ECLI:NL:RBZWB:2024:4965

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 juli 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
C/02/423880 / JE RK 24-1177
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Gessel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar de noodzaak van ondertoezichtstelling van een minderjarige in een complexe opvoedsituatie

Op 15 juli 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. De kinderrechter heeft de ouders van [minderjarige], de moeder en de vader, als belanghebbenden aangemerkt. De moeder, bijgestaan door mr. N. Schiettekatte, heeft aangegeven dat zij niet veel problemen heeft met de ondertoezichtstelling, maar vraagt zich af of deze noodzakelijk is. De vader heeft geen sterke bezwaren tegen de ondertoezichtstelling en vindt dat [minderjarige] zich in een veilige situatie bevindt.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder goed meewerkt aan de hulpverlening, maar dat er al jarenlang geen stabiele opvoedsituatie voor [minderjarige] is. De Raad heeft zorgen geuit over de sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling van [minderjarige], die opgroeit in een spanningsvolle omgeving. De kinderrechter concludeert dat de situatie van [minderjarige] ernstig bedreigd wordt en dat de hulpverlening niet voldoende is om deze bedreiging weg te nemen. Daarom heeft de kinderrechter besloten om [minderjarige] onder toezicht te stellen van de Stichting Jeugdbescherming Brabant voor de duur van twaalf maanden, met als doel dat [minderjarige] zich kan focussen op school en op een gezonde emotionele ontwikkeling.

De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de maatregel onmiddellijk van kracht is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter hoopt dat de verhuizing van de moeder met [minderjarige] naar een nieuwe woning zal bijdragen aan een stabielere opvoedsituatie. De kinderrechter heeft de beschikking op 15 juli 2024 in het openbaar uitgesproken en op schrift gesteld op 18 juli 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/423880 / JE RK 24-1177
Datum uitspraak: 15 juli 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
Zeeland-West-Brabant, Breda,
hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2014 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
bijgestaan door mr. N. Schiettekatte te Rotterdam,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT, locatie Etten-Leur,
hierna te noemen de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 19 juni 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 15 juli 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- de moeder;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- twee vertegenwoordigers van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] uitgenodigd om haar mening te geven. [minderjarige] heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.

2.De feiten

2.1.
De ouders hebben gezamenlijk het gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] heeft haar hoofdverblijf bij de moeder.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1.
De Raad legt aan zijn verzoek het volgende ten grondslag.
In een eerder onderzoek (van 30 mei 2023) werd nog geconcludeerd dat een ondertoezichtstelling van [minderjarige] niet nodig was, omdat de ernstig bedreigde ontwikkeling van [minderjarige] met vrijwillige hulpverlening kon worden afgewend. Die verwachting bleek onjuist. De Raad verzoekt daarom nu wel om [minderjarige] onder toezicht te stellen.
De Raad stelt hiertoe dat er zorgen zijn over de sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling van [minderjarige] , omdat zij al geruime tijd opgroeit in een spanningsvolle opvoedsituatie (met spanningen rondom de buren en spanningen tussen de moeder en de vader van [naam 1] , halfbroertje van [minderjarige] ) en zij belast wordt met volwassenproblematiek. Naar de mening van de Raad komt [minderjarige] daardoor onvoldoende aan leren toe en mist zij de aansluiting met de leerstof. Een andere zorg is [minderjarige] ’s relatie met haar vader. Zo geeft [minderjarige] aan haar vader te missen en hem meer te willen zien, maar geeft zij tegelijkertijd aan dat ze niet bij hem kan logeren omdat er “iets ergs gebeurd is”. Mogelijk voelt [minderjarige] zich schuldig en niet geheel gewenst in de gezinssituatie van vader.
De Raad ziet in elk geval een betrokken vader.
De moeder heeft al veel hulp en accepteert deze. Echter constateert de hulpverlening dat de moeder het niet voor elkaar krijgt om zich daarop te focussen. Daarvoor is de persoonlijke ballast van de moeder te groot, onder andere door de problemen met de vader van halfbroertje [naam 1] en de problemen met de buren en wat daaruit voortvloeit. Ook zijn er nog de zorgen over het middelengebruik van de moeder. Positief is dat inmiddels bekend is dat de moeder een andere woning toegewezen gaat krijgen (in [plaats] ). De moeder kan daar met haar kinderen een nieuwe start maken.
Door en namens de moeder is verklaard niet veel problemen te hebben met een ondertoezichtstelling. Vraag is volgens de advocaat van de moeder of de maatregel noodzakelijk en gerechtvaardigd is. Alles overwegende is het antwoord namens de moeder daarop “neen”. Met name met mevrouw [naam 2] van het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) heeft de moeder een goede samenwerkingsrelatie. Veilig Thuis geeft aan het belangrijk te vinden dat het CJG en [ggz-instelling] betrokken blijven. De moeder kan zich dat voorstellen. Ook de Raad geeft aan dat de huidige hulpverlening doorgang moet blijven vinden. Volgens de moeder is zij het daar ook mee eens en werkt zij ook goed mee. Van middelengebruik is al geruime periode geen sprake meer. Naar de mening van de moeder lijkt de Raad een ondertoezichtstelling voornamelijk nodig te vinden, omdat er voor [minderjarige] nog geen individuele hulp is ingezet, maar ook daar staat de moeder achter. Echter is het CJG van mening dat alvorens die hulp moet worden ingezet, [minderjarige] eerst een periode van continue rust moet kunnen ervaren, zoals ook in het rapport op bladzijde 24 staat weergegeven.
De verhuizing naar [plaats] en de start op een nieuwe school zal al veel van [minderjarige] vergen. De hulp aan [minderjarige] kan beter op een later moment worden ingezet. De moeder beaamt dat [minderjarige] vaak moe was. De moeder heeft daarvoor tips en adviezen ontvangen van de opvoedondersteuning. Sindsdien zit [minderjarige] bijvoorbeeld niet meer tot ’s avonds laat op haar smartphone en is zij minder moe. Volgens de moeder heeft zij ook de adviezen opgevolgd om [minderjarige] wat strakker op te voeden en meer duidelijkheid te bieden. Dat zij dat eerder minder deed was er volgens de moeder in gelegen dat [minderjarige] in het verleden een jaar lang niet bij haar heeft gewoond en zij dat wilde compenseren. In zijn algemeenheid ontwikkelt [minderjarige] zich in positieve zin en accepteert de moeder alle hulp. Namens de moeder wordt daarom primair geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek. Subsidiair is namens de moeder verzocht om de maatregel in duur te beperken tot zes maanden.
4.2.
De vader verklaart dat hij niet zoveel heeft toe te voegen aan hetgeen door of namens de moeder naar voren is gebracht. Of de kinderrechter wel of geen ondertoezichtstelling zal uitspreken maakt de vader niet veel uit. Naar de mening van de vader bevindt [minderjarige] zich momenteel in elk geval in een veilige situatie. Ook positief is volgens de vader dat de samenwerking tussen hem en de moeder inmiddels flink is verbeterd. Tot slot acht de vader positief dat [minderjarige] onlangs is overgegaan naar groep 6.
4.3.
De GI brengt naar voren dat het goed is om te constateren dat de situatie voor [minderjarige] inmiddels is verbeterd. Ook constateert zij dat die situatie pas zo’n anderhalve maand zo is. Naar de mening van de GI is de verbeterde situatie daardoor nog kwetsbaar en dient gewaarborgd te worden dat deze dit keer duurzaam van aard zal zijn. De GI ondersteunt het verzoek tot ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar.

5.De beoordeling

5.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.2.
De kinderrechter stelt vast dat de moeder een ondertoezichtstelling niet nodig en ongerechtvaardigd vindt, omdat zij goed aan alle benodigde hulpverlening meewerkt. Dit wordt door alle betrokkenen ook beaamd. Echter blijkt uit het rapport van de Raad ook dat deze hulpverlening al jarenlang niet heeft kunnen zorgen voor een rustige, stabiele opvoedingssituatie voor [minderjarige] zonder spanningen. Telkenmale doemt er een gebeurtenis op in het leven van de moeder die in haar leven, en daardoor ook in het leven van [minderjarige] , voor onrust zorgt. Daarbij blijkt de moeder qua handelen vrij impulsief en vaak overbelast, waardoor het voor haar lastig is om zich goed te kunnen focussen op wat er van haar gevraagd en verlangd wordt. De moeder raakt het overzicht en de grip door dit alles dan kwijt. Zowel het CJG als [ggz-instelling] geven dit aan. Door dit alles ervaart [minderjarige] overmatige stress en komt ze onvoldoende toe aan haar ontwikkelingstaken, zoals het zich kunnen focussen op school. Zorgelijk is bijvoorbeeld dat [minderjarige] in elk geval een tijd lang vermoeid naar school is gegaan. Dat de moeder gezorgd heeft dat [minderjarige] nu niet meer tot laat op haar smartphone zit zal daar ongetwijfeld goed aan hebben gedaan, maar dat zal slechts een deel van het probleem betreffen. De zorg is dat als de sluimerende langdurige problematiek binnenkort niet een halt wordt toegeroepen, [minderjarige] op niet goed zal ontwikkelen. [minderjarige] is momenteel tien jaar oud. Temeer zij binnen niet al te lange tijd de pubertijd zal ingaan, wordt het in haar belang geacht dat er geen tijd meer verloren gaat. De moeder is van goede wil en wenst haar dochter al het goede, maar is daarbij op sommige momenten onmachtig.
De kinderrechter hoopt dat de verhuizing van de moeder met [minderjarige] een eerste stap zal zijn naar een rustigere, stabielere opvoedsituatie voor [minderjarige] met minder spanningen. Tegelijkertijd kan de komende verhuizing ook tot nieuwe spanningen leiden.
5.3.
Uit het voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 BW. De kinderrechter zal daarom [minderjarige] onder toezicht stellen. De moeder heeft verzocht om de maatregel in duur te beperken tot zes maanden. De kinderrechter gaat daarin niet mee. Omdat er sprake is van complexe al jarenlang bestaande problematiek is niet de verwachting dat na ommekomst van de komende zes maanden de situatie al dusdanig zal zijn dat met een gerust hart gesproken kan worden van een bestendige situatie. Derhalve zal de ondertoezichtstelling worden verleend voor de verzochte duur van twaalf maanden.
5.4.
Als hulpverleningsdoelen binnen de ondertoezichtstelling worden aangemerkt:
- [minderjarige] kan zich focussen op school en kan passend bij haar mogelijkheden toekomen aan leren en cognitieve groei;
- Er komt zicht op de belevingswereld (en emotionele ontwikkeling) van [minderjarige] en daar volgt passende hulpverlening op;
- [minderjarige] groeit op in een spanningsvrije opvoedsituatie bij moeder en bij vader en voelt zich bij beiden gezien en geliefd; ze krijgt van hen de emotionele steun en begeleiding om zich leeftijdsadequaat te ontwikkelen.
5.5.
De kinderrechter zal, gelet op de aard van de maatregel, de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de Raad. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.
5.6.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van de Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie Etten-Leur, met ingang van 15 juli 2024 tot 15 juli 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2024 door mr. Van Gessel, kinderrechter, in aanwezigheid van Van Dongen als griffier, en op schrift gesteld op 18 juli 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.