In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 juli 2024 een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De ondertoezichtstelling was eerder verlengd tot 16 juli 2024, maar de gecertificeerde instelling (GI), Stichting Jeugdbescherming Brabant, heeft op de laatste dag van deze termijn een verzoek ingediend om de ondertoezichtstelling met zes maanden te verlengen. De kinderrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het niet aanvaardbaar is dat een verzoek tot verlenging zo kort voor afloop van de termijn wordt ingediend, waardoor het onmogelijk is om een mondelinge behandeling te plannen voor het verstrijken van de termijn.
Desondanks heeft de kinderrechter besloten om de ondertoezichtstelling ambtshalve te verlengen voor de duur van een maand, omdat aan de gronden voor verlenging lijkt te zijn voldaan en het belang van [minderjarige] zwaarder weegt dan het abrupt beëindigen van de maatregel. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De behandeling van het resterende deel van het verzoek zal later mondeling worden behandeld. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, Joosen.