aangevuld, waarbij [minderjarige] één keer in de twee weken bij de man verblijft van vrijdagmiddag uit school tot en met zondagavond 19.00 uur, waarbij de man [minderjarige] uit school haalt en de vrouw [minderjarige] op zondagavond bij de man ophaalt, alsmede;
II. dat [minderjarige] éénmaal in de twee weken (in de week dat hij in het weekend geen omgang met de man heeft) op woensdag na schooltijd bij de man verblijft waarbij de man [minderjarige] uit school haalt en de vrouw [minderjarige] om 19.00 uur weer bij de man ophaalt, alsmede;
III. te bepalen dat de tandarts- en huisartsbezoeken en andere medische afspraken worden ingepland in de tijd dat [minderjarige] bij de vrouw verblijft, alsmede;
IV. te bepalen dat [minderjarige] op een nog te bepalen afzwemdatum die op donderdag valt, na schooltijd bij de man zal verblijven, waarbij de man [minderjarige] uit school haalt en om 18.00 uur hem naar afzwemmen zal brengen, waarna de man [minderjarige] weer terug naar de vrouw brengt, dan wel te bepalen dat er een omgangsregeling wordt vastgesteld,
in goede justitie te bepalen.
Zowel primair, als subsidiair te bepalen dat de vrouw een dwangsom verbeurt van € 250,=
per dag en voor iedere dag dat de vrouw de zorg- en contactregeling niet nakomt met een
maximale verbeuring van € 60.000,=, een en ander kosten rechtens.
3.2.
De vrouw voert verweer tegen de verzoeken van de man en verzoekt deze verzoeken als zijnde ongegrond af te wijzen.
Bij wijze van zelfstandig verzoek verzoekt de vrouw haar toestemming te verlenen om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, [minderjarige] te laten behandelen door een jeugdpsycholoog of orthopedagoog van GGZ-POH, althans door een jeugdpsycholoog of orthopedagoog bij een andere erkende instelling.
3.3.
Op de standpunten van partijen en het advies van de Raad wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van de verzoeken, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag, zoals over het hoofdverblijf, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, vervangende toestemming school en (medische) behandeling en andere kwesties betreffende de verzorging en opvoeding van minderjarigen zoals over tandarts- en huisartsbezoeken en andere medische afspraken, op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt alsdan een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
Hoofdverblijf
4.2.
De man legt aan zijn verzoek ten grondslag dat hij zich zorgen maakt over de opvoedsituatie van [minderjarige] bij de vrouw. Zo laat de vrouw [minderjarige] als zij avonddienst heeft geregeld alleen thuis tot 23.00 uur. Ook heeft de vrouw [minderjarige] in december 2023 buitengezet, omdat hij lastig zou zijn. Daarna heeft [minderjarige] de man in december nog tweemaal opgebeld of dat hij hem bij de vrouw wilde komen ophalen. Op 4 januari 2024 werd de man ’s avonds door de vrouw opgebeld met de mededeling dat hij “zijn kind op moest halen”. De man heeft [minderjarige] toen opgehaald, waarbij hij de vrouw niet heeft kunnen spreken. [minderjarige] vertelde de man toen dat zijn moeder hem met een stok op zijn achterhoofd en op zijn rechterarm had geslagen. Even later in januari 2024 is de vrouw voor de man een paar dagen niet bereikbaar geweest, waardoor de man [minderjarige] enkele dagen langer bij hem moest houden. De man erkent dat hij [minderjarige] in juni 2024 twee dagen niet naar school heeft gebracht toen [minderjarige] vanuit de vrouw weer overstuur naar hem toe kwam. De man heeft dat toen netjes gemeld aan school.
Inmiddels is Veilig Thuis betrokken geraakt, van waaruit het CJG hulp gaat inzetten.
4.3.
De vrouw betwist dat zij [minderjarige] bij avonddiensten tot 23.00 uur alleen thuis zou laten.
De vrouw heeft dan altijd oppas. Ook betwist de vrouw dat zij [minderjarige] zou hebben geslagen.
