ECLI:NL:RBZWB:2024:4966

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 juli 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
C/02/395866 / FA RK 22-1286
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot contactherstel tussen minderjarige en vader in het kader van het personen- en familierecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 juli 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende het verzoek van de man om te werken aan contactherstel met zijn minderjarige zoon. De rechtbank heeft de zaak behandeld in aanwezigheid van de betrokken partijen en hun advocaten, evenals een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming. De minderjarige, geboren in 2010, heeft tijdens een kindgesprek zijn mening kenbaar gemaakt over het contact met zijn vader. De Raad adviseerde om het verzoek van de man af te wijzen, omdat contact met de vader schadelijk zou zijn voor de ontwikkeling van de minderjarige. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige, die gediagnosticeerd is met autisme, geen ruimte heeft voor contact met zijn vader en dat het forceren van contact alleen maar meer weerstand en spanning zou veroorzaken. De rechtbank heeft de belangen van de minderjarige vooropgesteld en geconcludeerd dat het in zijn belang is om eerst rust te krijgen, voordat er eventueel ruimte ontstaat voor contactherstel. De rechtbank heeft het verzoek van de man om contactherstel dan ook afgewezen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/395866 / FA RK 22-1286
Datum uitspraak: 12 juli 2024
Nadere beschikking betreffende contactherstel
in de zaak van
[de man], hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. D.R.M. de Vos te Goes,
tegen
[de vrouw] ,hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. I.H.T.J. Anthonise-Gieling te Goes.
Ouders van de minderjarige:
-
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2010.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het verdere procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- de beschikking van deze rechtbank van 11 mei 2023 en alle daarin opgenomen en genoemde stukken;
- het op 10 januari 2024 ingekomen rapport en advies van de Raad van 9 januari 2024;
- het F9-formulier van mr. Anthonise-Gieling van 23 januari 2024;
- het F9-formulier van mr. De Vos van 8 februari 2024, met bijlagen;
- het F9-formulier van mr. Anthonise-Gieling van 30 april 2024, met als bijlage de nadere producties.
1.2
Het verzoek is nader mondeling behandeld op 15 mei 2024. Bij deze behandeling zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens was aanwezig een vertegenwoordigster van de Raad.
1.3
Voornoemde [minderjarige] is gelet op zijn leeftijd in staat gesteld om zijn mening kenbaar te maken tijdens een zogenoemd kindgesprek. [minderjarige] heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt op 15 mei 2024.

2.De verdere beoordeling

2.1
De rechtbank verwijst naar voornoemde beschikking van 11 mei 2023. In deze beschikking heeft de rechtbank de beslissing op het verzoek van de man om te bepalen dat er in overleg met de betrokken hulpverlening wordt gewerkt aan contactherstel tussen de man en [minderjarige] , conform het advies van de Raad en met instemming van partijen aangehouden voor de duur van negen maanden, in afwachting van de resultaten van de hulpverlening en een nadere rapportage van de Raad.
De Raad adviseerde kort samengevat dat het in het belang van [minderjarige] is om het contact met zijn vader te herstellen, maar dat dit contact wel voorzichtig en zorgvuldig moet worden opgebouwd nu er al lange tijd geen contact is geweest en [minderjarige] angst heeft om het contact opnieuw te verliezen. Daarom achtte de Raad het noodzakelijk om eerst, voordat er een omgangsregeling wordt vastgelegd, te werken aan contactopbouw door middel van het versturen van kaartjes en vervolgens middels begeleide omgang vanuit [thuiszorg] . Op deze manier zou dan ook zicht kunnen worden verkregen op de mogelijkheden van de man als opvoeder en op het herstel van het vertrouwen tussen partijen. Met de inzet van hulpverlening in het vrijwillig kader kon dan vervolgens worden onderzocht naar welke omgangsregeling kan worden toegewerkt. Daarbij gaf de Raad aan dat er zo snel mogelijk moet worden gestart met het opbouwen van contact, omdat het schadelijk voor de ontwikkeling van [minderjarige] is als het contact nog langer wordt uitgesteld. In dat kader had de Raad eveneens een voorstel gedaan voor een eerste opbouw in het contact.
