ECLI:NL:RBZWB:2024:4957

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
11139918 VV EXPL 24-50 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. Eijssen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot toegang tot woning in kort geding met afwijzing wegens gebrek aan spoedeisend belang

In deze zaak heeft de eisende partij, aangeduid als [eiser], een kort geding aangespannen tegen de gedaagde partij, aangeduid als [gedaagde], met het verzoek om toegang tot een woning te verkrijgen. [eiser] stelt dat er een huurovereenkomst tot stand is gekomen tussen haar en [gedaagde], die tijdelijk in het buitenland verblijft. [eiser] heeft een spoedeisend belang bij haar vordering, omdat zij op zoek is naar woonruimte na een echtscheiding en momenteel tijdelijk bij een vriendin verblijft. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat [eiser] onvoldoende heeft aangetoond dat er sprake is van een spoedeisend belang. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiser] in haar huidige situatie, hoewel niet ideaal, voldoende alternatieve woonruimte heeft en dat de situatie niet onhoudbaar is. Bovendien heeft [gedaagde] betwist dat er een huurovereenkomst tot stand is gekomen, en heeft zij aangegeven dat zij toestemming van haar hypotheekverstrekker en de gemeente nodig had om de woning te verhuren, wat zij niet had verkregen. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de vorderingen van [eiser] moeten worden afgewezen, en heeft [eiser] veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 11139918 \ VV EXPL 24-50
Vonnis in kort geding van 17 juli 2024
in de zaak van
[eiser],
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. F.H.J. de Graaf,
tegen
[gedaagde],
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. T. Delmée.
De zaak in het kort
[eiser] stelt dat tussen haar en [gedaagde] een huurovereenkomst tot stand is gekomen. [eiser] vordert om [gedaagde] te veroordelen haar toegang tot de woning de verstrekken. In een procedure in kort geding, moet eerst worden beoordeeld of er een spoedeisend belang is. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd dat zij een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. Daarom worden de vorderingen afgewezen. Hoe tot dit oordeel is gekomen wordt in dit vonnis toegelicht.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
 de dagvaarding van 17 juni 2024 met bijlage;
 de conclusie van antwoord met bijlagen;
 twee aanvullende bijlagen van [eiser] ;
 een aanvullende bijlage van [gedaagde] ;
 de mondelinge behandeling van 1 juli 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
 de pleitnota van [eiser] .

2.De feiten

Voor zover voor de beoordeling van belang, staan tussen partijen de volgende feiten vast:
a. [gedaagde] is eigenaar van de woning aan de [adres] in [plaats] .
[gedaagde] verblijft voor een periode van maximaal 18 maanden in het buitenland vanwege het werk van haar echtgenoot.
[eiser] is op zoek naar woonruimte vanwege een echtscheiding.

3.Het geschil

Het standpunt van [eiser]
3.1
vordert - samengevat - [gedaagde] te veroordelen om haar toegang tot het gehuurde te verschaffen.
3.2
[eiser] legt aan haar vordering het volgende ten grondslag. [eiser] en [gedaagde] zijn via een gemeenschappelijke vriendin met elkaar in contact gekomen. Omdat [gedaagde] tijdelijk in het buitenland ging wonen, was zij op zoek naar een huurder voor haar woning. Vanwege de echtscheiding, is [eiser] op zoek naar woonruimte voor haarzelf en haar dochter op de dagen dat zij de zorg voor haar heeft. [gedaagde] heeft [eiser] een onvoorwaardelijk aanbod gedaan om haar woning tijdelijk te huren. Dat aanbod heeft [eiser] aanvaard en er is tussen partijen een huurovereenkomst tot stand gekomen. Inmiddels verblijft [gedaagde] in het buitenland, maar heeft zij [eiser] niet de toegang tot het gehuurde gegeven. [eiser] heeft een spoedeisend belang bij haar vordering. Op dit moment verblijft zij in de woning van een vriendin, maar dat is tijdelijk voor twee maanden. Als [eiser] straks niet meer in de woning van haar vriendin kan verblijven, woont zij in een kleine studio. In die studio kan zij haar dochter niet ontvangen omdat het te klein en één open ruimte zonder aparte slaapkamer is. Ook is de studio onveilig voor haar dochter, die 2,5 jaar oud is. In de studio zit een open wenteltrap met spijlen. De dagen dat [eiser] de zorg voor haar dochter heeft, gaat zij naar de voormalige echtelijke woning. Haar ex-partner is op dat moment dan ook in de woning. Vanwege de echtscheiding, is de verstandhouding tussen [eiser] en haar ex-partner verslechterd. [eiser] heeft een spoedeisend belang om zo snel mogelijk toegang tot het gehuurde te verkrijgen, zodat zij haar dochter in die woning kan ontvangen.
Het standpunt van [gedaagde]
3.3
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.4
[gedaagde] brengt het volgende naar voren. Er is tussen partijen geen huurovereenkomst tot stand gekomen. Partijen hebben alleen gesproken over het eventueel sluiten van een huurovereenkomst. Tussen partijen is gesproken over het eventueel tijdelijk huren van de woning van [gedaagde] door [eiser] . De gesprekken die partijen daarover hebben gevoerd, zijn voornamelijk mondeling geweest. [gedaagde] heeft daarbij steeds aangegeven dat zij, voordat zij een definitieve huurovereenkomst kon sluiten, toestemming voor verhuur van de hypotheekverstrekker nodig heeft. Deze toestemming heeft zij uiteindelijk niet gekregen. Ook heeft [gedaagde] voor het verhuren van haar woning toestemming van de gemeente nodig. Omdat zij minder dan vier jaar eigenaar is van de woning, mag zij de woning vanwege gemeentelijke regelgeving niet verhuren. Op enig moment stuurde [eiser] een concept huurovereenkomst naar [gedaagde] . Hierin werd niet gesproken over het tijdelijke huren van de woning, maar zou het een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd zijn. Dit is in ieder geval nooit de bedoeling geweest van [gedaagde] . Na haar verblijf in het buitenland, wil zij terugkeren in de woning. Nadat [gedaagde] het concept had ontvangen, is zij advies gaan inwinnen bij kennissen. Die hebben [gedaagde] afgeraden haar woning op deze manier te verhuren. Daarna heeft [gedaagde] aan [eiser] laten weten dat zij de woning niet aan haar ging verhuren. Er is tussen partijen dan ook nooit een huurovereenkomst tot stand gekomen.
3.5
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