Na de aangifte van de man heeft de vrouw daarover nimmer meer iets vernomen. Juist toen [minderjarige] enkele dagen bij de man verbleef, vernam de vrouw van school dat [minderjarige] daar al enkele dagen niet was verschenen. De man had het kennelijk niet nodig gevonden [minderjarige] naar school te brengen. Ook betwist de vrouw dat zij [minderjarige] zou hebben buitengezet. [minderjarige] is weleens onhandelbaar en wil dan naar de man met wie hij contact opneemt. De vrouw kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de man [minderjarige] tegen haar opstookt. In verband met de bij [minderjarige] kennelijk aanwezige problematiek heeft de vrouw hulp gezocht, waarna zij is verwezen naar POG-GGZ. Dit neemt volgens de vrouw niet weg dat het met [minderjarige] inmiddels stukken beter gaat dan enkele maanden geleden. Volgens de vrouw heeft zij inmiddels meer zicht op hetgeen [minderjarige] in verband met zijn problematiek nodig heeft en zijn de driftbuien waar [minderjarige] last van had nagenoeg verdwenen. Naar de mening van de vrouw dient het verzoek om het hoofdverblijf bij de man te bepalen daarom te worden afgewezen.
4.4.
De rechtbank stelt vast dat partijen verdeeld zijn gebleven over bij welke ouder [minderjarige] zijn hoofdverblijf moet hebben. Een wijziging van het hoofdverblijf is een ingrijpende beslissing. Er moeten zwaarwegende gronden voor bestaan, zeker indien de andere ouder zich daartegen verzet. [minderjarige] heeft zijn gewone verblijf bij de vrouw. Naar het oordeel van de rechtbank is van zwaarwegende gronden om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de man te bepalen niet gebleken. Bovendien ziet de rechtbank, met de raad, in wijziging van het hoofdverblijf niet de oplossing voor het echte probleem, te weten de slechte verstandhouding tussen partijen en hun daardoor gebrekkige samenwerking. Indien het hoofdverblijf wordt gewijzigd zal die situatie niet veranderen. Wel ziet de rechtbank heil in het in te zetten hulpverleningstraject bij [jeugdorganisatie] . Partijen gaan daar met elkaar aan de slag, onder meer om hun onderlinge samenwerking te verbeteren. De rechtbank zal het verzoek van de man inzake het hoofdverblijf gelet op het voorgaande afwijzen.
Vervangende toestemming inschrijving school
4.5.
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling zijn verzoek ingetrokken. De gronden van dit verzoek kunnen daarom niet meer worden onderzocht, zodat het verzoek zal worden afgewezen.
Verdeling zomervakantie
4.6.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de man abusievelijk verzocht heeft om [minderjarige] in de zomervakantie van 2024 in de weken 30, 31 en 32 bij hem te laten verblijven: dit moet zijn de weken 31, 32 en 33. Met het aangepaste verzoek van de man stemt de vrouw in. Het verzoek zal dan ook worden toegewezen, nu niet gebleken is dat het belang van [minderjarige] zich hiertegen verzet.
Wijziging zorgregeling
4.7.
Op dit geschil zijn de artikelen 1:253a juncto 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing.
Ingevolge artikel 1:377e BW kan de rechtbank op verzoek van de ouders of een van hen een beslissing inzake een zorgregeling wijzigen indien de omstandigheden nadien zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
4.8.
De man zou graag meer tijd met [minderjarige] willen doorbrengen en [minderjarige] in de gelegenheid willen stellen om ook met vriendjes bij hem in de buurt te spelen. Daarom verzoekt de man (subsidiair) om de zorgregeling in de weekenden te laten voortduren tot 19.00 uur en de woensdagen dat hij omgang heeft met [minderjarige] eveneens tot 19.00 uur te laten voortduren. Daarbij is de man van mening dat ook de vrouw haar aandeel dient te leveren in het halen en brengen van [minderjarige] , in die zin dat de vrouw voortaan [minderjarige] bij hem ophaalt.
4.9.
De vrouw vindt dat de reden van de man om de omgang op de woensdagen voortaan tot 19.00 uur te laten voortduren geen opgeld doet, omdat [minderjarige] bij de man geen vriendjes heeft. Ook voor wijziging van de weekendregeling acht de vrouw geen grond aanwezig. De vrouw acht een dergelijke wijziging te belastend voor [minderjarige] . [minderjarige] heeft veel rust nodig en is snel overprikkeld als hij zijn rust niet krijgt. De man brengt [minderjarige] veelal onder bij zijn ouders. De vrouw vermoedt dat het veelvuldig over en weer brengen van [minderjarige] naar en van de ouders van de man kennelijk problemen oplevert voor de man.
