ECLI:NL:RBZWB:2024:493

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
30 januari 2024
Zaaknummer
C/02/416212 / JE RK 24-2061 en C/02/417853 / JE RK 24-32
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Graaf
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 januari 2024 een (nadere) beschikking gegeven over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2010 in Polen. De gecertificeerde instelling, Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering, heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van de minderjarige te verlengen voor de duur van een jaar, en om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 12 februari 2024. De ouders van de minderjarige zijn belast met het ouderlijk gezag en hebben bijgestaan door hun advocaat, mr. M.T.E. Kranenburg. Tijdens de mondelinge behandeling op 24 januari 2024 hebben de ouders aangegeven dat zij blij zijn met de vooruitgang en de mogelijkheid van een thuisplaatsing van hun kind. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders goed meewerken aan de hulpverlening, maar dat er nog ontwikkelingsbedreigingen zijn, zoals de alcoholverslaving van de moeder. De rechtbank heeft besloten de ondertoezichtstelling te verlengen tot 2 maart 2025 en de machtiging tot uithuisplaatsing tot 12 februari 2024. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de ontwikkeling van de minderjarige niet in gevaar komt door een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummers: C/02/416212 / JE RK 24-2061
C/02/417853 / JE RK 24-32
Datum uitspraak: 24 januari 2024
(Nadere) beschikking over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaken van
LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING EN RECLASSERING,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
gevestigd te Eindhoven,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2010 in [geboorteplaats] (Polen),
hierna te noemen: [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
[de vader] ,
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] .
De ouders worden, voor zover het betreft het restantverzoek tot machtiging uithuisplaatsing, bijgestaan door mr. M.T.E. Kranenburg, advocaat te Roosendaal.

1.Het (verdere) verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • de in de zaak met kenmerk C/02/416212 / JE RK 23-2061 gegeven beschikking en alle daarin genoemde stukken;
  • het verzoekschrift verlenging ondertoezichtstelling met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 5 januari 2024. Dit verzoekschrift is geregistreerd onder kenmerk C/02/417853 / JE RK 24-32;
  • het schriftelijke verslag van de GI van 19 januari 2024 met bijlagen.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 24 januari 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de ouders met hun advocaat. De ouders werden tevens (telefonisch) bijgestaan door mevrouw [naam] , tolk in de Poolse taal;
- een vertegenwoordiger van de GI.
1.3.
De rechtbank heeft [minderjarige] in de gelegenheid gesteld om ten aanzien van het verzoek verlenging ondertoezichtstelling haar mening over het verzoek kenbaar te maken. [minderjarige] heeft daarvan geen gebruik gemaakt. Ten aanzien van het restantverzoek machtiging uithuisplaatsing is [minderjarige] reeds eerder in de procedure gehoord.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van 28 augustus 2023 heeft de kinderrechter [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI, met ingang van 2 september 2023 tot 2 maart 2024.
2.3.
Bij (nadere) beschikking van 18 december 2023 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg (bij tante vaderszijde) verlengd, met ingang van 5 januari 2024 tot 2 februari 2024.
2.4.
Op grond van bovengenoemde machtiging verblijft [minderjarige] bij tante (vz.).

3.De verzoeken

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar.
Ook ligt nog voor het restantverzoek van de GI tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg over de periode 2 februari 2024 tot 5 maart 2024.
GI verzoekt de beslissingen uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Gelet op de nauwe samenhang van beide verzoeken van de GI, zijn deze verzoeken tijdens de mondelinge behandeling gelijktijdig behandeld.