2.2
Vervolgens heeft de Raad op 9 januari 2024 nader gerapporteerd en geadviseerd. De Raad komt tot de conclusie dat er contra-indicaties zijn voor contact tussen [minderjarige] en zijn vader en adviseert om het verzoek om te werken aan contactherstel af te wijzen. Het contact met de vader levert volgens de Raad een ernstig nadeel op voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van [minderjarige] en is anderszins in strijd met de zwaarwegende belangen van [minderjarige] . Gebleken is dat [minderjarige] zodanig veel last heeft van en een aanhoudende weerstand blijft vertonen tegen de opdracht om te werken aan contactherstel met zijn vader dat dit zijn ontwikkeling schaadt. [minderjarige] ervaart als gevolg hiervan zichtbaar veel spanningen en dit leidt ertoe dat hij niet lekker in zijn vel zit, hij zich terugtrekt en geen tijd meer besteedt aan zijn sociale contacten en hobby’s en hij niet meer op zijn voormalige niveau kan presteren op school. Volgens de Raad schiet gelet daarop de opdracht om met de hulpverlening te werken aan contactopbouw in dit geval zijn doel voorbij. De Raad acht het in het belang van [minderjarige] dat zijn ontwikkeling niet verder wordt verstoord en vindt dat er gelet op zijn leeftijd rekening moet worden gehouden met zijn behoeftes en gevoelens. [minderjarige] heeft nu dringend behoefte aan rust om zich weer te kunnen focussen op zijn eigen ontwikkelingstaken. Derhalve komt de Raad tot de conclusie dat er nu geen mogelijkheden zijn om met de inzet van hulpverlening te werken aan contactopbouw en -herstel tussen [minderjarige] en de vader. De Raad ziet evenmin ruimte voor begeleid contact tussen [minderjarige] en de vader.
2.3
De man heeft in zijn reactie op het nadere rapport en advies van de Raad schriftelijk alsmede ter gelegenheid van de mondelinge behandeling aangegeven dat hij zich niet in dit advies kan vinden. De man vindt het merkwaardig dat de Raad vrij snel is overgegaan tot het advies om het verzoek van de man om te werken aan contactherstel af te wijzen zonder dat er überhaupt uitvoering is gegeven aan de eerder door de Raad voorgestelde en in het belang van [minderjarige] geachte opbouw in het contact. Daarbij is de man van mening dat de weerstand die de vrouw nog steeds vertoont tegen het contact met de man een (te) grote rol heeft gespeeld in de werkwijze van de hulpverlening en vervolgens in de totstandkoming van het advies van de Raad. Deze weerstand is mogelijk ook de oorzaak van de weerstand die [minderjarige] heeft ten aanzien van het contact met de man. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling van de man om [minderjarige] onder druk te zetten; het welzijn van [minderjarige] komt voor de man op de eerste plaats. Om die reden heeft de man in het verleden ervoor gekozen om afstand te nemen van [minderjarige] . Hij verkeerde destijds – achteraf gezien ten onrechte – in de veronderstelling dat het voortzetten van de strijd met de vrouw schadelijker voor [minderjarige] zou zijn. De man heeft erg veel spijt van deze beslissing en zou dit graag aan [minderjarige] willen uitleggen, te meer nu [minderjarige] hier vragen over lijkt te hebben. De man vindt het ontzettend lastig dat [minderjarige] , ondanks de jarenlange inzet van hulpverlening, nog steeds veel last lijkt te hebben van de situatie waarin hij verkeert. [minderjarige] voelt zich door de man in de steek gelaten, kampt met loyaliteitsproblematiek, heeft veel aan zijn hoofd en zit niet lekker in zijn vel. Als gevolg daarvan wordt de ontwikkeling van [minderjarige] volgens de man bedreigd. Tegelijkertijd wil de man erg graag bij [minderjarige] betrokken zijn en blijven en is hij van mening dat dit een positieve bijdrage kan leveren aan de situatie en de ontwikkeling van [minderjarige] . Het bieden van rust zal [minderjarige] volgens de man op de langere termijn niet verder helpen. Daarbij merkt de man ook op dat er eerder ruimte leek te zijn bij [minderjarige] voor contact met de man. Daarom vindt de man dat het in het belang van [minderjarige] is om het contact tussen hen te herstellen, onder meer zodat [minderjarige] zijn beeld van de man op basis van zijn eigen ervaringen kan bijstellen en vormgeven. Derhalve verzoekt de man om de zaak aan te houden en de hulpverlening voort te zetten, zodat het eerder afgesproken traject kan worden hervat en de man kan starten met het versturen van kaarten aan [minderjarige] .