4.10.
Nu de man geen gegronde reden heeft aangevoerd waarom het in het belang van [minderjarige] is dat de bestaande zorg- en contactregeling zou moeten worden gewijzigd, ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om het verzoek van de man toe te wijzen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat partijen bij [jeugdorganisatie] met elkaar een bemiddelingstraject ingaan. Dat is een uitgelezen gelegenheid voor partijen om te proberen nader tot elkaar te komen, zodat een regeling tot stand kan komen die door beide ouders wordt gedragen. Het verzoek van de man tot wijziging van de zorgregeling zal dan ook worden afgewezen.
Dwangsom
4.11.
Nu de rechtbank de vrouw volgt in haar standpunt dat het verzoek van de man tot wijziging van de reguliere zorgregeling moet worden afgewezen en de vrouw instemt met de door de man voorgestelde zorgregeling voor de zomervakantie, ziet de rechtbank geen aanleiding aan het niet nakomen van de zorgregeling door de vrouw een dwangsom te verbinden. Het verzoek van de man wordt afgewezen.
Tandarts- en huisartsbezoeken en andere medische afspraken4.11. Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen het met elkaar eens geworden dat de man voortaan de tandartsbezoeken van [minderjarige] inplant en wel in de tijd dat [minderjarige] bij hem is. Voor wat betreft overige medische (spoed)afspraken gaat de rechtbank er van uit dat partijen daarover met elkaar in gesprek zullen treden. Gelet op de overeenstemming zal de rechtbank het oorspronkelijke verzoek van de man afwijzen.
Omgang tijdens afzwemmen4.12. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man dit verzoek ingetrokken. Ook dit verzoek van de man zal daarom worden afgewezen, nu de gronden ervan niet meer kunnen worden onderzocht.
Vervangende toestemming jeugdpsycholoog of orthopedagoog van GGZ-POH, althans door een jeugdpsycholoog of orthopedagoog bij een andere erkende instelling.
4.13.
De vrouw heeft in verband met bij [minderjarige] aanwezige problematiek hulp gezocht, waarna zij is verwezen naar POG-GGZ. Omdat de man weigert zijn toestemming te verlenen, kon deze hulp niet worden opgestart. De vrouw is van mening dat het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is dat hij alsnog door een jeugdpsycholoog van POG-GGZ zal worden onderzocht en waar nodig zal worden behandeld.
4.14.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de vrouw nimmer aan de man om toestemming voor de door haar gewenste behandeling van [minderjarige] heeft verzocht. Reeds om die reden kan van vervangende toestemming geen sprake zijn. Bovendien heeft de man zich bereid verklaard om aan een voor [minderjarige] benodigd hulpverleningstraject mee te werken. Indien mocht blijken dat voor [minderjarige] behandeling noodzakelijk is, gaat de rechtbank er nadrukkelijk vanuit dat de man daarvoor zijn toestemming zal verlenen. Het verzoek van de vrouw zal worden afgewezen.
Kinderalimentatie4.15. Nu, zoals aangekondigd, tijdens de mondelinge behandeling geen behandeling heeft plaatsgevonden van het verzoek van de man betreffende kinderalimentatie, zal de rechtbank dit verzoek voor de duur van twee weken aanhouden. De rechtbank verwacht dat de advocaten van partijen de rechtbank uiterlijk op na te melden pro forma datum zullen berichten op welke wijze dit verzoek van de man moet worden afgedaan.

5.De beslissing

De rechtbank
bepaalt dat de zomervakantie bij helfte tussen partijen wordt gedeeld, waarbij [minderjarige] het ene jaar de eerste drie weken bij de vrouw verblijft en de laatste drie weken bij de man verblijft en het daaropvolgende jaar andersom, alsmede dat [minderjarige] in de zomervakantie van 2024 in de weken 31, 32 en 33 bij de man verblijft;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst, behoudens het verzoek betreffende de kinderalimentatie, alle overige verzoeken af;
houdt de behandeling van het verzoek van de man betreffende kinderalimentatie aan tot
dinsdag, 30 juli PRO FORMA, zulks met inachtneming van hetgeen hiervoor onder 4.15 is overwogen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. Struijs, en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2024, in tegenwoordigheid van Van Dongen, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op: [1]

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.