4.De standpunten

4.1.
De GI heeft schriftelijk en tijdens de mondelinge behandeling het volgende – kort samengevat – aan de verzoeken ten grondslag gelegd. De GI ziet twee ouders die goed meewerken en met alle liefde de zorg voor [minderjarige] weer willen oppakken. De GI denkt dat dit ook binnen een aanvaardbare termijn kan. Echter ziet de GI nog een aantal ontwikkelingsbedreigingen voor [minderjarige] , zoals de alcoholverslaving van de moeder, waardoor zij fysiek en emotioneel er onvoldoende kan zijn voor [minderjarige] , de hygiëne en sociale contacten van [minderjarige] en de huisvesting van ouders.
De omgangscontacten tussen de ouders en [minderjarige] zijn in de afgelopen periode goed verlopen. De vader is vanwege zijn werk geregeld afwezig geweest. De moeder heeft via de huisarts haar bloeduitslagen over haar alcoholgebruik gedeeld met de GI. Deze waren allen negatief. De huisarts heeft toegezegd dat de moeder in verband met haar alcoholgebruik voorlopig elke week testen mag blijven afleggen. Van de huisarts heeft de GI begrepen dat de moeder dat ook doet. Met haar persoonlijke behandeltraject bij de GGZ zal de moeder pas in april 2024 kunnen starten.
Gezien de vooruitgang in het gezin is de GI van mening dat een thuisplaatsing van [minderjarige] op korte termijn gerealiseerd kan worden. Vanaf 2 februari 2024 zal gestart worden met een stapsgewijze terugkeer van [minderjarige] naar huis. Uiteindelijk zal op 12 februari 2024 de thuisplaatsing van [minderjarige] daadwerkelijk gerealiseerd zijn. Daarbij zal er vanaf 2 februari 2024 gewerkt worden met een veiligheidsplan, waarin er duidelijke afspraken gemaakt kunnen worden met de ouders en [minderjarige] als de moeder een terugval heeft in haar alcoholgebruik. Daarnaast zal vanuit Groei-Jeugdhulp systeemtherapie worden ingezet om de ouders weer terug te zetten in hun rol als ouder. Naar verwachting zal de systeemtherapie over zo’n vier weken starten en zal deze grofweg zo’n half jaar in beslag gaan nemen.
De hulpverlener van [hulpverlening] is inmiddels een vertrouwd gezicht geworden voor [minderjarige] . Zij zal [minderjarige] ondersteunen in gebeurtenissen die zij de afgelopen tijd heeft meegemaakt en zal het gezin blijven ondersteunen met praktische zaken, zoals de taalbarrière van de ouders.
Concluderend acht de GI een ondertoezichtstelling voor de duur van één jaar nog aangewezen en hecht zij niet langer belang aan een machtiging uithuisplaatsing voor de periode na 12 februari 2024.
4.2.
De ouders hebben bij monde van hun advocaat verklaard dat zij blij zijn dat een thuisplaatsing van [minderjarige] in zicht komt. Indien de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing zal verlengen tot maximaal 12 februari 2024, stemmen de ouders daarmee in. De ouders beamen dat zij tot dusver aan alle hulpverlening goed hebben meegewerkt. Ook beamen zij dat hen duidelijk is wat van hen in de komende periode wordt verwacht. Een verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden vinden de ouders te lang. De ouders staan voor dat de ondertoezichtstelling voor hooguit een half jaar wordt verlengd. De ouders merken nog op met [hulpverlening] een prettige samenwerking te hebben.

5.De (nadere) beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De rechtbank zal daarom de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengen (artikel 1:260, eerste lid, BW). Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW). De kinderrechter overweegt hierbij als volgt.
5.2.
Het is positief om te kunnen constateren dat de ouders in het belang van [minderjarige] in de afgelopen periode goed aan de hulpverlening hebben meegewerkt. De thuisplaatsing van [minderjarige] komt daardoor in zicht. Bij een verder positief verloop zal de thuisplaatsing op 12 februari 2024 kunnen zijn gerealiseerd. De kinderrechter gaat er van uit dat de ouders zich in positieve zin zullen blijven opstellen en ziet hierin aanleiding om de machtiging tot uithuisplaatsing nog te verlengen tot 12 februari 2024. Het overige gedeelte van het hierover gedane verzoek zal zij afwijzen.
Ten aanzien van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling hebben de ouders verzocht om deze maatregel in duur te beperken tot maximaal een half jaar.
De kinderrechter begrijpt dat verzoek van de ouders, maar is van oordeel dat een half jaar ontoereikend zal zijn om vast te kunnen stellen dat de bereikte doelen binnen de ondertoezichtstelling op dat moment reeds zullen zijn bereikt. Zo zal de systeemtherapie vanuit Groei-Jeugdhulp over zo’n vier weken pas van start gaan. Naar verwachting zal deze vanaf dat moment tenminste nog zo’n half jaar in beslag gaan nemen. Het persoonlijke hulpverleningstraject van de moeder bij de GGZ zal pas starten in april 2024. Nog onduidelijk is hoeveel tijd daarmee gemoeid zal zijn. De ontwikkelingen hierin zullen allen moeten worden afgewacht.
De kinderrechter staat voor dat de ouders in de komende periode, ook met behulp van hun persoonlijke hulpverlening vanuit [hulpverlening], in alle rust (verder) kunnen werken aan het behalen van de navolgende hulpverleningsdoelen binnen de ondertoezichtstelling:
- [minderjarige] kan er op vertrouwen dat haar ouders er fysiek en emotioneel zijn voor
haar;
- [minderjarige] kan contact leggen met leeftijdsgenoten en kan die vriendschappen
onderhouden;
- [minderjarige] woont op een vaste verblijfplaats, zonder dat ze zich zorgen hoeft te maken
om op straat te komen staan;
- [minderjarige] heeft een goede persoonlijke hygiëne;
- [minderjarige] kan zwemmen;
- [minderjarige] doet enkel huishoudelijke taken die aansluiten bij haar leeftijd.
5.3.
Het voorgaande brengt met zich dat het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van één jaar zal worden toegewezen en dat de machtiging tot uithuisplaatsing zal worden verlengd tot 12 februari 2024 en dat het overige gedeelte van dat verzoek zal worden afgewezen.
5.4.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van de minderjarige noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 2 maart 2024 tot 2 maart 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg (bij tante vaderszijde), met ingang van 2 februari 2024 tot 12 februari 2024;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het resterende deel van het verzoek machtiging tot uithuisplaatsing af.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2024 door mr. De Graaf, kinderrechter, in aanwezigheid van Van Dongen als griffier, en op schrift gesteld op 30 januari 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.