De beoordeling in kort geding
4.1
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De kantonrechter moet daarom eerst beoordelen of [eiser] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de kantonrechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
Spoedeisend belang
4.2
Eerst moet worden beoordeeld of [eiser] een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. Zij heeft naar voren gebracht dat zij op korte termijn woonruimte nodig heeft. Als zij geen toegang tot de woning van [gedaagde] krijgt, moet zij terug naar de situatie waarin zij in de studio verblijft en teruggaat naar de echtelijke woning op de dagen dat zij de zorg voor haar dochter heeft. [gedaagde] betwist dat hiermee sprake is van een spoedeisend belang. Daarnaast wijst [gedaagde] op het risico dat zij loopt als de vorderingen worden toegewezen nu zij geen toestemming heeft van de hypotheekverstrekker om haar woning te verhuren.
4.3
De kantonrechter oordeelt als volgt. De situatie waar [eiser] zich in bevindt is niet ideaal, maar dat deze onmogelijk is, heeft zij onvoldoende onderbouwd. Zij heeft woonruimte in de studio en kan de dagen dat zij de zorg voor haar dochter heeft in de voormalige echtelijke woning verblijven. Dat die situatie onhoudbaar is, heeft zij onvoldoende gesteld en is niet gebleken. Daarnaast kan zij eventueel de studio veilig maken en haar dochter daar ontvangen. Het verblijf in de woning van [gedaagde] zou ook tijdelijk zijn. Als [gedaagde] terugkeert uit het buitenland, moet [eiser] toch op zoek naar andere woonruimte. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] geen spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen.
Kans van slagen in een bodemprocedure
4.4
Ten overvloede wordt opgemerkt dat [gedaagde] in haar verweer heeft aangevoerd dat er geen huurovereenkomst tot stand is gekomen. Zij brengt naar voren dat zij in de gesprekken over het eventueel verhuren van haar woning altijd een voorbehoud heeft gemaakt. [gedaagde] had toestemming van de hypotheekverstrekker en de gemeente nodig, voordat zij een huurovereenkomst met [eiser] zou kunnen sluiten. Dat deze voorbehouden zijn gemaakt, wordt door [eiser] betwist. In deze procedure kan dit niet worden vastgesteld, hiervoor is nadere bewijslevering nodig. Het gevolg daarvan is, dat in deze procedure in kort geding niet kan worden vastgesteld dat de vorderingen van [eiser] in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Tegenover het belang van [eiser] , staat ook het belang van [gedaagde] om na haar verblijf in het buitenland terug te kunnen keren in haar woning. Als de vorderingen van [eiser] zouden worden toegewezen, kunnen de juridische en financiële consequenties voor [gedaagde] verstrekkend zijn, omdat zij geen toestemming heeft van de hypotheekverstrekker om haar woning te verhuren. Dit belang van [gedaagde] weegt zwaarder dan het belang dat [eiser] bij de woning heeft.
Conclusie
4.5
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] geen spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. De vorderingen van [eiser] worden dan ook afgewezen.
Proceskosten
4.6
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
543,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
678,00

5.De beslissing

De kantonrechter
1. wijst de vorderingen van [eiser] af,
2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 678,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Eijssen en in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2024.