Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Het verloop van de procedure
2.De feiten
3.Het verzoek
4.De standpunten
In een eerder onderzoek (van 30 mei 2023) werd nog geconcludeerd dat een ondertoezichtstelling van [minderjarige] niet nodig was, omdat de ernstig bedreigde ontwikkeling van [minderjarige] met vrijwillige hulpverlening kon worden afgewend. Die verwachting bleek onjuist. De Raad verzoekt daarom nu wel om [minderjarige] onder toezicht te stellen.
De Raad stelt hiertoe dat er zorgen zijn over de sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling van [minderjarige] , omdat zij al geruime tijd opgroeit in een spanningsvolle opvoedsituatie (met spanningen rondom de buren en spanningen tussen de moeder en de vader van [naam 1] , halfbroertje van [minderjarige] ) en zij belast wordt met volwassenproblematiek. Naar de mening van de Raad komt [minderjarige] daardoor onvoldoende aan leren toe en mist zij de aansluiting met de leerstof. Een andere zorg is [minderjarige] ’s relatie met haar vader. Zo geeft [minderjarige] aan haar vader te missen en hem meer te willen zien, maar geeft zij tegelijkertijd aan dat ze niet bij hem kan logeren omdat er “iets ergs gebeurd is”. Mogelijk voelt [minderjarige] zich schuldig en niet geheel gewenst in de gezinssituatie van vader.
De Raad ziet in elk geval een betrokken vader.
De moeder heeft al veel hulp en accepteert deze. Echter constateert de hulpverlening dat de moeder het niet voor elkaar krijgt om zich daarop te focussen. Daarvoor is de persoonlijke ballast van de moeder te groot, onder andere door de problemen met de vader van halfbroertje [naam 1] en de problemen met de buren en wat daaruit voortvloeit. Ook zijn er nog de zorgen over het middelengebruik van de moeder. Positief is dat inmiddels bekend is dat de moeder een andere woning toegewezen gaat krijgen (in [plaats] ). De moeder kan daar met haar kinderen een nieuwe start maken.
5.De beoordeling
6.De beslissing
- door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.