2.4
De vrouw heeft in haar reactie op het nadere rapport en advies van de Raad schriftelijk alsmede ter gelegenheid van de mondelinge behandeling laten weten dat zij instemt met het advies van de Raad om het verzoek van de man af te wijzen. Tijdens de mondelinge behandeling is door en namens de vrouw opgemerkt dat het ook de hulpverlening en de Raad de afgelopen tijd is duidelijk geworden dat [minderjarige] echt geen contact met zijn vader wil. Als gevolg daarvan is niet gestart met het versturen van kaarten. Volgens de vrouw heeft het gedwongen werken aan contactherstel de weerstand van [minderjarige] enkel doen toenemen, zodanig dat dit zijn functioneren raakt en hij in een neerwaartse spiraal is terechtgekomen. Als gevolg daarvan is het een periode erg slecht met [minderjarige] gegaan. Ook de omstandigheid dat [minderjarige] is belast met autisme heeft daarin mogelijk een rol gespeeld, aldus de vrouw. Inmiddels gaat het, met de nodige rust, langzaamaan weer wat beter met [minderjarige] . De vrouw gunt de man contact met [minderjarige] , maar benadrukt dat [minderjarige] daar op dit moment geen ruimte voor heeft. [minderjarige] heeft nu rust nodig, zodat hij zich kan gaan focussen op zijn eigen ontwikkelingstaken. Mocht [minderjarige] in de toekomst wel behoefte hebben aan contact met de man, zal de vrouw daar passende actie voor ondernemen en dit contact faciliteren.
2.5
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de Raad, in aanvulling op het nadere rapport en advies, nog naar voren gebracht dat er de afgelopen tijd met alle betrokkenen is geprobeerd om te werken aan contactherstel tussen [minderjarige] en de man. [minderjarige] blijft echter aangeven dat hij daar geen behoefte aan en ruimte voor heeft. Ondanks dat het in principe schadelijk is voor een kind als er geen contact plaatsvindt met zijn ouder(s), is het in dit geval juist schadelijk en te belastend voor [minderjarige] om zijn grenzen continu over te gaan en hem te blijven forceren in het contact met zijn vader. Gelet daarop heeft de Raad vastgesteld dat het nu niet in het belang van [minderjarige] is om te blijven werken aan het contactherstel met de man. De verwachting is dat [minderjarige] zich daar tegen zal blijven verzetten. De omstandigheid dat [minderjarige] is belast met autisme werkt daar mogelijk ook nog belemmerend in. Volgens de Raad is het op dit moment in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat hem rust en ruimte geboden wordt. Wellicht ontstaat er dan op termijn een opening voor contact met zijn vader.
2.6
Thans ligt nog ter beoordeling voor het verzoek van de man om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat er wordt gewerkt aan contactherstel tussen de man en [minderjarige] in overleg met de betrokken hulpverlening.
2.7
De rechtbank overweegt als volgt.
2.7.1
De rechtbank stelt op basis van de stukken en het gesprek tijdens de mondelinge behandeling vast dat de eerder door de Raad voorgestelde opbouw in het contact tussen de [minderjarige] en de man, inhoudende dat de man in eerste instantie zou starten met het versturen van kaarten naar [minderjarige] en er vervolgens begeleide omgang vanuit [thuiszorg] zou gaan plaatsvinden, niet van de grond is gekomen. De rechtbank begrijpt dat de daarvoor ingezette hulpverlening vrij snel tot de conclusie is gekomen dat de opdracht om te werken aan contactopbouw schadelijk is voor de ontwikkeling van [minderjarige] in verband met de aanhoudende weerstand die hij daartegen heeft en de vele spanningen die hij als gevolg daarvan ervaart, waarna hiermee is gestopt. Vanuit de hulpverlening en de Raad wordt het niet langer in het belang van [minderjarige] geacht om de hulpverlening voort te zetten en (verder) te werken aan contactherstel tussen de man en de [minderjarige] .
2.7.2
De rechtbank is met de Raad van oordeel dat het in beginsel van belang is dat een kind contact heeft met zijn beide ouders – en dus ook met de vader – , maar dat er in deze situatie geen mogelijkheden zijn om invulling te geven aan een vorm van contactherstel tussen [minderjarige] en de man. Uit de stukken en het gesprek tijdens de mondelinge behandeling, maar ook tijdens het zogenoemde kindgesprek met de [minderjarige] , is het de rechtbank gebleken dat er bij [minderjarige] geen enkele ruimte is voor contact met zijn vader en dat hij hier heel erg tegen op ziet en erg veel spanningen en onrust door ervaart. [minderjarige] voelt zich enorm in de steek gelaten door zijn vader en wil absoluut geen contact met hem op welke manier dan ook. Gelet daarop ontbreekt op dit moment het draagvlak bij [minderjarige] voor contactherstel met de vader. Voorts overweegt de rechtbank dat, gelet op de leeftijd van [minderjarige] , hij is inmiddels dertien, bijna veertien jaar, gewicht moet worden toegekend aan de bezwaren die [minderjarige] heeft tegen het werken aan contactherstel met zijn vader. Daarbij neemt de rechtbank ook in overweging dat [minderjarige] is gediagnosticeerd met autisme, hetgeen de situatie voor hem bemoeilijkt. Daarbij komt dat het welzijn en de ontwikkeling van [minderjarige] als gevolg van het gedwongen werken aan contactherstel in ernstige mate onder druk zijn komen te staan, waardoor het de afgelopen tijd zichtbaar minder goed is gegaan met [minderjarige] , onder meer op school en in zijn sociale contacten. Dit vindt de rechtbank een zorgelijke ontwikkeling. Hoewel de rechtbank begrijpt dat de man heel graag, zelfs gedwongen, het contact met [minderjarige] wil herstellen, zijn de belangen van [minderjarige] hierin leidend. Het blijven forceren van contact(herstel) zal naar het oordeel van de rechtbank de weerstand van [minderjarige] ten aanzien van het contact(herstel) met de vader alsmede de afstand tussen de man en [minderjarige] enkel vergroten.
2.7.3
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank met de Raad van oordeel dat het op dit moment niet in het belang van de [minderjarige] is om de opdracht om met de inzet van hulpverlening te werken aan contactherstel met zijn vader, te hervatten. De rechtbank is van oordeel dat [minderjarige] nu eerst rust moet worden gegund, zodat er hopelijk na verloop van tijd ruimte bij hem zal ontstaan om zijn negatieve vaderbeeld bij te stellen en te komen tot contactherstel. De rechtbank verwacht van de vrouw dat zij zich inzet om [minderjarige] hierbij te ondersteunen. Derhalve zal de rechtbank het verzoek van de man afwijzen.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1
wijst het verzoek van de man af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Dijkman, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2024, in tegenwoordigheid van mr. De Haas, griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt..